ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ7641

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
8 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/ 600507-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.W.G. de Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

EU-burger ongewenst verklaard en verblijfsrecht in Nederland

In deze zaak, behandeld door de Politierechter van de Rechtbank Utrecht, stond een EU-burger terecht die op 19 mei 2011 in Nederland verbleef, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van de Vreemdelingenwet tot ongewenst vreemdeling was verklaard. De verdachte, geboren in Frankrijk, had eerder strafbare feiten gepleegd en was in 2002 door de Staatssecretaris van Justitie tot ongewenst vreemdeling verklaard. De verdediging voerde aan dat de beschikking tot ongewenstverklaring niet was getoetst aan de relevante Europese richtlijnen, met name Richtlijn 2004/38/EG, die beperkingen op het verblijfsrecht van EU-burgers regelt.

De politierechter oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn EU-nationaliteit, niet zonder meer recht had op verblijf in Nederland. De rechter stelde vast dat de verdachte in het verleden meerdere misdrijven had gepleegd, wat de ongewenstverklaring rechtvaardigde. De verdediging stelde dat de verdachte geen actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor de samenleving vormde, aangezien zijn laatste veroordeling dateerde van 2007. De politierechter concludeerde echter dat de verdachte op het moment van zijn aanhouding in Nederland verbleef, terwijl hij wist dat hij ongewenst was verklaard.

Uiteindelijk oordeelde de politierechter dat de verdachte niet strafbaar was voor het feit dat hem ten laste was gelegd, omdat de bewezenverklaarde gedraging geen strafbaar feit opleverde. De verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging. Dit vonnis werd uitgesproken op 8 juni 2011, na een zitting op 25 mei 2011, waarbij de verdachte en zijn raadsvrouw aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Politierechter
Parketnummer(s): 16/ 600507-11
Datum zitting: 25 mei 2011
Datum uitspraak: 8 juni 2011
Verkort vonnis
Tegenspraak
In de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1972] te [geboorteplaats], Frankrijk,
wonende [adres], [woonplaats], Frankrijk,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland
raadsvrouw: mw. mr. W. Mijnders
tolk: mw. J.P.M. Oltshoorn, tolk in de Franse taal
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 mei 2011 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 (eerste lid, aanhef en onder b en c) van de Vreemdelingenwet, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard;
art 197 Wetboek van Strafrecht
Het onderzoek ter zitting
De zaak is op 25 mei 2011 ter terechtzitting onderzocht. Verdachte is ter zitting verschenen. Verdachte is bijgestaan door mw. mr. W. Mijnders, advocaat te ’s-Gravenhage.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
De bewezenverklaring
De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 19 mei 2011 te Utrecht, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 (eerste lid, aanhef en onder b en c) van de Vreemdelingenwet, tot ongewenst vreemdeling was verklaard;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen, zodat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
De politierechter grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
Bijzondere overwegingen omtrent het gevoerde verweer
Standpunt van de verdediging:
Namens verdachte is, verkort weergegeven, een beroep gedaan op rechtstreeks werkende bepalingen van Richtlijn 2004/ 38/ EG. Meer in het bijzonder is een beroep gedaan op artikel 27, tweede lid, van die Richtlijn, dat ziet op de mogelijkheid om beperkingen aan te brengen op het inreis- en verblijfsrecht van burgers van de Europese Unie om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid. Strafrechtelijke veroordelingen zijn, ingevolge die Richtlijn, als zodanig geen reden voor het aanbrengen van een dergelijke beperking. Het gedrag van EU-onderdanen moet een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving opleveren.
De verdediging heeft gesteld dat de beschikking tot ongewenstverklaring ten onrechte niet is getoetst aan artikel 27 van Richtlijn 2004/ 38/ EG. Door de verdediging is voorts gewezen op een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 mei 2010, LJN BM 6519. Volgens de verdediging kan het tenlastegelegde weliswaar tot een bewezenverklaring leiden, maar dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat het bewezenverklaarde geen strafbaar feit zou opleveren.
Standpunt van de officier van justitie:
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat ook EU-onderdanen tot ongewenst vreemdeling kunnen worden verklaard. De rechtsgrond is niet aan de beschikking komen te ontvallen.
Beoordeling van het verweer:
De politierechter overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte, die de Franse nationaliteit heeft, is door de Staatssecretaris van justitie bij beschikking van 24 juni 2002, nummer 9406-27-0012, krachtens artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b en c van de Vreemdelingenwet, tot ongewenst vreemdeling verklaard. Deze beschikking is op 3 juli 2002 aan de verdachte uitgereikt.
Deze beslissing tot ongewenstverklaring werd vooral hierop gegrond dat de verdachte, na reeds eerder misdrijven te hebben begaan,
- zich schuldig had gemaakt aan diefstallen, waarvoor hij door de politierechter Amsterdam is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 weken in de zaak met parketnummer 13-081196-94;
- zich schuldig had gemaakt aan gekwalificeerde diefstal, waarvoor hij door het gerechtshof ’s-Gravenhage is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden in de zaak met parketnummer 22-003025-00;
- zich schuldig had gemaakt aan diefstal, waarvoor hij door de politierechter Amsterdam is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken in de zaak met parketnummer 13-030687-00;
- zich schuldig had gemaakt aan diefstal, poging tot diefstal met braak en verduistering, waarvoor hij door de politierechter Rotterdam is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf weken in de zaak met parketnummer 10-042938-01;
- zich schuldig had gemaakt aan diefstal, waarvoor hij door de politierechter Rotterdam is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week in de zaak met parketnummer 10-043938-01;
- zich schuldig had gemaakt aan diefstal, waarvoor hij door de politierechter Rotterdam is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand in de zaak met parketnummer 10-051300-01;
- zich schuldig had gemaakt aan diefstal, waarvoor hij door de politierechter Haarlem is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand in de zaak met parketnummer 15-130434-01.
Tegen deze beslissing tot ongewenstverklaring is door de verdachte geen beroep ingesteld.
Naar het oordeel van de politierechter staat de juistheid van de destijds genomen beslissing tot ongewenstverklaring niet ter discussie. Gelet op het aantal, de aard en de ernst van de genoemde gedragingen die tot de ongewenstverklaring hebben geleid, kon de Staatssecretaris in redelijkheid tot de beslissing tot ongewenstverklaring komen.
Deze beslissing is, zij het niet expliciet, getoetst aan het toen geldende gemeenschapsrecht. Hierbij is door de politierechter betekenis toegekend aan de in de beschikking gebruikte zinsnede dat ‘Niet is gesteld, noch is gebleken dat betrokkene verblijfsrecht kan ontlenen aan één van de uit het EG-verdrag voortvloeiende Richtlijnen’.
Er is evenmin reden een andere reden om aan te nemen dat de Staatssecretaris in strijd heeft gehandeld met (een) andere rechtstreeks werkende bepaling(en) van gemeenschapsrecht.
Gezien het vorenstaande kan als uitgangspunt worden gehanteerd dat de verdachte, op grond van enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b en c van de Vreemdelingenwet, in 2002 tot ongewenst vreemdeling is verklaard.
In die situatie was op 19 mei 2011, toen verdachte opnieuw in Nederland verbleef, geen verandering gekomen.
De politierechter acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 19 mei 2011 in Utrecht heeft verbleven, terwijl hij reden had om aan te nemen dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De verdachte is een burger van de Europese Unie. Hoewel dat gegeven een ongewenstverklaring zoals bedoeld in artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht, op zich niet in de weg staat, verliest een dergelijke ongewenstverklaring echter – ingevolge Richtlijn 2004/ 38/ EU – haar kracht indien de tot ongewenst vreemdeling verklaarde geen actuele, werkelijke en onvoldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
Gelet hierop is thans de vraag aan de orde of van de verdachte een bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving uitgaat die kan worden aangemerkt als actueel, werkelijk en voldoende ernstig.
De politierechter stelt in dat verband vast dat de laatste relevante misdraging van de verdachte waarvan hij kennis draagt dateert van 9 maart 2007, toen hij door de politierechter in Rotterdam werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden voor het als ongewenst vreemdeling in Nederland verblijven.
Daaraan voorafgaand is hij op 14 maart 2006, voor hetzelfde misdrijf, veroordeeld door de politierechter in Utrecht tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. Van meer of andere recente inbreuken op de openbare orde is niet gebleken.
De onderhavige aanhouding ter zake van overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht is gevolgd op het aantreffen van verdachte, slapend op een bank op straat.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij in Frankrijk problemen heeft met de rechtbank. Over de aard van die problemen heeft verdachte echter niets verklaard en is ook overigens niets gebleken, zodat daaraan geen betekenis wordt toegekend bij de beoordeling van de mate waarin verdachte een bedreiging voor de samenleving vormt.
Naar het oordeel van de politierechter kan niet worden vastgesteld dat de verdachte op 19 mei 2011 een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormde. Met toepassing van artikel 197 Wetboek van Strafrecht zou thans in dit concrete geval een ongerechtvaardigde inbreuk op het gemeenschapsrecht worden gemaakt. Hieruit vloeit voort dat de bewezenverklaarde gedraging, geen strafbaar feit oplevert, zodat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ten overvloede overweegt de politierechter nog het volgende. Niet is komen vast te staan dat de officier van justitie bij het vervolgen van de verdachte bewust in strijd met de voor de categorie ontwikkelde interne vervolgingsrichtlijn (van 8 augustus 2007) heeft gehandeld. Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie is om die reden niet aan de orde.
DE BESLISSING
De politierechter beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde niet strafbaar is.
Ontslaat de verdachte voor het bewezenverklaarde van alle rechtsvervolging.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.G. de Beer, bijgestaan door mr. L.J. Verborg als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van de politierechter in deze rechtbank van 8 juni 2011.