ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ4332
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Poging tot afpersing met bedreiging van de heer [benadeelde] door verdachte en medeverdachten
In deze strafzaak heeft de rechtbank Utrecht op 31 maart 2011 uitspraak gedaan in de zaak tegen verdachte, die samen met anderen heeft geprobeerd de heer [benadeelde] af te persen. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot afpersing. De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 17 maart 2011, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging is als bijlage aan het vonnis gehecht en is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heer [benadeelde] op 3 september 2010 aangifte heeft gedaan van een poging tot afpersing, waarbij hij verklaarde dat hij in juli 2010 een aanzienlijk geldbedrag had gewonnen en dat hij en zijn gezin ernstig bedreigd werden. De bedreigingen werden geuit via sms-berichten en telefoongesprekken, waarbij de rechtbank de inhoud van deze berichten als zeer bedreigend heeft gekwalificeerd. De rechtbank heeft ook de stemherkenning van verdachte in de bedreigende telefoongesprekken als bewijs geaccepteerd, ondanks verweer van de raadsman.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat verdachte als initiator van het afpersingsplan kan worden aangemerkt en dat hij samen met zijn medeverdachten overleg heeft gevoerd over de afpersing. De rechtbank heeft de ernst van de feiten benadrukt, vooral de impact op het slachtoffer en zijn gezin, en heeft verdachte een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd, die een gevangenisstraf had geëist van 24 maanden, en heeft verdachte vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten.