ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ4759

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
11 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/712261-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.S. Koppert
  • J.M. Bruins
  • P. Bender
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en zware mishandeling, veroordeling voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 11 mei 2011, stond de verdachte terecht voor de verdenking van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op de zittingen van 1 februari en 27 april 2011. De tenlastelegging omvatte onder andere de beschuldiging dat de verdachte samen met anderen heeft geprobeerd het leven van de benadeelde partij, [benadeelde], te beroven, dan wel hem zwaar te mishandelen. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het primair tenlastegelegde, omdat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag. De verdediging heeft eveneens vrijspraak bepleit voor het primair tenlastegelegde, maar erkende dat het subsidiair tenlastegelegde, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, wel bewezen kon worden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Na beoordeling van het bewijs heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij opzettelijk heeft geprobeerd [benadeelde] van het leven te beroven. De rechtbank sprak de verdachte dan ook vrij van het primair tenlastegelegde. Echter, de rechtbank achtte het subsidiair tenlastegelegde, namelijk de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, wel bewezen. Dit was gebaseerd op verklaringen van de benadeelde en getuigen, alsook op forensisch bewijs dat op de plaats delict was aangetroffen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de bedreiging, die plaatsvond in het openbaar en de impact die dit had op het slachtoffer. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 69 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte verplicht om zich te houden aan voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en deelname aan een behandeling in de forensische psychiatrie. De benadeelde partij vorderde een schadevergoeding van € 5.000,-, maar de rechtbank kende slechts € 500,- toe voor immateriële schade, waarbij de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk werd verklaard in haar vordering.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/712261-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 mei 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1980] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
raadsman mr. J.G. Kabalt, advocaat te Breukelen.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 1 februari 2011 en van 27 april 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: heeft gepoogd samen met een ander of anderen [benadeelde] van het leven te beroven dan wel zwaar te mishandelen;
subsidiair: [benadeelde] samen met een ander of anderen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht althans met zware mishandeling.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het primair tenlastegelegde, omdat zij niet wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. De officier van justitie acht niet bewezen dat verdachte dit feit met een ander of anderen heeft begaan en vordert van dit onderdeel vrijspraak.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair tenlastegelegde en heeft daarvan vrijspraak bepleit.
De verdediging is van mening dat de rechtbank wel tot een bewezenverklaring kan komen van het subsidiair tenlastegelegde.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op een poging tot het doden van, dan wel een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [benadeelde]. De rechtbank zal verdachte van het primair ten laste gelegde feit (de poging tot doodslag of toebrengen van zwaar lichamelijk letsel) vrijspreken.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde
De rechtbank acht het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van het navolgende.
Op 1 november 2010 te [woonplaats] vindt er een confrontatie plaats tussen verdachte en aangever [benadeelde] (hierna te noemen: [benadeelde]). Verdachte is met zijn vriendin en een vriend naar de woning van [benadeelde] gegaan en heeft hem verzocht naar buiten te komen. [benadeelde] gaat naar buiten en daar ontstaat een woordenwisseling tussen beide mannen. waarbij verdachte een vuurwapen uit zijn broeksband pakt en daarmee tweemaal op de grond richt en schiet. Verdachte staat ten tijde van het afvuren van het wapen op korte afstand van [benadeelde] en de kogels raken de stoep, niet ver van de voeten van [benadeelde]. Vervolgens richt verdachte het wapen op het bovenlichaam van [benadeelde] en voegt hem de woorden toe dat hij hem dood zal maken. De vriendin van verdachte verklaart hierover dat verdachte en aangever op emotionele wijze met elkaar spraken in de Turkse taal en dat zij hoorde dat verdachte boos was.
Het forensische opsporingsteam van de politie heeft op 1 november 2010 onderzoek gedaan en ter plaatse twee kogelhulzen aangetroffen en één patroon. Daarnaast zijn er op de stoeptegels op twee plekken recente beschadigingen aangetroffen, die zijn veroorzaakt door afgeketste kogels uit een vuurwapen.
Nadere bewijsoverwegingen
Hoewel dit door verdachte wordt ontkend, acht de rechtbank het richten van het pistool op het bovenlichaam van [benadeelde] en het uiten van een woordelijke bedreiging in die zin dat verdachte [benadeelde] dood zou maken wettig en overtuigend bewezen. Aangever heeft gedetailleerd verklaard over hetgeen is gebeurd en de rechtbank ziet geen redenen om te twijfelen aan zijn verklaring. De rechtbank acht de ontkennende verklaring van verdachte niet aannemelijk.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen onder 4.3. is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Subsidiair
op 01 november 2010 te [woonplaats], [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- meermalen met een vuurwapen op korte afstand van en in de nabijheid van die [benadeelde] op de grond geschoten en
- een vuurwapen op het bovenlichaam van die [benadeelde] gericht en
- daarbij voornoemde [benadeelde] dreigend de woorden toegevoegd (zakelijk weergegeven) dat hij, verdachte, die [benadeelde] dood zou maken, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Subsidiair: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is onderzocht door een psycholoog, mr. drs. R.A. Sterk. De psycholoog heeft in het rapport geconcludeerd dat verdachte lijdende is aan een depressieve stoornis met psychotische kenmerken en daarom verminderd toerekeningsvatbaar kan worden geacht. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare. De rechtbank zal hiermee rekening houden in de op te leggen straf.
De rechtbank constateert dat uit de gedragsdeskundige rapportage of anderszins niet is gebleken van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden waarvan 69 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie als bijzondere voorwaarde gevorderd aan verdachte op te leggen reclasseringstoezicht, zoals in het reclasseringsrapport is omschreven.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf met aftrek op te leggen van een duur gelijk aan het voorarrest, gecombineerd met een voorwaardelijke straf.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige bedreiging. De rechtbank neemt het verdachte in het bijzonder kwalijk dat de bedreiging overdag en aan de openbare weg heeft plaatsgevonden. Dit is niet alleen een zeer schokkende ervaring geweest voor het slachtoffer, zoals ook naar voren komt uit de slachtofferverklaring, maar verdachte heeft hiermee ook het gevoel van veiligheid in de samenleving aangetast. Gelet op de aard en de ernst van het feit acht de rechtbank dan ook een gevangenisstraf een passende straf.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat verdachte inmiddels een bemiddelingsgesprek heeft gevoerd met het slachtoffer en dat – naar zijn zeggen – de ruzie uitgepraat is nu verdachte en het slachtoffer excuses aan elkaar hebben aangeboden.
De rechtbank heeft in het kader van de persoon van de verdachte het volgende meegewogen:
- een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 27 december 2010, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten;
- een verdachte betreffend pro justitia rapport van de psycholoog mr. drs. R.A. Sterk;
- een verdachte betreffend reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 22 april 2011.
De psycholoog, mr. drs. R.A. Sterk, heeft bij verdachte een ziekelijke stoornis in de vorm van een depressieve stoornis met psychotische kenmerken geconstateerd. Deze problematiek gaat bij verdachte gepaard met somberheid en realiteitsverstoringen. De psycholoog acht verdachte niet in staat om zelf verbetering te brengen in de geconstateerde ziekelijke stoornis. Het recidiverisico wordt als verhoogd ingeschat. Een behandeling in de forensische psychiatrie, zoals bij Forensisch Psychiatrische Polikliniek De Waag, is geïndiceerd.
Reclassering Nederland neemt in haar advies aan de rechtbank de conclusies van de psycholoog over en concludeert voorts dat verdachte ernstige problemen heeft op diverse leefgebieden. De reclassering adviseert de rechtbank een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod, deelname aan een ARVA-training en de verplichting mee te werken aan een behandeling binnen een instelling voor ambulante forensische psychiatrie.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van de verdachte.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 5.000,-. De officier van justitie vindt dit bedrag te hoog en heeft gevorderd een bedrag van € 2.500,- toe te kennen, en voor het overige de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren opdat de benadeelde partij voor het overige deel haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade tot een bedrag van € 500,- een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering, omdat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen zodat de overheid het toegewezen bedrag zal incasseren.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 69 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland;
dat verdachte zich zo spoedig mogelijk moet melden bij Reclassering Nederland, op het adres Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht, en dat verdachte zich hierna gedurende door Reclassering Nederland bepaalde perioden moet blijven melden zo frequent als Reclassering Nederland nodig acht;
dat verdachte moet deelnemen aan de Arbeidsvaardighedentraining (ARVA);
dat verdachte moet meewerken aan een behandeling bij Forensisch Psychiatrische Polikliniek De Waag of een soortgelijke instelling;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van € 500,-, ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde], € 500,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Heft op het – reeds geschorste – bevel voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop dit vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S. Koppert, voorzitter, mr. J.M. Bruins en mr. P. Bender, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Willemsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 mei 2011.