ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ9791

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
24 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/504010-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op vordering tot wijziging van de bijzondere voorwaarden in het kader van de Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen

In deze zaak heeft de rechtbank Utrecht op 24 juni 2011 uitspraak gedaan in een vordering tot wijziging van de bijzondere voorwaarden van een veroordeelde, die onder toezicht staat van de reclassering. De officier van justitie had op 18 mei 2011 verzocht om wijziging van de bijzondere voorwaarden, conform het advies van de reclassering. De rechtbank had eerder op 22 februari 2011 een voorlopige machtiging verleend voor opname van de veroordeelde in een psychiatrisch ziekenhuis, maar oordeelde dat deze machtiging geen rechtskracht had, aangezien de veroordeelde op strafrechtelijke basis in de instelling verbleef.

Tijdens de zitting op 14 juni 2011 werd de veroordeelde gehoord, bijgestaan door zijn raadsman. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde een gevangenisstraf van 185 dagen had gekregen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder het volgen van een klinische behandeling. De reclassering had in een rapport van 12 mei 2011 aangegeven dat de veroordeelde moeilijk te sturen was en dat een verlenging van de behandeling noodzakelijk was.

De rechtbank oordeelde dat de verlenging van de behandeling voor de duur van één jaar, zoals gevraagd door de reclassering, bezwaarlijk was vanuit het oogpunt van proportionaliteit. Echter, gezien de rapportage van de reclassering en de eerdere beschikking, achtte de rechtbank het noodzakelijk dat de behandeling voortgezet werd, maar dan bij voorkeur onder de Wet Bopz. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie afgewezen en de bijzondere voorwaarden aangepast, met een verlenging van de proeftijd met drie maanden.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Parketnummer: 16/504010-10
Beslissing op de vordering tot wijziging van de bijzondere voorwaarden ex artikel 14f van het wetboek van strafrecht.
In de zaak van de officier van justitie onder het hierboven genoemde parketnummer tegen
[veroordeelde]
geboren te [geboorteplaats] op[1990],
verblijvende te 3724 BM Den Dolder, Dolderseweg 164 (FPK Roosenburg van Wier)
heeft de officier van justitie wijziging van de bijzondere voorwaarden gevorderd van een aan veroordeelde opgelegde straf. Op deze vordering heeft de rechtbank de volgende beslissing gegeven.
1 De procedure.
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- het vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank d.d. 1 juni 2010;
- de vordering van de officier van justitie d.d. 18 mei 2011;
- het advies wijziging opdracht van het Leger des Heils, jeugdzorg & reclassering, d.d. 12 mei 2011.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting d.d. 10 juni 2011 is de officier van justitie gehoord.
Tevens is de veroordeelde gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.C. Vermeul, advocaat te Utrecht.
De veroordeelde is in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.
2 De beoordeling.
Aan veroordeelde is bij voormeld vonnis een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 185 dagen, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het wetboek van strafrecht, waarvan 60 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens het Leger des Heils, in ieder geval bestaande uit het volgen van een klinische behandeling in Wier of een soortgelijke instelling, zulks voor de duur van maximaal 1 jaar of zoveel korter als de leiding van de instelling in overleg met de reclassering wenselijk acht;
2. dat de veroordeelde tijdens de proeftijd niet zal wonen op het adres [adres] te [woonplaats], het adres van zijn stiefvader en moeder, anders dan met uitdrukkelijke instemming van de reclassering.
Voormeld vonnis is onherroepelijk geworden op 16 juni 2010. De proeftijd duurt van 16 juni 2010 tot en met 15 juni 2012.
Veroordeelde verblijft sedert 14 juni 2010 op de FPK Roosenburg van Wier, Altrecht in Den Dolder. Op 14 juni 2011 komt, conform de bijzondere voorwaarde als genoemd onder 1, een einde aan de klinische behandeling van veroordeelde.
In bovenvermeld rapport van de reclassering van 12 mei 2011 is aangegeven dat er in de maand april 2011 in de kliniek een aantal incidenten is geweest waarbij veroordeelde betrokken was.
Daarnaast is de behandelaars gebleken dat veroordeelde vanwege zijn acting-out gedrag dermate moeilijk te sturen is dat vooralsnog plaatsing naar een opener setting nog niet geïndiceerd is.
Om die reden acht de reclassering het noodzakelijk om de behandeling van veroordeelde op de FPK met één jaar te verlengen en deze verlenging op te nemen als een bijzondere voorwaarde in het vonnis.
De officier van justitie heeft in haar vordering van 18 mei 2011 verzocht de bijzondere voorwaarden te wijzigen conform het advies van de reclassering.
Ter terechtzitting is gebleken dat bij beschikking van 22 februari 2011, zaaknummer 300557 / FA RK 11-477, door de rechtbank in het kader van de Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) een voorlopige machtiging is verleend om veroordeelde in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en te doen verblijven, van 22 februari 2011 tot en met 22 augustus 2011. De rechtbank is van oordeel dat deze machtiging geen rechtskracht heeft nu veroordeelde in de Wier zit op strafrechtelijke titel.
Door de verdediging is een verlenging van de behandeling bepleit.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde verlenging van de behandeling voor de duur van één jaar die is gevraagd in het kader van de strafzaak van veroordeelde, uit het oogpunt van proportionaliteit bezwaarlijk is. Een voortzetting van de behandeling van veroordeelde in het FPK acht de rechtbank evenwel wel noodzakelijk, gelet op de rapportage van de reclassering en voornoemde beschikking van de rechtbank van 22 februari 2011.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de behandeling van veroordeelde voortgezet dient te worden, maar dan bij voorkeur in het kader van de Wet Bopz. Teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om een nieuw verzoek in te dienen voor het verlenen van een voorlopige machtiging, zal de rechtbank de aan veroordeelde opgelegde bijzondere voorwaarde met 3 maanden verlengen, zoals hierna gemeld.
3 De beslissing.
De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie d.d. 18 mei 2011 af.
De rechtbank wijzigt de aan veroordeelde opgelegde voorwaarden met dien verstande dat de bijzondere voorwaarden als volgt komen te luiden:
1. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens het Leger des Heils, in ieder geval bestaande uit het volgen van een klinische behandeling in Wier of een soortgelijke instelling, zulks voor de duur van maximaal 1 jaar en 3 maanden of zoveel korter als de leiding van de instelling in overleg met de reclassering wenselijk acht;
2. dat de veroordeelde tijdens de proeftijd niet zal wonen op het adres [adres] te [woonplaats], het adres van zijn moeder, anders dan met uitdrukkelijke instemming van de reclassering.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.W.G. de Beer, voorzitter, mr. M.C. Oostendorp en mr. M. Aksu, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier A. Heijboer en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 14 juni 2011.
Mr. M. Aksu is niet in de gelegenheid deze beslissing mee te ondertekenen.