ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ8133

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
15 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16.712204-10, 13.810267-08 en 16.600278-09 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdachte veroordeeld voor deelname aan criminele organisatie en handel in hennep

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 15 juni 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met een ander zich bedrijfsmatig heeft beziggehouden met de productie en handel in hennep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte deel uitmaakte van een criminele organisatie die tot doel had de bedrijfsmatige productie van en handel in hennep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, waarvan 7 maanden voorwaardelijk. Dit voorwaardelijke deel van de straf is gekoppeld aan bijzondere voorwaarden, waaronder verplichte begeleiding door een reclasseringsinstelling en behandeling bij een forensisch psychiatrische kliniek.

De rechtbank heeft in haar overwegingen het rapport van Reclassering Nederland betrokken en heeft geconcludeerd dat een gevangenisstraf noodzakelijk was, gezien de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de criminele organisatie. De verdachte heeft zich in de periode van 1 januari 2008 tot en met 2 november 2010 schuldig gemaakt aan het vervoeren en aanwezig hebben van hennep, waarbij hij meer dan 30 gram hennep op verschillende tijdstippen heeft verhandeld. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met eerdere veroordelingen van de verdachte en de impact van zijn handelen op de volksgezondheid, gezien de schadelijke effecten van softdrugs.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, maar heeft de bewezenverklaring van de deelname aan de criminele organisatie en de handel in hennep gehandhaafd. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, die de handel in en het bezit van drugs reguleren. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot het opleggen van een gevangenisstraf toegewezen, maar heeft de duur van de onvoorwaardelijke straf verlaagd in vergelijking met de oorspronkelijke eis van de officier van justitie.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummers: 16.712204-10, 13.810267-08 en 16.600278-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 juni 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1972] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
raadsman: mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 31 mei en 1 juni 2011, waarbij de officier van justitie, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 1 januari 2008 tot en met 2 november 2010:
1. zich (samen met anderen, bedrijfsmatig) heeft bezig gehouden met productie van en handel in hennep
2. heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die bedrijfsmatige productie van en handel in hennep tot doel had.
3 De voorvragen
3.1 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman geeft aan dat zijn cliënt al in 2009 voor het aanwezig hebben van hennep is veroordeeld. Voor zover de periode van de feiten 1 en 2 op de tenlastelegging betrekking heeft op dit feit van 13 maart 2009 zou de rechtbank hier rekening mee moeten houden. De raadsman noemt artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank begrijpt dit verweer tevens als een beroep op het ne bis in idem beginsel.
De rechtbank zal het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren voor zover het tenlastegelegde mede zou zien op vervoer en aanwezig hebben van ongeveer 1100 stekken op 13 maart 2009.
3.2 De overige voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd en er is geen reden voor schorsing van de vervolging
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan gedurende de gehele tenlastegelegde periode.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen voor de hele onder 1 tenlastegelegde periode en dat verdachte niet heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. Hij had slechts voor korte tijd een – beperkte – rol als koerier.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Algemeen
Naar aanleiding van CIE-meldingen in 2009 en 2010 is een onderzoek gestart naar de growshop [growshop] op [industrieterrein]
De verdenking die politie weergeeft in het proces-verbaal houdt in dat sprake is van samenwerking met het oogmerk verschillende stadia van georganiseerde en professionele hennepteelt te faciliteren. Gedurende dit onderzoek komen [medeverdachte 2] en [verdachte] in beeld in verband met de levering van hennepstekken. Het onder 1 tenlastegelegde ziet kennelijk op deze leveranties.
4.3.2 Het onder 1 tenlastegelegde: levering van hennepstekken
In het dossier bevindt zich een groot aantal verklaringen van personen die op enig moment een hennepplantage hebben geëxploiteerd en die verklaren over de herkomst van stekjes, waarvan een aantal ook binnen de tenlastegelegde periode.
De rechtbank is van oordeel dat die verklaringen voor wat betreft het onder 1 tenlastegelegde slechts dan aan het bewijs van de tenlastegelegde periode kunnen bijdragen wanneer er voldoende aanknopingspunten zijn dat [verdachte] daarbij betrokken was.
Zoals onder 3.1 overwogen kan het aanwezig hebben van ongeveer 1100 hennepstekken op 13 maart 2009, niet in aanmerking worden genomen als een van de tenlastegelegde tijdstippen, omdat de verdachte daarvoor al veroordeeld en bestraft is.
Onvoldoende aanknopingspunten voor betrokkenheid van [verdachte] zijn te vinden in de verklaringen van [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], en [getuige 4]. Van belang is daarbij dat uit de verklaring van [getuige 5] blijkt dat [verdachte] niet de enige was die de bestelde stekjes afleverde.
Ook uit de verklaringen die uit oudere onderzoeken zijn verzameld blijkt onvoldoende van betrokkenheid van [verdachte].
De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] betrokken was bij leveringen van hennepstekken tweemaal in de loop van 2010 aan [getuige 5], driemaal op 17 augustus 2010 onder meer aan [medeverdachte 1] en op 1 november 2010 aan [getuige 6].
De rechtbank baseert dit op de volgende bewijsmiddelen, per levering:
Leveringen aan [getuige 5]: deze verklaart op 18 november 2010:
Hij heeft telefonisch een bestelling voor plantjes geplaatst via een growshop. Hij kreeg in een sms te horen waar hij heen moest gaan.
De hennepkwekerij is in 2010 gestart. Hij heeft 3 a 4 keer plantjes gekocht, een oogst is mislukt. De aangetroffen plantage betrof plantjes van 5 a 6 weken oud, die na een week geoogst konden worden.
[getuige 5] verklaart op 5 januari 2011:
Hij kon stekjes ophalen op een parkeerplaats bij een Gamma in Utrecht en betaalde € 4,50 per stek. Hij heeft afgenomen: 1 x 50, toen 80, toen 2 x 218 stekjes.
Hij kent 2 leveranciers: een slanke man rond 40 jaar met verlopen hoofd, een dikkere rond 40 jaar, met kort donker haar, en hij herkent van een foto [verdachte] als de slanke. Hij heeft twee keer die slanke jongen gezien.
Leveringen onder meer aan [medeverdachte 1]:
? Het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot [medeverdachte 1]:
Een Opel Astra kenteken [kenteken] rijdt op 13/8/2010 growshop [growshop] binnen, de bestuurder is een vrouw, de bijrijder man. Het kenteken staat op naam van [A].
Uit Blue view-politiegegevens blijkt dat [medeverdachte 1] op 8 oktober 2009 is aangehouden, en dat in een proces-verbaal van verhoor melding wordt gemaakt van een vriendin [A].
Deze Opel Astra 5 deurs rijdt op 17 augustus 2010 op de parkeerplaats van de Macro te Nieuwegein achter een witte bestelbus aan.
? Het proces-verbaal camerabeelden betreffende de Macro Nieuwegein op 17-08-2010 dat inhoudt:
13.34-13.35 uur: een witte bestelauto (waarschijnlijk Citroën Jumpy, Fiat Scudo of Peugeot Expert) rijdt achterparkeerterrein op, zo ook een Seat Leon. Deze rijdt achter de witte bestelauto het terrein af, richting Ravensewetering
14.29-14.34: Een Opel Astra (2004-2009) met brandende achterlichten staat geparkeerd bij de Macro Nieuwegein, met achterzijde naar pand, voorzijde naar [industrieterrein]. Als een witte bestelauto, die overeen lijkt te komen met de eerder genoemde bestelauto, voorlangs passeert rijdt de Opel Astra erachteraan, en 14.34 -14.35 registreren camera’s aan de achterzijde van het pand dat 2 gelijkende auto’s uit beeld rijden, de personenauto achter de bestelauto aan.
15.32-15.34: Een donkere Ford Focus staat geparkeerd met de voorzijde naar [industrieterrein]. Een witte bestelauto (overeenkomend met de eerder beschreven bestelauto) passeert, dan rijdt de donkere auto er achteraan, 15.35 uur rijden beiden het beeld van de camera’s achter uit, richting Ravensewetering.
? Een Peugeot Expert [kenteken] staat sinds 14-09-2009 op naam van [verdachte]. [verdachte] verklaart dat hij deze auto niet uitleent.
? De processen-verbaal van afluisteren van telefoonnummer [telefoonnummer] ([medeverdachte 2], zie hierna) op 17 augustus 20 houden onder meer het volgende in:
TA02-174: 13.28 SMS aan NN met nummer eindigend op *1654 “ Hij komt nu naar jou toe. Gr b2”
TA02-151: 11.26 uur aan Eugster met nummer eindigend op *7661: “ 14.30 Aan achterkant vd Makro te N’gein.”
TA02-179 14.28 aan Eugster met nummer eindigend op *7661 “ Hij komt nu naar jou toe. Gr b2”
TA02-187: 14.48 naar NN nummer eindigend op *8808: “ Hij komt nu naar jou toe.”
Levering aan [getuige 6]:
? Een proces-verbaal van stelselmatige observatie houdt onder meer in: op maandag 1 november 2010 wordt waargenomen dat een man, welke later werd herkend als [verdachte], het portiek van een flat, waarin de woning [adres] te [woonplaats], uitliep. [verdachte] liep in de richting van de Peugeot [kenteken]. Omstreeks 9.01 uur reed de Peugeot weg. Omstreeks 11.25 uur werd de Peugeot [kenteken] geparkeerd op de [adres] te [woonplaats]. [verdachte] stapte uit de Peugeot en liep richting een aantal garageboxen in een doodlopend gedeelte van [adres]. [verdachte] opende een groene garagedeur welke eerder bleek te zijn voorzien van nummer [nummer]. [verdachte] en een onbekende ander liepen meermalen de garagebox in en uit. Omstreeks 12.27 uur stapte [verdachte] als bestuurder in de Peugeot [kenteken]. Deze Peugeot en een Peugeot met kenteken [kenteken] werden achteruit geparkeerd voor de eerder genoemde garagebox met nummer [nummer]. [verdachte] en de onbekende man liepen meermalen de garagebox uit en in met een doos in hun handen. Deze dozen werden gelegd in de laadruimte van de Peugeot [kenteken]. [verdachte] liep naar de Peugeot met kenteken [kenteken] en beide Peugeots reden weg.
Omstreeks 13.50 uur reed de Peugeot met kenteken [kenteken] over het terrein van tuincentrum Overvecht en verliet dit meteen weer. Daarachter reed een bestelauto van het merk Fiat. Vervolgens reden de Peugeot en de witte Fiat een parkeerplaats op aan de St. Anthoniesdijk te Utrecht. De Peugeot en de witte Fiat stopten en de inzittenden stapten uit. Vervolgens laadden twee mannen afkomstig uit de Fiat en [verdachte] meerdere bruine dozen van uit de Peugeot met kenteken [kenteken] in de witte Fiat met kenteken [kenteken] over. Omstreeks 13.54 uur stapten de twee onbekende mannen in de witte Fiat en reden weg. Omstreeks 14.01 uur werd deze Fiat aangehouden op de Darwindreef.
? Een proces-verbaal van bevindingen houdt in dat op maandag 1 november 2010 in een in beslag genomen Fiat met kenteken [kenteken] bruine kartonnen dozen werden aangetroffen. Daarin bevonden zich voor de verbalisant herkenbare plantjes een vermoedelijk steenwol pluggen.
? [getuige 6] heeft verklaard: Ik ben 1 november aangehouden door de politie in een witte Fiat bus. Ik heb 2100 stekken vorige week besteld via sms. Ik kreeg een sms terug dat dit geleverd zou gaan worden. Ik heb de chauffeur van de witte bestelbus € 2000,-- betaald voor 2100 stekken. Ik weet niet wie er achter het 06 nummer zit. Volgens mij noemt die jongen zich b1 of b2.
Ik heb mijn nummer achtergelaten bij Growshop [medeverdachte 4]. [growshop] komt me wel bekend voor. Er was een man van een Noord Afrikaans type, ik ken er maar een en die noem ik [medeverdachte 4]. De prijs van haesstekken € 5,-- per stuk, de prijs van gewone stekken is € 1,-- per stuk, ik had gisteren 40 haesstekken en 2100 gewone dus het klopt wel dat ik in totaal 2140 stekken had.
Verder bewijs voor deze leveranties vindt de rechtbank in de verklaring van [verdachte] ter terechtzitting : “ Ik heb 1 november 2010 stekken vervoerd. Op het moment dat ik dozen beetpakte wist ik dat er stekjes in zaten. Ik heb meerdere malen met verhuisdozen rondgereden, ik dacht dat het 3x stekken waren, ik merkte dat aan het gewicht. Ik weet dus niet precies hoe vaak ik hennepstekken heb vervoerd. Die meneer [getuige 6] gaf mij een dichte envelop.”
In het bijzonder de gang van zaken op 17 augustus 2010 rechtvaardigt bewezenverklaring van “in de uitoefening van beroep of bedrijf”.
Uit de verklaring van [verdachte] ter terechtzitting over verhuisdozen en uit het tot driemaal toe leveren op 17 augustus 2010 leidt de rechtbank af dat ook op die datum sprake was van vervoer en aanwezig hebben van meer dan 30 gram hennep.
4.3.3 Het onder 2 tenlastegelegde: de organisatie
De rechtbank acht bewezen dat – in ieder geval – bij de bewezenverklaarde stekkenleveringen op 17 augustus 2010 en 1 november 2010 sprake is van communicatie over bestellingen via de telefoonnummers [telefoonnummer] respectievelijk [telefoonnummer], gebruikt door [medeverdachte 2], waarbij vervolgens [verdachte] optreedt als koerier.
[verdachte] heeft kort voor de levering van 1 november 2010 ook aantoonbaar contact met [medeverdachte 2] over een daaropvolgende actie.
Dat [verdachte] in ruimere mate betrokken is dan louter als koerier wordt onderstreept door zijn betrokkenheid bij de garagebox [adres] te [woonplaats]. Die wordt door [medeverdachte 2] gehuurd en [verdachte] kan daar, met een sleutel van [medeverdachte 2] over beschikken. Daar zijn stekjes en andere benodigdheden voor hennepteelt aangetroffen.
Verder betaalt [medeverdachte 2] de reparatie van [verdachte] auto en neemt kennelijk [verdachte] het telefoonnummer [telefoonnummer] waar in een periode dat [medeverdachte 2] op vakantie is.
Gelet op de bewezenverklaarde tijdstippen, de frequentie van de bestellingen op 17 augustus 2010, de contacten tussen [medeverdachte 2] en de afnemers en tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] en ten slotte de relatie van beiden met de kennelijk voor op- en overslag bedoelde garagebox acht de rechtbank bewezen dat sprake is van een organisatie in de zin van artikel 11A Opiumwet.
De bewijsmiddelen waarop dit oordeel is gebaseerd zijn, naast de bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1, de volgende:
? De rechtbank stelt vast dat het nummer [telefoonnummer] in de tapweergave aangeduid als TA02 respectievelijk TD01 wordt gebruikt door [medeverdachte 2] op grond van het volgende:
[getuige 3] verklaart dat hij van iemand achter de bar in de growshop [growshop] een nummer heeft gekregen waar hij stekjes kon bestellen. Hij herkent naar aanleiding van het voorhouden van een sms aan zijn nummer, afkomstig van [telefoonnummer] en eindigend met “ Gr b2”, de foto van [medeverdachte 2] als de B2 die in zijn telefoon voorkomt, oftewel Bolle [medeverdachte 2], die hij ook in de growshop is tegengekomen en tegen wie hij toen zei: ik heb jouw nummer.
Het telefoonnummer [telefoonnummer] maakt voornamelijk gebruik van paallocatie [adres] te [woonplaats]. Deze bevindt zich in de nabijheid van [adres] [woonplaats], het woonadres van [medeverdachte 2].
De gebruiker van dit nummer wordt in sms-berichten [medeverdachte 2] genoemd.
De gebruiker van dit nummer wordt in sms-berichten B2 genoemd, net als de gebruiker van nummer [telefoonnummer]. Een sms van 9 september 2010 houdt in: don’t use this number anymore.
? De rechtbank stelt vast dat het telefoonnummer [telefoonnummer] in de tapweergave aangeduid als TD02 respectievelijk TD04 wordt gebruikt door [medeverdachte 2] op grond van de hiervoor weergegeven koppeling van nummer [telefoonnummer] aan [medeverdachte 2] en het volgende:
Dit telefoonnummer maakt voornamelijk gebruik van paallocatie [adres] te [woonplaats]. Deze bevindt zich in de nabijheid van [adres] [woonplaats], het woonadres van [medeverdachte 2]. Alleen in de periode 4-19 oktober 2010 worden voornamelijk paallocaties te [woonplaats] gebruikt, terwijl [medeverdachte 2] deze periode in Turkije met vakantie is.
Dit wordt aangekondigd in het telefoongesprek van 4 oktober 2010 van [telefoonnummer](gebruikt door [medeverdachte 2], zie hierna), die meedeelt dat hij “die lange”
gaat instrueren voor de vakantie en door een sms van 13 oktober 2010 afkomstig van [telefoonnummer] “B2 is volgende week weer terug. We schrijven vanaf 25e…”.
De gebruiker van dit nummer wordt in sms-berichten B2 genoemd.
De lijn met nummer [telefoonnummer] wordt niet meer gebruikt na het actief worden van nummer [telefoonnummer]. De lijn met nummer [telefoonnummer] en dit nummer hebben 54 contacten gemeen.
Dit nummer komt voor als ST B in de telefoon van [medeverdachte 3]. Deze verklaart dat St B staat voor Stekkenboer.
? De rechtbank stelt vast dat het nummer [telefoonnummer] in de tapweergave aangeduid als TD03 wordt gebruikt door [medeverdachte 2] op grond van het volgende:
De gebruiker van dit nummer smst op 4 oktober 2010 met als afzender “peter”.
De gebruiker van dit nummer belt op 30 oktober 2010 en zegt dat hij na morgen 15.00 thuis is, [adres] [woonplaats]. Op dit adres is ingeschreven [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] verklaart op 2 november 2010 dat dit zijn telefoonnummer is.
? [verdachte] herkent een op 1 november 2010 omstreeks 9:42 uur gevoerd telefoongesprek met ([telefoonnummer]) [medeverdachte 2], dat onder meer inhoudt:
“ Heb je al een tijd?”
[medeverdachte 2]: “ Nee”
“ Nou oh nou dan hoor ik het straks wel. Ga ik even naar huis een bakkie doen en gaan we straks in actie.”
? [verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard:
Ik ging naar de garagebox ([adres] te [woonplaats]), ik wist dat ik daarheen moest. Ik heb begin 2008 sleutel gekregen van [medeverdachte 2]. Er kwamen regelmatig andere mensen in de garagebox. De laatste 2 of 3 weken voor ik aangehouden werd ging ik een paar keer kijken bij de garagebox.
? Het huurcontract van de garagebox [adres] staat op naam van [medeverdachte 2]’s bedrijf [bedrijf].
? Bij doorzoeking op 2/11/2010 van [adres] te [woonplaats] is onder meer het volgende aangetroffen:
strijkzakken, 2 weegschalen, diverse bescheiden mbt hoeveelheden ‘P’ en ‘S’, kweekstokjes, 873 wietstekjes, 168 kweekbakken, 3 koolstoffilters, 1 kachel, 1 stekkerdoos, 1 ventilator, 1 zak met hydrokorrels Perlite, 2 afvoerslangen, 13 kisten metalen beslag/restanten hydrokorrels, strijkbout
? Een proces-verbaal van stelselmatige observatie d.d. 29/10/2010 houdt in dat die dag gezien is dat [verdachte] de groene kanteldeur van garagebox [adres] [woonplaats] dichtdoet.
? Het proces-verbaal bevindingen dat inhoudt dat [B] verklaard hebben dat [medeverdachte 2] reparaties aan zijn auto’s door hun bedrijf liet uitvoeren, waarbij zij onder meer een rekening t.a.v. [bedrijf] tonen d.d. 15 februari 2010 betrekking hebbend op de auto met kenteken [kenteken].
De rechtbank spreekt vrij voor zover ten laste is gelegd dat er ook een organisatie bestond waarvan ook “de growshop [growshop]” deel uitmaakte (de in de tenlastelegging genoemde [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] ).
Er is in zoverre niet komen vast te staan dat sprake was van een duurzame en structurele samenwerking.
Het feit dat enkele klanten van ([medeverdachte 2] en) [verdachte] hebben verklaard dat zij het telefoonnummer van [medeverdachte 2] kregen van enige persoon aanwezig in die growshop en/of dat hun nummer door iemand van de growshop zou zijn doorgegeven aan [medeverdachte 2] en het feit dat in een jas in die growshop (waarvan de eigenaar niet is komen vast te staan) een briefje is aangetroffen met aantallen “p” en telefoonnummers en namen van personen die contact hebben gehad met [medeverdachte 2] is daartoe onvoldoende.
Het geregelde bezoek van [medeverdachte 2] aan de growshop en telefonische contacten van [medeverdachte 2] met [medeverdachte 6] maken dit niet anders. De inhoud van de contacten is niet bekend en het is goed mogelijk dat die, zoals [medeverdachte 3] verklaart, zien op afname van - op zichzelf - legale goederen, zoals dozen om stekken in te vervoeren, zoals ook zou kunnen blijken uit verschillende sms berichten waarin om “dzn” wordt gevraagd.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2010 tot en met 2 november 2010 te Nieuwegein, althans in het arrondissement Utrecht,
telkens tezamen en in vereniging met een ander ,
telkens in de uitoefening van een beroep of bedrijf,
telkens opzettelijk heeft afgeleverd en verstrekt en vervoerd en opzettelijk aanwezig
heeft gehad,
een grote hoeveelheid (als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de
Opiumwet) hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep,
zijnde hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel
3a van die wet;
2.
hij op meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2010
tot en met 2 november 2010 te Nieuwegein, althans in het arrondissement
Utrecht, heeft deelgenomen aan een organisatie, die bestond uit een duurzaam
samenwerkingsverband van twee personen, te weten hij, verdachte
en [medeverdachte 2], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van
misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde en vijfde lid, te weten
het (telkens) (in de uitoefening van beroep of bedrijf) verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en opzettelijk aanwezig hebben van (grote) hoeveelheden hennep, zijnde
hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 31 van die wet.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: Eendaadse samenloop van medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd terwijl eenmaal het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel
Feit 2: Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht aanvankelijk gevorderd aan verdachte op te leggen 24 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht. Na wijziging van de vordering naar aanleiding van hetgeen de verdediging heeft aangevoerd over de rol van de verdachte in relatie tot de tegen de medeverdachten gevorderde straffen vordert hij 21 maanden gevangenisstraf waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met reclasseringstoezicht. Daarnaast vordert de officier tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straffen, te weten een gevangenisstraf van 2 maanden en een werkstraf van 90 uur.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte een kleine rol had, dat hij zelf gebruiker is en schulden had. In 2010 was er een terugval in het gebruik.
Een onvoorwaardelijke straf zou beperkt moeten blijven tot het voorarrest, en een voorwaardelijke straf zou gecombineerd moeten worden met hulpverlening. Bij een nog uit te zitten onvoorwaardelijk deel zou verdachte zijn woning verliezen. Om die reden is er geen bezwaar tegen de tenuitvoerlegging van de werkstraf, maar verzoekt de verdediging voor de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf de proeftijd te verlengen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft samen met een ander zich bedrijfsmatig bezig gehouden met de productie en handel in hennep. Voorts heeft verdachte deelgenomen aan een criminele organisatie die bedrijfsmatige productie van en handel in hennep tot doel had. Softdrugs zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Dit is de reden dat de verstrekking van softdrugs aan banden is gelegd. Door de handelwijze van verdachte wordt dit restrictieve beleid doorkruist.
Verdachte heeft wat betreft justitiële documentatie eerder contact gehad met justitie voor overtreding van de Opiumwet. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden noodzakelijk is. Gelet op de inhoud van het rapport van Reclassering Nederland ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan voorwaardelijk op te leggen. Deze voorwaardelijke straf maakt een verplichte begeleiding door een reclasseringsinstelling mogelijk en het opleggen van bijzondere voorwaarden zoals hieronder vermeld.
7 Het beslag
7.1 De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring, omdat het onder 1 tenlastegelegde met dit voorwerp is begaan.
7.2 De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
8 De vorderingen tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straffen inzake de parketnummers 13.810267-08 en 16.600278-09 die aan verdachte zijn opgelegd bij vonnis van 14 mei 2009 respectievelijk 11 mei 2009 ten uitvoer zullen worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zal de rechtbank verdachte in de zaak met parketnummer 16/600278-09 in de gelegenheid stellen een werkstraf te verrichten in plaats van de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 33, 33a, 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 en 11a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
- verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk voor zover het tenlastegelegde mede zou zien op vervoer en aanwezig hebben van ongeveer 1100 stekken op 13 maart 2009;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: Eendaadse samenloop van medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd terwijl eenmaal het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel
Feit 2: Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
*dat de verdachte zich houdt aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde.
Daartoe moet de veroordeelde zich binnen 14 dagen volgend op 15 juni 2011 melden bij
Centrum Maliebaan en zich gedurende de proeftijd blijven melden zo vaak als die reclasseringsinstelling dat in deze periode nodig acht en zich houden aan de aanwijzingen van deze instelling en van de reclassering van het Leger des Heils,
*dat de verdachte zich zal laten behandelen in de forensisch psychiatrische kliniek Kade 17 van Altrecht, zolang de behandelaars dat nodig vinden.
* dat verdachte geen cocaïne zal gebruiken en dat hij zal meewerken aan de controle op de naleving hiervan door middel van urinecontroles;
- draagt deze reclasseringsinstellingen op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd het voorwerp dat op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst is genummerd 1;
- gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 2 en 3;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 14 mei 2009 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 13/810267-08 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een werkstraf voor de duur van 90 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 45 dagen;
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 11 mei 2009 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/600278-09 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden;
- bepaalt dat deze ten uitvoer te leggen gevangenisstraf zal worden vervangen door een werkstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen;
Voorlopige hechtenis
- heft op het (geschorst) bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mr. A. Wassing en mr. P.W.G. de Beer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Scheffer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 15 juni 2011.
Mr. de Beer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.