ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ0669

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
6 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/601273-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en beschadiging van een auto met een veiligheidshamer

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 6 april 2011, is de verdachte beschuldigd van drie feiten: poging tot zware mishandeling, bedreiging en beschadiging van een auto. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 maart 2011, waar zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is om de zaak te behandelen. De verdachte is vrijgesproken van de bedreiging, omdat de aangifte het enige bewijsmiddel was en er onvoldoende bewijs was om deze beschuldiging te ondersteunen.

De rechtbank heeft bewezen verklaard dat de verdachte op 11 december 2010 in Leusden met een veiligheidshamer heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan het slachtoffer door hem tegen het hoofd te slaan. Dit gebeurde tijdens een worsteling waarbij het slachtoffer de verdachte heeft kunnen afhouden van ernstiger letsel. Daarnaast heeft de verdachte de auto van een benadeelde partij beschadigd door met de veiligheidshamer tegen de auto te slaan. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen als overtuigend beschouwd en heeft de verdachte veroordeeld voor de bewezen feiten.

De rechtbank heeft in haar oordeel ook rekening gehouden met het psychologisch onderzoek van de verdachte, waaruit bleek dat hij lijdt aan een aanpassingsstoornis. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en heeft een gevangenisstraf van 8 maanden opgelegd, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen voor de geleden schade. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om zich te houden aan de voorwaarden van de reclassering en deel te nemen aan behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/601273-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 april 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1956] te [geboorteplaats](Suriname),
wonende te [woonplaats],
Gedetineerd te P.I. Noord Holland Noord, Huis van Bewaring Zwaag
Raadsvrouw mr. A.M.C. Le Loux, advocaat te Amersfoort.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 23 maart 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
Primair: heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een veiligheidshamer tegen zijn hoofd te slaan;
Subsidiair: [slachtoffer] heeft mishandeld door hem met een veiligheidshamer tegen de armen/ hoofd, althans op het lichaam te slaan en hem in zijn arm te bijten.
Feit 2 [slachtoffer] heeft bedreigd door met een veiligheidshamer op hem af te komen/ voor te houden of te tonen.
Feit 3 De auto van [benadeelde 2] heeft vernield/beschadigd door met een veiligheidshamer tegen die auto te slaan en vuurwerk tegen die auto te leggen en te laten ontploffen.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert zich daarbij op de aangifte van [benadeelde 2], de aangifte van [slachtoffer] en de getuigenverklaring van [getuige].
Ter zake van feit 1 acht de officier van justitie de poging tot zware mishandeling bewezen. Zij kijkt daarbij naar de feitelijke gedraging van verdachte en de omstandigheden van het geval. Zij is van mening dat sprake is van voorwaardelijk opzet. Ten aanzien van feit 2 acht zij het toelopen, voorhouden en tonen van de lifehammer bewezen. Tot slot acht zij het beschadigen van de auto bewezen doordat verdachte met een veiligheidshamer tegen de auto heeft geslagen en vuurwerk tegen de auto heeft gegooid en dit vuurwerk heeft laten ontploffen.
De officier van justitie acht de eigen verklaring van verdachte ongeloofwaardig. Zijn verklaring bij de politie en ter zitting over het vasthouden van de lifehammer is wisselend. Er is letsel bij [slachtoffer] en er is schade aan de auto. Het kan niet anders dan dat verdachte de schade aan de auto heeft toegebracht en vervolgens [slachtoffer] heeft mishandeld. Verdachte geeft ook geen verdere informatie over [naam]. Tijdens de fouillering is in de jaszak van verdachte een stuk vuurwerk, een aansteker en een plastic dopje aangetroffen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het volgende. Verdachte verklaart dat hij in de bosjes was gaan plassen. [naam] kwam de bosjes in en gaf hem zijn jas terug. Verdachte liep vervolgens de bosjes uit en werd van achteren aangevallen door [slachtoffer] en met een hard voorwerp op zijn hoofd geslagen. [slachtoffer] ging vervolgens boven op hem zitten. Verdachte probeerde weg te komen en de slagen van [slachtoffer] af te weren. Het is logisch dat zowel [slachtoffer] als verdachte hierbij verwondingen hebben opgelopen. Er is echter onvoldoende bewijs dat verdachte heeft geslagen met de bedoeling om verwondingen bij [slachtoffer] te veroorzaken.
Verdachte verklaart dat aangever hem verwisseld moet hebben met [naam], met wie hij in Leusden was om zijn jas op te halen en vervolgens naar een feestje te gaan. Verdachte kent [naam] van het basketballen. [naam] is op de hoogte van de problemen met [benadeelde 2]. [naam] is iets langer dan verdachte, is licht gekleurd, heeft dezelfde schoenen als verdachte en gemillimeterd haar. Hij draagt een bomberjack. Dit komt overeen met het signalement dat [slachtoffer] heeft gegeven van de persoon die hij weg ziet lopen bij de auto en waar hij vervolgens achteraan gaat. [naam] is linkshandig. Dit is van belang omdat de persoon die aangever bedreigde de lifehammer in zijn linkerhand heeft. Verdachte is rechtshandig.
Bij de fouillering is vuurwerk aangetroffen in de jas van verdachte. Dit is niet onlogisch, nu verdachte deze jas van [naam] had terug gekregen in de bosjes. Verdachte wist niet dat er vuurwerk in de jas zat.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde feit: de bedreiging van [slachtoffer]. De aangifte van [slachtoffer] is het enige bewijsmiddel voor dit feit. Verdachte verklaart dat hij ter plaatse was, maar ontkent de bedreiging. Er zijn geen getuigen van de bedreiging. Naar het oordeel van de rechtbank is er derhalve onvoldoende wettig en overtuigend bewijs, zodat verdachte van feit 2 zal worden vrij gesproken.
Bewezenverklaring
Feit 1 en 3
Op 11 december 2010 kwam [slachtoffer] thuis te Leusden. Toen hij bij de heg stond, hoorde hij meerdere harde tikken op een ruit bij de buren. Hij zag meerdere malen een veiligheidshamer boven de heg uit komen. [slachtoffer] is naar de straat gelopen en zag een man bij de auto van de buren weglopen met in zijn linkerhand een veiligheidshamer. [slachtoffer] is de man achterna gerend en heeft 112 gebeld. De man liep op een gegeven moment naar hem toe en bracht de hamer boven zijn hoofd en bracht deze in de richting van het hoofd van [slachtoffer]. [slachtoffer] heeft dit deels kunnen afweren met zijn armen, maar de hamer kwam wel tegen zijn hoofd. [slachtoffer] voelde hierdoor direct pijn aan de linkerzijde van zijn hoofd ter hoogte van zijn slaap. [slachtoffer] heeft de man naar de grond gebracht en is bovenop hem gaan zitten. Getuige [getuige] zag dat de twee personen met elkaar in worsteling waren. De man die onderop lag was een man met licht getinte huidskleur, met kort gemillimeterd haar, een breed postuur en een bruine lederen jas. De man die op de grond lag hield een lifehammer vast. De verbalisanten kwamen ter plaatse. Zij hoorden [slachtoffer] zeggen dat de negroïde man waar hij bovenop zat degene was die met behulp van een ruitentikker een autoruit van zijn buurman had ingetikt. [slachtoffer] overhandigde een oranje kleurige ruitentikker, welke hij had afgepakt van de negroïde man. [slachtoffer] zei ook dat hij een klap op zijn hoofd had gekregen van de negroïde man met deze ruitentikker. [slachtoffer] heeft deze negroïde man vanaf het moment dat hij hem bij de personenauto van de buurman heeft gezien tot het moment dat hij met deze persoon op de grond lag, geen moment uit het oog verloren. De negroïde man was verdachte. Verdachte was die nacht ook daar ter plaatse. In de worsteling heeft [slachtoffer] een snee opgelopen aan zijn linkerhand. Verder had hij een kleine verwonding aan de linkerzijde van zijn hoofd ter hoogte van zijn slaap. [benadeelde 2], de eigenaar van de Fiat, type Bravo, kleur zwart voorzien van het kenteken [kenteken] , heeft aangifte gedaan van vernieling van de genoemde auto. Hij hoorde ook die nacht buiten iets tikken. Toen hij de voordeur open deed, zag hij dat zijn auto in een dikke rookwolk stond. [benadeelde 2] is met twee politieagenten naar zijn auto gelopen. Ze zagen dat er een ster zat in de kleine stijl die zich in het midden van de ruit van de achterdeur aan de bijrijderszijde van de auto bevindt. Tevens zagen ze dat er midden in de voorruit van de auto een ster zat.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de persoon is die de auto van [benadeelde 2] heeft beschadigd en vervolgens [slachtoffer] met een veiligheidshamer op zijn hoofd heeft geslagen. [slachtoffer] heeft de persoon die hij bij de auto zag geen moment uit het oog verloren tot het moment dat deze persoon hem met de lifehammer op zijn hoofd sloeg. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, met zijn verklaring waarin hij een alternatief scenario schetst, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ergens anders vandaan kwam dan van de auto. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat hij de auto van [benadeelde 2] heeft beschadigd door daar met een lifehammer tegen te slaan. De schade, een ster in de middenstijl en een ster in de voorruit, is door [slachtoffer] en twee verbalisanten vastgesteld.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de bij deze feiten gebruikte lifehammer dat dit hetzelfde voorwerp is als de genoemde veiligheidshamer en ruitentikker, nu niet is gebleken van een ander voorwerp.
Ten aanzien van het vuurwerk dat door verdachte zou zijn gebruikt, blijkt uit de bewijsmiddelen niet dat daardoor schade aan de auto is ontstaan, zodat verdachte van dat gedeelte van het onder 3 ten laste gelegde zal worden vrij gesproken.
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen: poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letstel. Verdachte heeft met een lifehammer tegen het hoofd van aangever geslagen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel is van het menselijk lichaam. Door met de lifehammer, die aan weerszijden van de hamer een punt heeft, tegen het hoofd te slaan, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zwaar lichamelijk letsel kon optreden. Onder deze omstandigheden en gezien de aard van de gedraging is dan ook voldaan aan het vereiste van het voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Aangever heeft de slag af kunnen weren, waardoor geen zwaar lichamelijk letsel is opgetreden.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1 Primair:
op 11 december 2010 te Leusden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een veiligheidshamer tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Feit 3:
op 11 december 2010 te Leusden opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto merk Fiat, kleur zwart, toebehorende aan [benadeelde 2], heeft beschadigd door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk meermalen
- met een veiligheidshamer tegen die auto te slaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1 primair: poging tot zware mishandeling
Feit 3: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort beschadigen
5.2 De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het psychologisch onderzoek pro justitia van 10 maart 2011 door F.A.T. van Maarschalkerweerd, GZ-psycholoog. In dit rapport wordt – onder meer – het volgende geconstateerd.
Onderzochte is lijdend aan een ziekelijke stoornis in de vorm van een aanpassingsstoornis, niet gespecificeerd. Zijn persoonlijkheidsstructuur is kwetsbaar maar er zijn onvoldoende aanwijzingen om te kunnen spreken van een persoonlijkheidsstoornis, immers zijn sociaal en maatschappelijk functioneren verliepen voor langere periodes zonder grote problemen. Er zijn geen aanwijzingen dat de aanpassingsstoornis invloed heeft gehad op zijn gevoelens, gedachten en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde, indien bewezen. Er kan geen uitspraak worden gedaan over de risicoprognose. Onderzochte is al 7 jaar in behandeling bij psychiater Hopmans. Zij staan beiden achter de behandeling en willen deze graag voortzetten. De noodzaak tot behandeling kan niet op grond van het ten laste gelegde vastgesteld worden. Geadviseerd wordt de behandeling in een niet strafrechtelijk kader te vervolgen bij ambulant psychiater Hopmans met als aandachtspunt de onderliggende kwetsbaarheid van onderzochte, hier meer inzicht in verwerven en het leren hanteren van stress en frustratie bij oplopende spanningen. Onderzochte heeft veel profijt van structuur en rust en een omgeving die niet een al te groot beroep op hem doet.
De rechtbank neemt de conclusie uit het psychologisch rapport over en maakt deze tot de hare.
Overeenkomstig deze conclusie kan niet worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is. Er is voorts ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de gehele tenlastelegging.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verwonden van aangever in de nachtelijke uren met een soort wapen. Verder heeft hij een auto beschadigd. Deze feiten brengen een gevoel van onrust en onveiligheid met zich mee voor de buurt, en in het bijzonder voor de slachtoffers.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het psychologisch onderzoek van 10 maart 2011 van F.A.T. van Maarschalkerweerd, GZ-psycholoog, zoals genoemd onder 5.2. Daaruit blijkt dat er geen verband is tussen de geconstateerde stoornis en de gepleegde delicten.
De rechtbank is op grond van de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat de volgende straf passend is: een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarden dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, dat verdachte zich volgend op de detentie meldt bij Reclassering Nederland op het volgende adres: Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht en zich blijft melden zo frequent en zo lang als de Reclassering Utrecht dat nodig acht en dat verdachte deelneemt aan behandeling ook als dat inhoudt voortzetting van de behandeling van psychiater Hopmans.
De rechtbank legt een lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat verdachte wordt vrij gesproken voor feit 2.
7 De benadeelde partij
Benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 220,00 voor feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 150,00 aan materiële schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering omdat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 210,20 voor feit 3.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 45, 57, 302, 350 van het Wetboek van Strafrecht.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1 primair: poging tot zware mishandeling
Feit 3: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort beschadigen
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd een bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland;
* dat verdachte zich volgend op de detentie meldt bij Reclassering Nederland op het volgende adres: Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht en zich blijft melden zo frequent en zo lang als de Reclassering Utrecht dat nodig acht;
* dat verdachte deelneemt aan behandeling, ook als dat inhoudt een voortzetting van zijn behandeling bij psychiater Hopmans.
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
*Benadeelde partij [slachtoffer]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 150,00 ter zake van materiële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
*Benadeelde partij [benadeelde 2]
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 210,20 ter zake van materiële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen te betalen, bij niet betaling te vervangen door het daarbij vermelde aantal dagen hechtenis:
- benadeelde partij [slachtoffer], € 150,00, 3 dagen hechtenis,
- benadeelde partij [benadeelde 2], € 210,20, 4 dagen hechtenis,
met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van het tijdstip waarop de duur hiervan gelijk is aan die van de opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Ebbens, voorzitter, mr. J.M. Bruins en mr. M.S. Koppert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.E. Braam-van Toll, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 april 2011.