ECLI:NL:RBUTR:2011:BR1263

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
9 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600169-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en bedreiging met brandstichting door zoon tegen moeder

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 9 juni 2011, staat de verdachte, geboren in 1992, terecht voor de poging tot zware mishandeling van zijn moeder en bedreiging met brandstichting. De feiten vonden plaats op 15 februari 2011, toen de verdachte in de woning van zijn moeder een deodorantspuitbus gebruikte en deze in combinatie met een aansteker richtte op het gezicht van zijn moeder, wat resulteerde in brandwonden. De rechtbank oordeelt dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard, ondanks zijn verdediging dat hij niet opzettelijk handelde. De rechtbank verwerpt de stelling van de verdediging dat er geen opzet was, en concludeert dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot zware mishandeling en bedreiging. De rechtbank houdt rekening met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan ADHD, en zijn verleden van mishandeling door zijn vader. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van 7 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten, vooral gezien de plaats waar de mishandeling plaatsvond, namelijk in de veilige omgeving van de woning van de moeder.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600169-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 juni 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1992] te [geboorteplaats]
Gedetineerd: PI Flevoland, HvB Almere Binnen.
raadsman mr. X.B. Sijmons, advocaat te Amersfoort
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 26 mei 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. Primair: op 15 februari 2011 heeft geprobeerd zijn moeder zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Subsidiair: zijn moeder heeft mishandeld;
2. in de periode van 15 februari 2011 tot en met 16 februari 2011 zijn moeder woordelijk en/ of via sms-berichten heeft bedreigd.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de door verdachte en zijn moeder afgelegde verklaringen, alsmede op het bij de moeder geconstateerde letsel. Het onder 2 ten laste gelegde acht de officier van justitie - gelet op de verklaringen van de moeder, de met de telefoon van verdachte gestuurde sms-berichten aan de moeder en de omstandigheid dat de emoties tussen partijen flink waren opgelopen - eveneens wettig en overtuigend bewezen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde vrijspraak bepleit. In dit kader heeft de verdediging primair gesteld dat bij verdachte geen sprake was van opzet. Verdachte heeft, aldus de verdediging, getriggerd door zijn belaste voorgeschiedenis, in een impuls gehandeld en was niet in staat de gevolgen van zijn handelen te overzien. Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat verdachte zich evenmin willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zijn moeder als gevolg van zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. In dit verband heeft de verdediging erop gewezen dat de spuitbus waarmee verdachte spoot half leeg was, verdachte op een afstand van één à anderhalve meter van zijn moeder stond en verdachte de vlam die ontstond maar gedurende een seconde op het gezicht van zijn moeder heeft gericht.
Met betrekking tot het onder 2, eerste gedachtestreepje, ten laste gelegde heeft de verdediging vrijspraak bepleit en gesteld dat er voor dit feit, behalve de verklaring van de moeder van verdachte, geen bewijsmiddelen in het dossier aanwezig zijn. Met betrekking tot het onder 2, tweede gedachtestreepje ten laste gelegde heeft de verdediging eveneens vrijspraak bepleit. Hierbij heeft de verdediging erop gewezen dat verdachte enkel heeft bekend het eerste in de tenlastelegging genoemde sms bericht te hebben verstuurd, dit sms bericht alleen levert echter geen bedreiging op.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en grondt haar oordeel op het volgende.
Aangeefster [moeder verdachte], moeder van verdachte, heeft verklaard dat zij op 15 februari 2011 in haar woning te [woonplaats] zag dat [verdachte] uit zijn kontzak een deodorant te voorschijn haalde en in zijn linkerhand hield. Vrijwel direct begon hij met de deodorant naar haar gezicht te spuiten en hield hij met zijn rechterhand de aansteker bij de spray, die vrijwel meteen in brand vloog. Zij voelde meteen pijn en een brandend en scherp gevoel in haar gezicht. Zij zag dat ze brandend haar in haar handen had. Ook voelden haar rechterwang en rechteroor branderig aan.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], die op 15 februari 2011 naar de woning van aangeefster zijn gegaan, zagen dat het gezicht van aangeefster erg rood was en dat er stukjes haar aan de rechterzijde van haar hoofd waren verbrand.
Door de huisarts van aangeefster is op 16 februari 2011 geconstateerd dat aangeefster derde-graads brandwonden heeft op haar rechterslaap en op haar voorhoofd.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op 15 februari 2011 in de woning van zijn moeder te [woonplaats] heel erg boos op zijn moeder is geworden. Hij heeft bekend dat hij met deodorant in haar richting heeft gespoten en een brandende aansteker bij deze vloeistof heeft gehouden, waardoor een vlam ontstond. Deze vlam heeft hij gedurende een seconde gericht op het midden van het gezicht van zijn moeder.
De rechtbank acht gelet op voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte door met deodorant in de richting van zijn moeder te spuiten, een brandende aansteker bij deze vloeistof te houden en de ontstane vlam vervolgens te richten op het gezicht van zijn moeder bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zijn moeder zwaar zou verwonden. De omstandigheden, zoals door de verdediging gesteld, dat de bus deodorant half leeg zou zijn geweest, verdachte de vlam slechts een seconde op het gezicht van zijn moeder heeft gericht en hij op minstens een meter afstand van zijn moeder stond, kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Het is een feit van algemene bekendheid dat het richten van vuur op iemands gezicht, ook al is dat gedurende een korte periode, zwaar lichamelijk letsel – bijvoorbeeld ernstige brandwonden of ernstig oogletsel - kan veroor-zaken.
De rechtbank verwerpt het betoog van de verdediging dat geen sprake is geweest van opzet bij verdachte. De rechtbank overweegt dat pas dan geen sprake is van opzet indien bij de verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Daarvan was naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De rechtbank wijst er hierbij op dat verdachte wist dat vuur ontstaat door met deodorant te spuiten en daarbij een brandende aansteker te houden, nu hij bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij bij het skaten op deze manier wel eens vuur heeft gemaakt. Tevens heeft verdachte bij de rechter-commissaris en ter zitting verklaard dat hij bewust op voornoemde wijze heeft gehandeld omdat hij wilde dat zijn moeder bij hem wegging.
Ten aanzien van feit 2
Aangeefster [moeder verdachte], de moeder van verdachte, heeft verklaard dat verdachte op 15 februari 2011 in haar woning te [woonplaats] was en dat zij verdachte hoorde zeggen dat hij het hele huis zou affikken met deodorant en vuur wanneer zij hem zou aanraken.
Voorts heeft aangeefster verklaard dat zij op 16 februari 2011 uur een sms-bericht ontving van verdachte met de tekst: “Je kan het meegeven aan hem of het wordt in de fik gestoken en niet door mij.” Op haar smsbericht met de tekst “wat er in de fik wordt gestoken?” ontving zij een sms van verdachte met de tekst: “Je huis.”
Verdachte heeft ter zitting bekend dat hij het sms-bericht “je kan het meegeven aan hem of het wordt in de fik gestoken, en niet door mij” op 16 februari 2011 aan zijn moeder heeft gezonden. Tevens heeft hij ter zitting verklaard dat het sms-bericht met de tekst “je huis” van zijn telefoon afkomstig is. Hij stelt echter dat dit laatste bericht niet door hem is ver-stuurd, maar door een van de vrienden met wie hij in het Griftpark aan het skaten was. Voorts heeft hij ontkend dat hij tegen zijn moeder heeft gezegd dat hij het hele huis zou affikken met deodorant en vuur als zij hem zou aanraken.
De rechtbank acht gelet op de verklaring van de moeder van verdachte wettig en overtui-gend bewezen dat verdachte tegen haar heeft gezegd dat hij het hele huis zou affikken met vuur en deodorant wanneer zij hem zou aanraken. Verdachte heeft, zoals onder feit 1 vermeld, verklaard dat hij heel boos was op zijn moeder. Deze opmerking past binnen de ruzie die op dat moment tussen verdachte en zijn moeder gaande was. Korte tijd na deze opmerking heeft verdachte, zoals hiervoor onder feit 1 bewezen is verklaard, deodorant in de richting van zijn moeder gespoten en vuur bij deze vloeistof heeft gehouden.
Voorts acht de rechtbank, gelet op de verklaring van aangeefster en de verklaring van verdachte, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide in de tenlastelegging genoemde sms-berichten aan zijn moeder heeft gestuurd. De stelling van verdachte dat hij het sms-bericht met de tekst “je huis” niet zelf zou hebben gestuurd acht de rechtbank niet geloofwaardig. De rechtbank heeft bij dit oordeel in aanmerking genomen dat verdachte deze stelling niet nader heeft onderbouwd, terwijl dit sms-bericht van zijn telefoon afkom-stig is en het sms-bericht past binnen de ruzie tussen verdachte en zijn moeder en aansluit op het eerder door hem verstuurde sms-bericht.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
Primair
op 15 februari 2011 in de gemeente [woonplaats], ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om aan zijn moeder [moeder verdachte] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een vloeistof uit een spuitbus deodorant tegen het gezicht van die [moeder verdachte] heeft gespoten en daarbij die stof met een aansteker heeft laten ontvlammen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
hij op meer tijdstippen in de periode van 15 februari 2011 tot en met 16 februari 2011 in de gemeente [woonplaats], zijn moeder [moeder verdachte] heeft bedreigd met brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- tegen die [moeder verdachte] gezegd, dat het hele huis zou affikken met deodorant en vuur als die [moeder verdachte] hem zou aanraken, en
- die [moeder verdachte] een smsbericht gestuurd met de woorden "Je kan het meegeven aan hem of het wordt in de fik gestoken en niet door mij", en vervolgens na ontvangst van een smsbe-richt van die [moeder verdachte] met de woorden "wat wordt er in de fik gestoken" die [moeder verdachte] een smsbericht gestuurd met de woorden "je huis";
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
1. primair: poging tot zware mishandeling;
2. bedreiging met brandstichting
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Toerekeningsvatbaarheid van verdachte
Verdachte is, in opdracht van de rechter-commissaris, onderzocht door GZ-psycholoog S.C. Beekman ter beantwoording van vragen over de persoonlijkheid, de geestvermogens van verdachte, de toerekeningsvatbaarheid en de aan te bevelen straf en/of maatregel.
In het door deze psycholoog op 12 april 2011 uitgebrachte rapport wordt geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de zin van ADHD, gedeeltelijk in remissie. Deze stoornis was aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en beïnvloedde in enige mate zijn gedragingen. Aangegeven is dat hoewel in de aanloop naar het delict de conflictueuze relatie met zijn moeder centraal stond, de ADHD maakt dat verdachte op het moment zelf minder dan een ander in staat is zijn mogelijkheden af te wegen, zijn impulsen af te wegen en de gevolgen te overzien. Geadviseerd wordt verdachte op grond van het vorenstaande enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen voor het ten laste gelegde.
De rechtbank maakt de bovenstaande conclusie van de deskundige tot de hare. De rechtbank constateert dat uit de rapportage of anderszins niet is gebleken van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, alsmede gelet op de door de reclassering en de door de deskundige S.C. Beekman uitgebrachte rapportages gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Gedurende de proeftijd dient verdachte zich te houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt een meldingsgebod, een behandelverplichting en/of opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het opleggen van een lagere straf als door de officier van justitie gevorderd bepleit. Mocht de rechtbank tot een strafoplegging komen, dan kan verdachte zich, aldus de verdediging, vinden in een verplicht reclasseringscontact en een verplichte behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van zijn moeder. Door met deodorant in haar richting te spuiten, een brandende aansteker bij de vloeistof te houden en de ontstane vlam gedurende korte tijd op haar gezicht te richten, had zijn moeder zwaar lichamelijk letsel in met name haar gezicht kunnen oplopen. Het is niet aan het handelen van verdachte te danken dat dit gevolg niet is ingetreden en zijn moeder geen zwaar lichamelijk letsel aan het gebeurde heeft overgehouden. Dit is des te ernstiger nu deze poging tot zware mishandeling heeft plaatsgevonden in de woning van zijn moeder, de plaats waar zij zich bij uitstek veilig behoort te kunnen voelen. Daarnaast heeft verdachte zijn moeder bedreigd met brandstichting en haar daarmee schrik aangejaagd. Uit de slacht-offerverklaring van zijn moeder, die ter zitting is voorgelezen, blijkt dat zij van de poging zware mishandeling en de bedreiging nog altijd de psychische gevolgen ondervindt, angst heeft voor haar zoon en zich niet meer veilig voelt.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 8 april 2011, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest;
- een hem betreffend reclasseringsadvies d.d. 19 mei 2011, opgesteld door M. Litjens, waarin wordt geadviseerd verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenis-straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod, een behandelverplichting en opname in een instelling voor begeleid wonen. Er wordt een verplichte behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling geadviseerd, gericht op de agressieproblematiek van verdachte en de relatie met zijn moeder. Voorts wordt opname in een instelling voor begeleid wonen geadviseerd, nu verdachte na zijn detentie geen zicht heeft op een geschikte vorm van huisvesting en de structuur van begeleid wonen bevorderlijk zal zijn voor de behandeling bij De Waag en voor het opstarten van een opleiding.
- het rapport van S.C. Beekman voornoemd. Ook hierin wordt een behandeling van verdachte gericht op verbetering van de relatie met zijn moeder genoemd, alsmede een therapie gericht op agressieregulatie.
Voor wat betreft de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank tevens acht geslagen op het belaste verleden van verdachte. In het door S.C. Beekman uitgebrachte rapport is aangegeven dat verdachte in zijn jeugd stelselmatig is mishandeld door zijn vader, hetgeen verdachte extra kwetsbaar maakt ten aanzien van agressie.
Alles overziende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf te hoog is, gelet op het blanco strafblad van verdachte, zijn belaste verleden en zijn enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden. Gedurende deze proeftijd dient verdachte zich te houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt een meldingsgebod, een behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling en/of opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
1. primair: poging tot zware mishandeling;
2. bedreiging met brandstichting
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt een meldplicht, een behandeling bij De Waag een soortgelijke instelling en/of opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, mr. M.A.A.T. Engbers en mr. M.H.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C.J. Evers, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 9 juni 2011.
mr. M.H.L. Schoenmakers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.