ECLI:NL:RBUTR:2011:BP7709

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
23 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-711867-07
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel door valsheid in geschrifte

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 23 februari 2011 uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor valsheid in geschrifte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door het opmaken van valse documenten, waardoor een krediet van € 9.500,00 is verleend aan [A]. Tijdens de zitting is de officier van justitie gehoord, evenals de veroordeelde, die werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.P.G. van der Weide. De rechtbank oordeelde dat het standpunt van de verdediging, dat de ontnemingsvordering afgewezen zou moeten worden, onjuist was. De rechtbank concludeerde dat het krediet aan [A] pas kon worden verstrekt nadat de valse documenten waren ingediend, en dat er geen andere aannemelijke reden was voor de betaling van het bedrag aan de veroordeelde. De rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 9.500,00 en de veroordeelde verplicht tot betaling aan de Staat van dit bedrag. Het vonnis is uitgesproken ter openbare terechtzitting, waarbij mr. J. Ebbens, voorzitter, en de rechters mr. P. Bender en mr. J.M. Bruins aanwezig waren. Mr. J. Ebbens was echter buiten staat om het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/711867-07
beslissing van de rechtbank d.d. 23 februari 2011
in de ontnemingszaak tegen
[verdachte],
geboren op [1956] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats],
raadsman mr. R.P.G. van der Weide, advocaat te Amsterdam.
1 De procedure.
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16/711867-07 waaruit blijkt dat [verdachte]
(vanaf hier: veroordeelde) op 23 februari 2011 door de rechtbank Utrecht is veroordeeld ter zake van medeplegen van valsheid in geschrift en valsheid in geschrift tot de in dat vonnis vermelde straffen;
- het algemeen proces-verbaal d.d. 13 februari 2008 met daarin op pagina 10-11 de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel ;
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting d.d. 9 februari 2011.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de officier van justitie gehoord. Tevens is de veroordeelde gehoord, bijgestaan door zijn raadsman.
2 Het standpunt van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie strekt tot het aan de veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 9.500,00.
Dit bedrag is als volgt tot stand gekomen. Aan [A] is door [bedrijf] een krediet verstrekt. Aan dit krediet heeft veroordeelde
€ 9.500,00 overgehouden.
3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de ontnemingsvordering dient te worden afgewezen.
4 Het oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht kan het wederrechtelijk verkregen voordeel worden ontnomen in geval voordeel is verkregen door middel van of uit de baten van een strafbaar feit.
Op basis hiervan kan in het onderhavige geval het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel worden ontnomen. De rechtbank is van oordeel dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van het door hem gepleegde strafbare feit. Veroordeelde heeft valse documenten opgemaakt waardoor krediet is verleend aan [A]. Van dit krediet heeft [A] € 9.500,00 overgemaakt aan veroordeelde.
Het standpunt van de verdediging dat de ontnemingsvordering dient te worden afgewezen, is onjuist. [A] kon het bedrag van € 9.500,00 pas aan veroordeelde overmaken nadat aan hem het krediet was verstrekt. Hierbij merkt de rechtbank op dat reeds bij de aanvraag van het krediet klaarblijkelijk werd overeengekomen dat een deel van het krediet naar [verdachte] zou gaan. Dit krediet is afgegeven mede op grond van de door veroordeelde vervalste salarisspecificatie en het vervalste dagafschrift. Voor de betaling door [A] aan de veroordeelde is geen andere aannemelijke reden. Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat veroordeelde de € 9.500,00 heeft verkregen door middel van het door hem gepleegde strafbare feit.
De rechtbank zal het terug te betalen bedrag vaststellen op € 9.500,00.
5 De wettelijke voorschriften
De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
6 De beslissing
De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 9.500,00;
- legt veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van € 9.500,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Ebbens, voorzitter, mr. P. Bender en mr. J.M. Bruins, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.F.R. Storij, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 februari 2011.
Mr. J. Ebbens is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.