ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ7641
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- P.W.G. de Beer
- Rechtspraak.nl
EU-burger ongewenst verklaard en verblijfsrecht in Nederland
In deze zaak, behandeld door de Politierechter van de Rechtbank Utrecht, stond een EU-burger terecht die op 19 mei 2011 in Nederland verbleef, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van de Vreemdelingenwet tot ongewenst vreemdeling was verklaard. De verdachte, geboren in Frankrijk, had eerder strafbare feiten gepleegd en was in 2002 door de Staatssecretaris van Justitie tot ongewenst vreemdeling verklaard. De verdediging voerde aan dat de beschikking tot ongewenstverklaring niet was getoetst aan de relevante Europese richtlijnen, met name Richtlijn 2004/38/EG, die beperkingen op het verblijfsrecht van EU-burgers regelt.
De politierechter oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn EU-nationaliteit, niet zonder meer recht had op verblijf in Nederland. De rechter stelde vast dat de verdachte in het verleden meerdere misdrijven had gepleegd, wat de ongewenstverklaring rechtvaardigde. De verdediging stelde dat de verdachte geen actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor de samenleving vormde, aangezien zijn laatste veroordeling dateerde van 2007. De politierechter concludeerde echter dat de verdachte op het moment van zijn aanhouding in Nederland verbleef, terwijl hij wist dat hij ongewenst was verklaard.
Uiteindelijk oordeelde de politierechter dat de verdachte niet strafbaar was voor het feit dat hem ten laste was gelegd, omdat de bewezenverklaarde gedraging geen strafbaar feit opleverde. De verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging. Dit vonnis werd uitgesproken op 8 juni 2011, na een zitting op 25 mei 2011, waarbij de verdachte en zijn raadsvrouw aanwezig waren.