Sector Civiel, handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 301470 / KG ZA 11-127
Vonnis in kort geding van 25 maart 2011
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 1]
gevestigd te [woonplaats]
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 2]
gevestigd te [woonplaats]
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiseres sub 3]
gevestigd te [woonplaats]
4. [eiser sub 4]
wonende te [woonplaats]
eisers,
advocaat mr. C.B. de Jong,
de coöperatie
COÖPERATIEVE CENTRALE RAIFFEISEN-BOERENLEENBANK B.A.,
statutair gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudende te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. A.F. van Ingen.
Eisers zullen hierna gezamenlijk - in enkelvoud - [eisers c.s.] genoemd worden en zullen hierna ieder afzonderlijk [eiseres sub 1], [eiseres sub 2], [eiseres sub 3] en [eiser sub 4] genoemd worden. Gedaagde zal hierna Rabobank Nederland genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 14 februari 2011;
- de producties 1 tot en met 11 aan de zijde van [eisers c.s.];
- de producties A en B aan de zijde van Rabobank Nederland;
- de mondelinge behandeling d.d. 7 maart 2011;
- de pleitnota van [eisers c.s.];
- de pleitnota van Rabobank Nederland.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser sub 4] is (indirect) statutair directeur en aandeelhouder van [eiseres sub 1], [eiseres sub 2] en [eiseres sub 3].
2.2. In november 2007 is een groot aantal personen, waaronder [eiser sub 4], in verzekering gesteld op verdenking van fraude in de vastgoedsector. Het forensisch onderzoek van het Functioneel Parket droeg de codenaam Klimop. Als benadeelde partijen hebben zich onder andere Rabobank Vastgoed en Philips Pensioenfonds bij het Openbaar Ministerie gemeld.
2.3. Op 17 maart 2009 is door Rabobank Nederland aangifte gedaan jegens [eiser sub 4] wegens valsheid in geschrifte, verduistering en oplichting.
2.4. Eind juni 2010 is tussen het Openbaar Ministerie en [eisers c.s.] een transactie tot stand gekomen.
2.5. Het door het Openbaar Ministerie uitgebrachte persbericht van 27 juni 2010 bericht het volgende:
“Transactie in vastgoed fraudeonderzoek Klimop
27 juni 2010 – Functioneel Parket
[eiser sub 4] betaalt € 2 miljoen aan Philips Pensioenfonds, Rabo Vastgoed (voorheen Bouwfonds) en het Openbaar Ministerie (OM).
In het vastgoed fraudeonderzoek Klimop verdenkt het Functioneel Parket een groot aantal verdachten van betrokkenheid bij fraude in de vastgoedwereld. Het OM kiest ervoor om een groep verdachten, waaronder de hoofdverdachten te dagvaarden. Hiermee wordt bereikt dat de zaak in volle openbaarheid voor de rechter wordt behandeld. Gezien het grote aantal verdachten is het echter niet wenselijk om alle verdachten te dagvaarden. De zaken van een aantal verdachten worden daarom - mede om redenen van proces-economie – met een transactie afgedaan. Zo ook in de zaak van heer M.W. [eiser sub 4].
Met de heer [eiser sub 4] is een boete van € 300.000,- overeengekomen. Daarnaast zal de heer [eiser sub 4] een taakstraf van 120 uur verrichten. De heer [eiser sub 4] werd verdacht van oplichting en witwassen bij de verkoop van een groot pakket onroerend goed door Philips Pensioenfonds aan de aan [eiser sub 4] gelieerde vennootschap [eiseres sub 3 B.V. Dit pakket zou voor een te lage prijs zijn verkocht.
Philips Pensioenfonds stelt hierdoor schade te hebben geleden. Daarnaast stellen Philips Pensioenfondss en Rabo Vastgoed schade te hebben geleden in het project Symphony. De transactie tussen het OM en de heer [eiser sub 4] en de aan hem verbonden vennootschappen is mede met het oog op de belangen van Philips Pensioenfonds en Rabo Vastgoed tot stand gekomen. Een voorwaarde voor de transactie was dat er tot een financiële regeling met hen zou worden gekomen. De heer [eiser sub 4] en de aan hem verbonden vennootschappen betalen in totaal €1,7 miljoen schadevergoeding aan Philips Pensioenfonds en Rabo Vastgoed.”
2.6. Op 16 juli 2010 is er tussen [eisers c.s.] en de benadeelde partijen Rabobank Vastgoed en Philips Pensioenfonds een vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen.
Deze vaststellingsovereenkomst bepaalt, voor zover relevant, het volgende:
“KOMEN OVEREEN ALS VOLGT:
1. Betaling door [eisers c.s.]
(…)
1.3. Het bedrag van in totaal EUR 1.690.139 (het integrale netto-vermogen plus EUR 200.000) zal door [eisers c.s.] worden betaald aan Benadeelde Partijen binnen tien kalenderdagen na ondertekening van deze Vaststellingsovereenkomst op de volgende wijze:
1.3.1. aan PPF c.s. zal worden betaald EUR 1.215.209,90 (i.e. 71,9%) (…);
1.3.2. aan RV c.s. zal worden betaald EUR 474.929,05 (i.e. 28,1%) (…)
Indien het integrale netto-vermogen van [eisers c.s.] om enige reden lager zou blijken te liggen dan door [eisers c.s.] bepaald, zal het bedrag van in totaal EUR 1.690.139 onverminderd verschuldigd blijven.
(…)
2. Kwijting, afstand en regres
2.1. Zodra de bedragen als bedoeld in artikel 1.3. door Benadeelde Partijen zullen zijn ontvangen, verlenen Benadeelde Partijen aan [eisers c.s.] kwijting voor al hetgeen [eisers c.s.] uit welken hoofde dan ook aan Benadeelde Partijen verschuldigd zijn terzake van de Symphony, 126- en Minervaplein-transacties, Partijen genoegzaam bekend. Benadeelde Partijen doen afstand van al hun vorderingsrechten ten opzichte van [eisers c.s.] voorzover die betrekking hebben op de Symphony, 126- en Minervaplein-transacties, maar niet voor de vorderingsrechten uit hoofde van de onderhavige Vaststellingsovereenkomst en alle daaruit voortvloeiende overeenkomsten. […]”
2.7. Bij separate brieven van 15 september 2010 heeft de afdeling Crisismanagement en Fraudebestrijding te Utrecht van Rabobank Nederland aan [eiseres sub 1], [eiseres sub 2], [eiseres sub 3] en [eiser sub 4] meegedeeld dat Rabobank Nederland de gegevens betrekking hebben op voornoemde vennootschappen en [eiser sub 4] heeft opgenomen in een verwijzingsregister. De opname van deze gegevens is gedaan in het externe deel van het verwijzingsregister. Dit deel is te toetsen door de financiële instellingen die zijn aangesloten bij de NVB (Nederlandsche Vereniging van Banken) en de VFN (Vereniging van Financieringsinstellingen in Nederland). De brieven van 15 september 2010 vermelden, voor zover relevant, het volgende:
“De reden van opname is dat (…) als verdachte wordt aangemerkt in de Bouwfonds/Rabobank vastgoedfraude waarvan aangifte is gedaan.”
2.8. Bij separate brieven van 7 oktober 2010 heeft de raadsman van [eiseres sub 1], [eiseres sub 2], [eiseres sub 3] en [eiser sub 4] de afdeling Crisismanagement en Fraudebestrijding van Rabobank Nederland verzocht om de opname in het externe verwijzingsregister ongedaan te maken.
2.9. Bij brieven van 21 december 2010 heeft de afdeling Klachtenservice Rabobank Nederland aan [eiseres sub 1], [eiseres sub 2] en [eiseres sub 3] het volgende bericht:
“(…) wordt ernstig verdacht van betrokkenheid bij de vastgoedfraude en het ontplooien van activiteiten die hebben geleid tot ernstige benadeling van een rechtspersoon die deel uitmaakt van de Rabobank Groep. Er is aangifte gedaan van witwassen als bedoeld in art. 420bis Sr. Het vorenstaande heeft aanleiding gegeven tot de opname in het externe verwijzingsregister. Dit register kan door financiële instellingen in Nederland worden geraadpleegd.
Mijn inziens voldoet de opname aan de daaraan te stellen voorwaarden. Deze voorwaarden staan beschreven in het protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen. Mijn conclusie is dat de Rabobank niet gehouden is tot het ongedaan maken van de opname.”
2.10. Bij brief van 21 december 2010 heeft de afdeling Klachtenservice Rabobank Nederland aan [eiser sub 4] het volgende bericht:
“De heer [eiser sub 4] wordt ernstig verdacht van betrokkenheid bij de vastgoedfraude en het ontplooien van activiteiten die hebben geleid tot ernstige benadeling van een rechtspersoon die deel uitmaakt van de Rabobank Groep. Er is aangifte gedaan van oplichting als bedoeld in art. 326 Sr., witwassen als bedoeld in art. 420bis Sr. en deelname aan een criminele organisatie als bedoeld in art. 140 Sr.
Het vorenstaande heeft aanleiding gegeven tot de opname in het externe verwijzingsregister. Dit register kan door financiële instellingen in Nederland worden geraadpleegd.
Mijn inziens voldoet de opname aan de daaraan te stellen voorwaarden. Deze voorwaarden staan beschreven in het protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen. (…) Mijn conclusie is dat de Rabobank niet gehouden is tot het ongedaan maken van de opname.
U vraagt welke gegevens over de geregistreerde in het register worden opgenomen. Van natuurlijke personen zijn dat de volgende gegevens: naam, voorletters, geboortedatum, adres en geslacht. Van rechtspersonen worden opgenomen: statutaire naam, vestigingsadres en inschrijvingsnummer Kamer van Koophandel. ”
2.11. In het door Rabobank Nederland gehanteerde Protocol “Incidentenwaarschuwings-systeem Financiële Instellingen” (hierna: het Protocol) is, voor zover van belang, het volgende bepaald:
“4. Incidentenregister
4.1. Doel Incidentenregister
Met het oog op het kunnen deelnemen aan het incidentenwaarschuwingssysteem, financiële instellingen is iedere deelnemer gehouden de volgende doelstelling voor het incidentenregister te hanteren:
“Het geheel aan verwerkingen heeft tot doel het ondersteunen van activiteiten gericht op het waarborgen van de veiligheid en de integriteit van de financiële sector, daaronder mede begrepen (het geheel van) activiteiten die gericht zijn:
• op het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van gedragingen die kunnen leiden tot benadeling van financiële instellingen;
• op het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van oneigenlijk gebruik van producten, diensten en voorzieningen en/of (pogingen) tot strafbare of laakbare gedragingen en/of overtreding van (wettelijke) voorschriften, gericht tegen de branche waar de financiële instelling deel van uitmaakt, de economische eenheid (groep) waartoe de financiële instelling behoort, de financiële instelling zelf, haar cliënten en medewerkers;
• op het gebruik van en de deelname aan waarschuwingssystemen.”
4.2. Vastlegging
In het incidentenregister worden slechts gegevens opgenomen van (rechts)personen, indien er naar het oordeel van de deelnemers sprake is van een gerede aanleiding, een en ander met inachtneming van de in 4.1. genoemde doelstelling
4.4. Verwijdering van gegevens
Indien er geen reden meer is voor het vastleggen van persoonsgegevens, bijvoorbeeld naar aanleiding van een verzoek ex artikel 10.4, draagt de deelnemer zorg voor verwijdering van gegevens en is verplicht zodanige maatregelen te treffen dat deze gegevens niet langer toegankelijk zijn. Verwijdering moet voorts plaatsvinden binnen een periode van maximaal 8 jaar, indien zich ten aanzien van betrokkene geen nieuwe aanleiding als bedoeld in artikel 4.2. van dit protocol heeft voorgedaan.
6. Extern verwijzingsregister (EVR/EVI)
6.1. Functie
De functie van het EVR/EVI is het vaststellen of een (rechts)personen is opgenomen in het verwijzingsregister opdat gegevens uit het incidentenregister van de deelnemers beschikbaar zijn voor (de organisatie van) de andere deelnemers.
6.2. Vastlegging
Deelnemers dragen er voor zorg dat verwijzingsgegevens van (rechts)personen die aan de hierna vermelde criteria voldoen worden opgenomen in het extern verwijzingsregister. Opname geschiedt in beginsel door de financiële instelling die benadeeld is. Andere bij het incident betrokken deelnemers kunnen echter ook tot opname van gegevens overgaan, indien het nadeel de financiële sector in zijn algemeenheid treft.
De beslissing tot vastlegging wordt genomen door daartoe aangewezen medewerkers van de veiligheidsafdeling of daartoe geautoriseerde functionaris van de deelnemer. Voor de opname in het extern verwijzingsregister gelden de volgende opnamecriteria:
1. De activiteiten van de (rechts)persoon kunnen een bedreiging vormen voor de continuïteit en de integriteit van financiële instellingen, de financiële belangen van cliënten en/of de financiële belangen van de (organisatie van de) deelnemer.
2. Er dient een proportionaliteitsafweging plaats te vinden, waarbij de betreffende functionaris vaststelt, dat het belang van de opname in het verwijzingsregister prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen voor betrokkene als gevolg van de opname van zijn gegevens.
3. De betreffende (rechts)persoon moet betrokken zijn bij een benadeling van enige financiële instelling (of poging daartoe) of bij onoorbaar gebruik (of poging daartoe) van het financieel stelsel van zodanige aard
• dat aangifte bij een opsporingsinstantie is gedaan of kan worden gedaan of
• de relatie of overeenkomst is opgezegd of het besluit daartoe is genomen of
• is geweigerd om een relatie of overeenkomst aan te gaan. […]
3.1. [eisers c.s.] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Rabobank Nederland:
1. te gebieden om binnen 7 dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis:
a) de op [eiseres sub 1], [eiseres sub 2], [eiseres sub 3] en [eiser sub 4] betrekking hebbende gegevens te verwijderen uit het externe gedeelte van het incidentenregister zoals dat is te toetsen door de financiële instellingen die zijn aangesloten bij de Nederlandse Vereniging van Banken en de Vereniging van Financieringsinstellingen in Nederland;
b) deugdelijk en schriftelijk aan [eiseres sub 1], [eiseres sub 2], [eiseres sub 3] en [eiser sub 4] te bevestigen dat de registratie in het externe verwijzingsregister ongedaan is gemaakt en de gegevens uit het externe verwijzingsregister zijn verwijderd;
op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 10.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat Rabobank Nederland geheel of gedeeltelijk in strijd met deze veroordeling handelt;
2. te veroordelen in de kosten van de procedure waaronder het gebruikelijke nasalaris ad EUR 131,00 indien niet binnen twee weken na het door de voorzieningenrechter te wijzen kort geding vonnis de proceskostenveroordeling door Rabobank Nederland is voldaan en met EUR 68,00 ingeval van betekening.
3.2. Rabobank Nederland voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Vooropgesteld wordt dat voor toewijzing van de voorziening zoals door [eisers c.s.] wordt gevorderd het in hoge mate waarschijnlijk moet zijn dat een gelijkluidende vordering in een te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen.
4.2. [eisers c.s.] heeft in deze procedure verzocht om verwijdering van alle op [eisers c.s.] betrekking hebbende gegevens uit het door Rabobank Nederland gehouden incidentenregister en het daaraan gekoppelde extern verwijzingsregister. Het Protocol voorziet, onder artikel 4.4., in die mogelijkheid en noemt in dat verband als toetssteen ‘indien er geen reden meer is voor het vastleggen van persoonsgegevens’.
4.3. Kern van het geschil betreft de vraag of Rabobank Nederland [eisers c.s.] op 15 september 2010 mocht opnemen in het extern verwijzingsregister. De handelswijze van Rabobank Nederland met betrekking tot opname van [eisers c.s.] in haar incidentenregister dient getoetst te worden aan de bepalingen van het Protocol en met name aan de criteria zoals genoemd in artikel 6.2. van het Protocol (punt 2.10). Deze criteria zijn cumulatief, zoals Rabobank desgevraagd heeft verklaard.
4.4. [eisers c.s.] stelt dat niet voldaan is aan de vereisten, onder meer omdat hij niet door Rabobank Nederland in de gelegenheid is gesteld zijn kant van het verhaal voor het voetlicht te brengen. Het fundamenteel beginsel van hoor en wederhoor brengt volgens [eisers c.s.] mee dat de betrokkene(n) in een dergelijk geval in de gelegenheid moet worden gesteld te worden gehoord over het voornemen tot opname. Ook stelt [eisers c.s.] dat er geen proportionaliteitsafweging heeft plaatsgevonden en dat opname in het extern verwijzingsregister op gespannen voet staat met de finale kwijtingsclausule, die in de vaststellingsovereenkomst is opgenomen (punt 2.5.). Na de transactie eind juni 2007 met het Openbaar Ministerie en nakoming van de verplichtingen van [eisers c.s.] uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst, zijnde de betalingen aan Philips Pensioenfonds en Rabobank Vastgoed, was [eisers c.s.] van de status van verdachte verlost, aldus [eisers c.s.]
4.5. Voorop gesteld wordt dat opname in het incidentenregister, en met name in het daaraan gekoppelde externe verwijzingsregister (EVR), verstrekkende consequenties kan hebben. Alle deelnemende banken en financiële instellingen kunnen immers door toetsing in het extern verwijzingsregister vaststellen dat er sprake is van opname in het incidentenregister van (een) andere deelnemer(s). Vervolgens kunnen zij nadere informatie omtrent de reden van opname opvragen. Dit kan ertoe leiden dat niet alleen de deelnemer die tot opname in het incidentenregister is overgegaan, maar ook andere deelnemers hun financiële diensten aan de opgenomen persoon zullen weigeren. Om deze reden kan slecht tot opname in het externe verwijzingsregister worden besloten, indien voldaan is aan alle voorwaarden zoals vermeld in artikel 6.2. van het Protocol. Dit heeft tot gevolg dat indien niet voldaan is aan één van de criteria, opname in het verwijzingsregister in beginsel niet aan de orde is. In het onderstaande zal dan ook onderzocht worden of Rabobank op basis van deze criteria in redelijkheid kon besluiten om [eisers c.s.] op te nemen in het externe verwijzingsregister.
4.6. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is op deze criteria nader ingegaan.
Het eerste criterium heeft betrekking op door [eisers c.s.] ontplooide activiteiten. Op de vraag welke activiteiten van [eisers c.s.] een bedreiging kunnen vormen voor de continuïteit en integriteit van financiële instellingen (het eerste criterium van artikel 6.2.), kon Rabobank geen eenduidig antwoord geven. Rabobank verklaarde dat zij besloten had tot opname in het externe verwijzingsregister, toen [eisers c.s.] nog verdachte was in de ‘Bouwfonds Vastgoedfraude-zaak’. Dat zij eerst bij brief van 15 september 2010 mededeling kon worden gedaan van de opname, had - aldus Rabobank - te maken met het feit dat het noodzakelijke onderzoek vele maanden in beslag nam. Wat hier verder ook van zij, nu gesteld noch gebleken is dat [eisers c.s.] ten tijde van de opname (op of rond 15 september 2010) activiteiten verrichtte, die een bedreiging vormden voor de continuïteit en de integriteit van financiële instellingen, de financiële belangen van cliënten en/of de financiële belangen van de (organisatie van de) deelnemer, is niet voldaan het eerste criterium. Niet uitgesloten is dat opname in het externe verwijzingsregister op een eerder moment wel mogelijk zou zijn geweest. Echter, zelfs indien Rabobank eerder tot opname had besloten, had [eisers c.s.] na de totstandkoming van de transactie met het OM en de vaststellingsovereenkomst met onder meer Rabobank, verwijdering uit het externe verwijzingsregister kunnen vorderen.
4.7. Nu uit het voorgaande volgt dat Rabobank niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten tijde van de opname voldaan werd aan het eerste criterium van artikel 6.2. van het Protocol, behoeven de overige criteria in beginsel geen verdere bespreking. Echter zelfs indien er sprake zou zijn van activiteiten als bedoeld in artikel 6.2. van het Protocol, is gesteld noch gebleken of en zo ja hoe Rabobank de vereiste proportionaliteitsafweging heeft gemaakt. Rabobank verklaarde tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd dat deze afweging altijd wordt gemaakt. Wat hier verder ook van zij, nu Rabobank niet in staat was om concreet aan te geven hoe deze afweging in deze concrete zaak heeft plaats gevonden, kan er niet van worden uitgegaan dat deze afweging daadwerkelijk en op zorgvuldige wijze heeft plaats gevonden. Vooralsnog wordt dan ook aangenomen dat aan het tweede criterium evenmin is voldaan, zodat de opname ook om deze reden in strijd met het bepaalde in artikel 6.2 van het Protocol heeft plaats gevonden.
4.8. Ten slotte wordt overwogen dat de reden van opname, zoals vermeld in de brief van 15 september 2010, onjuist is. Door [eisers c.s.] in de brief aan te merken als verdachte en dit feit ten grondslag te leggen aan het besluit tot opname in het externe verwijzingsregister, handelde Rabobank jegens [eisers c.s.] onzorgvuldig. Dit klemt te meer nu Rabobank partij was bij de vaststellingsovereenkomst en ervan uit moet worden gegaan dat zij wist van de transactie met het OM in juni 2010. Bovendien heeft het OM de transactie met [eisers c.s.] gepubliceerd, zodat Rabobank ook uit dien hoofde hiermee bekend had kunnen zijn.
4.9. Het vorenstaande leidt tot het voorlopige oordeel dat Rabobank Nederland niet heeft gehandeld met de mate van zorgvuldigheid die in redelijkheid van haar verwacht kan worden, nu de reden van opname in het externe verwijzingsregister onjuist was en de opname niet voldoet aan de criteria als bedoeld in artikel 6.2. van het Protocol. Dit heeft tot gevolg dat de vordering zoals weergegeven onder rechtsoverweging 3.1. toewijsbaar is. Als prikkel tot nakoming wordt een dwangsom aan de veroordeling verbonden, zij het dat de door [eisers c.s.] verder onweersproken gevorderde dwangsom wordt gemaximeerd op hierna te melden wijze.
4.10. Rabobank Nederland zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers c.s.] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 76,31
- vast recht EUR 568,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.460,31
4.11. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook op de navolgende wijze worden toegewezen.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. gebiedt Rabobank Nederland om binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis:
a) de op [eiseres sub 1], [eiseres sub 2], [eiseres sub 3] en [eiser sub 4] betrekking hebbende gegevens te verwijderen uit het externe gedeelte van het incidentenregister zoals dat is te toetsen door de financiële instellingen die zijn aangesloten bij de Nederlandse Vereniging van Banken en de Vereniging van Financieringsinstellingen in Nederland;
b) deugdelijk en schriftelijk aan [eiseres sub 1], [eiseres sub 2], [eiseres sub 3] en [eiser sub 4] te bevestigen dat de registratie in het externe verwijzingsregister ongedaan is gemaakt en de gegevens uit het externe verwijzingsregister zijn verwijderd;
5.2. bepaalt dat Rabobank Nederland voor iedere dag dat zij in strijd handelt met het hiervoor onder 5.1. bepaalde, aan [eisers c.s.] een dwangsom verbeurt van EUR 10.000,00 per dag of een gedeelte daarvan tot een maximum van EUR 300.000,00;
5.3. veroordeelt [eisers c.s.] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- EUR 131,-- aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van EUR 68,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.4. veroordeelt Rabobank Nederland in de proceskosten, aan de zijde van [eisers c.s.] tot op heden begroot op EUR 1.460,31,
5.5. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Vanwersch en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2011.