RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer: 305062/FT-RK 11.458
uitspraakdatum: 7 juli 2011
[verzoekster],
geboren [1977],
wonende [adres], [woonplaats],
verzoekster,
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen UWV
gevestigd te Utrecht,
verweerster.
Partijen zullen hierna [verzoekster] en UWV genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 12 april 2011 ter griffie van deze rechtbank ingekomen verzoekschrift tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling en vaststelling van een dwangakkoord als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet (Fw.) en
- de mondelinge behandeling van genoemd verzoekschrift op 30 juni 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1. [verzoekster] heeft op of omstreeks 29 september 2010 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers. Dit akkoord houdt - samengevat – het volgende in. Gedurende maximaal 36 maanden worden maandelijks alle inkomsten van [verzoekster] boven het vrij te laten bedrag door de schuldhulpverlener gereserveerd. Deze reserveringen worden jaarlijks uitbetaald aan haar schuldeisers. Reserveringen lager dan € 250,00 per schuldeiser worden na afloop van de schuldbemiddeling uitgekeerd. Van de opgebouwde reserve zal 9% worden ingehouden voor bemiddelingskosten, alsmede een vast bedrag van € 6,00 per maand.
2.2. De onder 2.1. bedoelde schuldregeling is door alle schuldeisers behalve UWV aanvaard.
2.3. Uit de bij de aangeboden schuldregeling gevoegde toelichting blijkt dat [verzoekster] een maandelijks inkomen heeft van € 1.179,40 en dat voor haar een vrij te laten bedrag is berekend met behulp van de Recofa methode van € 1.169,84. In het door de schuldhulpverlener aan de rechtbank verstrekte overzicht van de afloscapaciteit is vermeld dat op grond hiervan voor [verzoekster] de minimale afdracht geldt van € 57,00 per maand, op basis van de Recofa aflostabel. Dit houdt in dat gedurende de looptijd van 36 maanden van het minnelijk traject € 2.052,00 kan worden gereserveerd. De kosten voor de schuldhulpverlening bedragen € 400,68, waardoor voor de schuldeisers in het minnelijk traject (minimaal) € 1.651,32 beschikbaar kan zijn.
2.4. Bij toelating tot de schuldsaneringsregeling zal [verzoekster] aan bewindvoerderssalaris (ten minste) 36 maanden á € 58,91 per maand inclusief btw verschuldigd zijn. Deze kosten bedragen dan minimaal € 2.120,76. De te verwachten uitdeling voor de schuldeisers is daarmee nihil. Bovendien dienen de deponeringskosten van € 552,00 nog bij de kosten voor het schuldsaneringstraject te worden opgeteld, indien de schuldsaneringsregeling eindigt door het verbindend worden van de slotuitdelingslijst.
3. Het verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord
3.1. [verzoekster] heeft in het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling de rechtbank verzocht UWV te bevelen in te stemmen met de onder 2.1 bedoelde schuldregeling.
3.2. UWV bestrijdt het verzoek. Zij heeft als reden voor het onthouden van haar instemming opgegeven dat haar vordering het gevolg is van een overtreding van de mededelingsverplichting, waarvoor een boete is opgelegd. Om deze reden is het volgens UWV niet mogelijk om een akkoord te gaan met een schuldregeling waarin minder dan de gehele vordering wordt voldaan. De omstandigheid dat het UWV niet kan of mag meewerken aan een buitengerechtelijk akkoord neemt echter niet weg dat de rechtbank onder de in art. 287a Fw vermelde voorwaarden bevoegd is het UWV te bevelen in te stemmen met een schuldregeling (HR 9 juli 2010, NJ 2010, 648). De rechtbank komt op grond hiervan toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
4. De beoordeling van het verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord
4.1. Het verzoek zal slechts kunnen worden toegewezen als UWV in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad.
4.2. Hierbij is van belang welke afweging moet worden gemaakt, waarbij de kans op toewijzing van het verzoek tot schuldsanering een rol speelt. De schuld van [verzoekster] aan het UWV is gezien de opgelegde boete en het feit dat [verzoekster] kennelijk geen bezwaar tegen de terugvordering en de boete heeft ingediend, te bestempelen als niet te goeder trouw. Daar staat tegenover dat [verzoekster] sinds ruim 1,5 jaar geen nieuwe schulden meer laat ontstaan, waardoor geconcludeerd zou kunnen worden dat zij de omstandigheden waardoor de schulden zijn ontstaan onder controle heeft gekregen. De hoogte van de schuld aan UWV van € 718,24 is bovendien niet van dien aard de afwezigheid van goede trouw van deze schuld bij de toewijzing een grote rol zal spelen. Bij voorbaat kan dan ook niet gesteld worden dat het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling kansloos is. Op grond hiervan dient de rechtbank in de beoordeling van het verzoek tot vaststellen van het dwangakkoord een vergelijking te maken tussen de situatie waarbij de schuldsaneringsregeling van toepassing is, en die waarbij het aangeboden akkoord wordt nagekomen.
4.3. Aanvaarding van het akkoord zal tot gevolg hebben dat UWV een betaling van (in ieder geval) € 480,25 tegemoet kan zien. In het geval dat [verzoekster] wordt toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, zoals subsidiair gevorderd, zal er bij ongewijzigde omstandigheden geen uitkering plaatsvinden.
4.4. Nu [verzoekster] op dit moment geen inkomen uit werk heeft maar een uitkering, kunnen bovengenoemde omstandigheden wijzigen. [verzoekster] heeft niet gesteld dat zij arbeidsongeschikt zou zijn, en dit is ook niet gebleken uit het verzoekschrift. Er geldt voor haar zowel in de schuldsaneringsregeling als in het minnelijk traject een sollicitatieverplichting. In de schuldsaneringsregeling zijn er wettelijke waarborgen, waarbij de bewindvoerder streng toeziet op (onder andere) deze verplichting. Ter zitting heeft de schuldhulpverlener echter aannemelijk gemaakt dat ook zij op deze verplichting toe zal zien. Niet gesteld of gebleken is dat de verwachting is dat [verzoekster] zich bij een verminderd gewaarborgd toezicht aan haar verplichtingen zal onttrekken.
4.5. Ten aanzien van de belangen van de overige schuldeisers overweegt de rechtbank dat nu de vooruitzichten voor de schuldeisers bij aanvaarding van de aangeboden schuldregeling gunstiger zijn dan bij verwerping daarvan, de aanneming in het belang van de overige schuldeisers is.
4.6. Nu de vooruitzichten voor UWV als schuldeiser bij aanvaarding van het akkoord gunstiger zijn dan bij verwerping daarvan en het toezicht op de sollicitatieverplichting voldoende is gewaarborgd, is het uitgangspunt dat UWV op grond van de inhoud van de aangeboden schuldregeling in redelijkheid niet tot weigering van instemming met deze schuldregeling heeft kunnen komen. Immers moet er op grond van deze vooruitzichten van uit worden gegaan dat UWV geen belang heeft bij de weigering van de instemming, terwijl [verzoekster] en de overige schuldeisers wel belang hebben bij aanvaarding van de schuldregeling.
4.7. Aangezien het verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord wordt toegewezen komt het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling niet meer aan de orde.
beveelt UWV in te stemmen met de onder 2.1 bedoelde schuldregeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. van Rens en in het openbaar uitgesproken op
7 juli 2011.