ECLI:NL:RBUTR:2011:BR1103

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
11 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/604077-09 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontuchtige handelingen met minderjarige meisjes

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 11 juli 2011, werd de verdachte vrijgesproken van ontuchtige handelingen met drie minderjarige meisjes. De zaak kwam aan het licht na beschuldigingen van ontucht gepleegd op verschillende data in 2009. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen zorgvuldig gewogen, maar kwam tot de conclusie dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De officier van justitie had eerder al aangegeven dat de bewijsvoering niet sterk genoeg was om tot een veroordeling te komen.

De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers, hoewel ernstig, niet voldoende steun vonden in ander bewijs. Bij de beoordeling van de verklaringen van de slachtoffers werd ook rekening gehouden met de context waarin deze waren afgelegd, waaronder de mogelijkheid van beïnvloeding door de media en de omgeving. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de slachtoffers niet zonder meer als betrouwbaar konden worden aangemerkt.

De benadeelde partijen, vertegenwoordigd door [A], vorderden schadevergoeding, maar omdat de verdachte werd vrijgesproken, verklaarde de rechtbank hen niet-ontvankelijk in hun vorderingen. De rechtbank benadrukte dat de vorderingen bij de burgerlijke rechter konden worden ingediend, maar dat er in deze strafzaak geen basis was voor schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/604077-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 juli 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1979] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsvrouw mr. E.D. van Elst, advocaat te Veenendaal
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 14 februari en 27 juni 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 24 januari 2009 te Veenendaal ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1];
feit 2 (primair en subsidiair): in de periode van 1 december 2008 tot en met 25 januari 2009 te Veenendaal ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 2];
feit 3: in de periode van 1 januari 2009 tot en met 7 april 2010 te Veenendaal ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 3].
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en verzoekt de rechtbank verdachte daarvan vrij te spreken.
De officier van justitie wijst daarbij op het volgende.
Ten aanzien van feit 3. De ten laste gelegde gedraging - het met de handen in haar kruis optillen van [slachtoffer 3] - kan worden bewezen door de verklaring van [slachtoffer 3], welke wordt ondersteund door de verklaring van [getuige ], maar naar de mening van de officier van justitie is die gedraging niet zonder meer aan te merken als een ontuchtige handeling.
Ten aanzien van feit 1 en 2. De verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vinden geen steun in enig ander bewijs en ondersteunen ook elkaar in onvoldoende mate om tot wettig bewijs te kunnen komen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het volgende.
Ten aanzien van feit 1. De verklaring van [slachtoffer 1] wordt niet ondersteund door een ander bewijsmiddel. Daarbij komt dat uit de verklaring van verdachte en een aantal getuigen blijkt dat op de dag van het ten laste gelegde feit de verhuizing plaatsvond en veel mensen aanwezig waren in (de omgeving van) de winkel van verdachte. Het is aldus onwaarschijnlijk dat zich op die dag een dergelijk feit heeft voorgedaan.
Ten aanzien van feit 2. De verklaring van [slachtoffer 2] wordt niet ondersteund door een ander bewijsmiddel. Voorts is de verklaring van [slachtoffer 2] innerlijk tegenstrijdig, zo blijkt uit het studioverhoor.
Ten aanzien van feit 3. De ten laste gelegde gedraging kan niet worden aangemerkt als ontucht.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en zal hem daarvan dan ook vrijspreken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Ten aanzien van feit 3.
[slachtoffer 3], destijds 10 jaar oud, heeft verklaard dat verdachte haar meermalen met beide handen bij haar kruis heeft opgetild. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van haar vriendinnetje [getuige ]. De rechtbank acht dit echter in het licht van deze zaak onvoldoende om wettig en overtuigend te kunnen bewijzen dat verdachte [slachtoffer 3] op ontuchtige wijze heeft vastgepakt. De rechtbank overweegt daartoe dat zowel [slachtoffer 3] als [getuige ], op het moment dat zij over deze handeling verklaarden, wisten dat verdachte reeds werd verdacht van ontucht met twee meisjes. Mogelijk is deze wetenschap van invloed geweest op hun interpretatie van verdachtes handelen en voorts valt niet uit te sluiten dat [slachtoffer 3] en [getuige ] elkaar onderling hebben beïnvloed alvorens een verklaring af te leggen. Dat risico is te meer aanwezig, nu de verklaringen van [slachtoffer 3] en [getuige ] ruim een jaar na het ontstaan van de andere verdenkingen jegens verdachte zijn afgelegd. Daarbij komt dat diverse getuigen hebben verklaard dat [slachtoffer 3] zich in de winkel van verdachte regelmatig lastig gedroeg en dat er vaak fysiek contact was tussen verdachte en [slachtoffer 3], mede doordat verdachte haar meermalen de winkel heeft uitgezet. Voor zover het ging om het uit de winkel zetten van [slachtoffer 3], had verdachtes handelen duidelijk geen ontuchtig karakter.
Ten aanzien van feit 1.
[slachtoffer 1], destijds 5 jaar oud, heeft verklaard dat verdachte eenmalig onder haar kleding haar vagina heeft betast. De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is van het ten laste gelegde. Immers, er zijn geen directe getuigen en de verklaring van [slachtoffer 1] vindt onvoldoende steun in ander bewijs. De uitkomsten van het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1], dat mede uitgaat van feiten die niet zonder meer vaststaan, zijn ook onvoldoende om de feitelijkheden te ondersteunen.
Ten aanzien van feit 2.
Het oudere zusje van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], destijds 8 jaar oud, heeft verklaard dat zij verdachte een keer op de mond moest kussen voordat zij de visjes mocht voeren. Ook ten aanzien van dit feit is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs van het ten laste gelegde. Immers, er zijn geen directe getuigen en de verklaring van [slachtoffer 2] vindt onvoldoende steun in ander bewijs. De uitkomsten van het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 2], dat mede uitgaat van gegevens die niet zonder meer vaststaan, zijn ook onvoldoende om de feitelijkheden te ondersteunen.
5 De benadeelde partijen
De benadeelde partij [slachtoffer 1], vertegenwoordigd door [A], vordert een schadevergoeding van € 1.155,86 voor feit 1.
De benadeelde partij [slachtoffer 2], eveneens vertegenwoordigd door [A], vordert een schadevergoeding van € 5.540,25 voor feit 2.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom beide benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen.
6 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], vertegenwoordigd door [A], niet-ontvankelijk in hun vorderingen en bepaalt dat die vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mr. I. Bruna en mr. P.L.C.M. Ficq, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven-de Vries, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 juli 2011.
Mr. I. Bruna is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.