ECLI:NL:RBUTR:2011:BR2562

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
31 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16.600163-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor handel in cocaïne met voorwaardelijke gevangenisstraf en reclasseringseisen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 31 mei 2011, is de verdachte veroordeeld voor de handel in cocaïne en het bezit van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 16 februari 2011 heeft geprobeerd cocaïne te verkopen aan een getuige en in de periode van 16 november 2010 tot en met 16 februari 2011 meermalen cocaïne heeft verkocht. De rechtbank heeft de ernst van de feiten onderkend, waarbij de schadelijke effecten van harddrugs op de gezondheid en de samenleving zijn benadrukt. De verdachte is schuldig bevonden aan meerdere feiten die in strijd zijn met de Opiumwet, waaronder poging tot opzettelijk handelen in strijd met een verbod en opzettelijk handelen in strijd met de wet, meermalen gepleegd.

Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte en het feit dat dit de eerste veroordeling was voor dergelijke delicten. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 8 maanden opgelegd, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht, deelname aan een cognitieve vaardigheidstraining en elektronisch toezicht gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd. De rechtbank heeft ook bepaald dat het in beslag genomen geldbedrag van € 1.188,- en twee telefoons verbeurd worden verklaard, omdat deze zijn verkregen of gebruikt in verband met de strafbare feiten. De beslissing is genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten, de omstandigheden en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16.600163-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 31 mei 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1991] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats] ,
gedetineerd voor deze zaak te Nieuwegein, Huis van Bewaring te Nieuwegein,
raadsman mr. R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 17 mei 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. op 16 februari 2011 heeft geprobeerd cocaïne te verkopen aan [getuige 1]
2. op 16 februari 2011 meerdere hoeveelheden cocaïne en heroïne voorhanden heeft gehad
3. in de periode van 16 november 2010 tot en met 16 februari 2011 heeft gehandeld in cocaïne.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten heeft begaan. Zij baseert zich daarbij terzake de feiten 1 en 2 op de bekennende verklaringen van verdachte, de verklaring van getuige [getuige 2], het proces-verbaal van bevindingen en de onderzoeksgegevens van het NFI. Terzake feit 3 voert de officier van justitie aan dat [getuige 4] en [getuige 3] verdachte nadrukkelijk herkennen als degene van wie zij hun drugs hebben afgenomen. Daarnaast blijkt uit de telefoongegevens van verdachte, de hoeveelheid en coupures van het geld dat bij hem is aangetroffen en de inhoud van de getuigenverklaringen met betrekking tot de duur van hun bestellingen bij verdachte, dat verdachte gedurende een periode van drie maanden heeft gehandeld in cocaïne. De officier van justitie voert aan dat het rapport van het ROC deze mogelijkheid niet uitsluit. Subsidiair voert de officier van justitie aan dat feit 3 bewezen kan worden verklaard met betrekking tot de datum van 16 februari 2011.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is primair van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen terzake van feit 3 en verdachte dient vrij te spreken. De raadsman wijst er op de verklaringen van de getuigen niet erg betrouwbaar zijn, omdat het geheugen van mensen die regelmatig drugs gebruiken aangetast raakt. Bovendien maakt een van de getuigen melding van een groep waarvan de drugs wordt afgenomen. Verdachte kan gemakkelijk verwisseld zijn met een andere handelaar uit die groep. Dit strookt bovendien met de verklaring van verdachte dat hij de telefoon gekregen heeft en dat er kennelijk andere personen waren die van deze telefoon gebruik gemaakt hadden en gebruikmaakten. Afnemer [getuige 4] –ofwel [getuige 4]- verklaart bovendien dat hij nooit naar buiten mocht, terwijl uit het eerste feit blijkt dat verdachte juist buiten afsprak met zijn afnemer. Uit de brief van het ROC blijkt voorts dat verdachte een vol programma had met zijn school en stage en geen tijd had om zich bezig te houden met de handel in harddrugs. Subsidiair voert de raadsman aan dat een bewezenverklaring van feit 3 kan volgen voor één dag in de tenlastegelegde periode, maar dat verdachte dan tweemaal vanwege hetzelfde feit wordt vervolgd.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Feiten 1 en 2
? De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 17 mei 2011;
? Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1], in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen op pagina 40 en 41 van het proces-verbaal dossiernummer PL091A 2011037316-1 van politie regio Utrecht;
? Het proces-verbaal van bevindingen in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen op pagina 33 van het proces-verbaal dossiernummer PL091A 2011037316-1 van politie regio Utrecht;
? Het proces-verbaal van bevindingen in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen op pagina 36 en 37 van het proces-verbaal dossiernummer PL091A 2011037316-1 van politie regio Utrecht;
? Het proces-verbaal van bevindingen in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen op pagina 44 van het proces-verbaal dossiernummer PL091A 2011037316-1 van politie regio Utrecht;
? Het proces-verbaal van doorzoeking van een woning, verslag van binnentreden door de rechter-commissaris d.d. 3 maart 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt en afzonderlijk genummerd pagina 1 en 2;
? Het deskundigenverslag van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 20 april 2011, afzonderlijk genummerd pagina 1 en 2.
Genoemde bewijsmiddelen worden, ook in hun onderdelen, slechts gebruikt tot bewijs van het feit waarop zij blijkens hun inhoud in het bijzonder betrekking hebben.
4.3.2 Feit 3
In de woning van verdachte aan de [adres] in Utrecht is op 16 februari 2011 een geldbedrag van € 1.101,- aangetroffen, bestaande uit bankbiljetten van € 50,-, € 20,- en € 10,-. . Verdachte heeft bekend dat hij op genoemde datum heeft gehandeld in cocaïne. Onder zijn auto en in zijn woning zijn witte en/of bruine bolletjes aangetroffen, waarvan het NFI heeft vastgesteld dat deze cocaïne dan wel heroïne bevatten. Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij twee of drie keer per week ‘wit’ koopt bij verdachte -de rechtbank begrijpt hieruit dat hij cocaïne bedoeld- en dat de eerste keer dat hij bij verdachte kocht drie tot vier maanden geleden was. Verdachte levert de drugs dan bij hem af. Ook getuige [getuige 3] herkent verdachte als degene waar hij cocaïne koopt en verklaart dat hij sinds een paar maanden 1 of 2 bolletjes per keer bij verdachte koopt en dat verdachte de drugs bij hem thuis aflevert.
Op grond hiervan acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 16 november 2010 tot en met 16 februari 2011 meermalen cocaïne heeft verkocht en afleverde aan [getuige 4] en [getuige 3]. De verklaring van verdachte dat hij op de eerste dag dat hij zich bezighield met de handel in harddrugs door de politie is aangehouden, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Gelet op de grote hoeveelheid en de samenstelling van het aangetroffen geldbedrag -te weten een bedrag van meer dan € 1.000,-volledig in kleine coupures- is de rechtbank van oordeel dat dit handelsgeld betreft dat verdachte in de maanden voor 16 februari 2011 heeft verdiend. Dat verdachte een dergelijk groot bedrag op voorhand zou hebben gekregen voor benzine en andere kosten van de degene voor wie hij werkte, acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig. Te meer nu verdachte stelt een schuld van € 700,- te hebben bij degene voor wie hij zou handelen. Daarnaast wijst de grote hoeveelheid van de aangetroffen drugs ook op een handelsvoorraad en niet op een portie die wordt verstrekt aan iemand die voor de eerste keer drugs gaat verkopen. Alleen al gelet op de straatwaarde die deze hoeveelheid drugs vertegenwoordigt acht de rechtbank het ongeloofwaardig dat een dergelijke hoeveelheid aan een beginneling wordt toevertrouwd. Genoemde feitelijkheden stroken niet met de verklaring van verdachte dat hij zich nog maar één dag bezig hield met de handel in drugs. Daar komt nog bij dat de getuigenverklaringen van [getuige 4] en [getuige 3] geplaatst dienen te worden in een reeks van door de politie benaderde getuigen, waarvan een aantal van deze getuigen te kennen heeft gegeven geen verklaring te willen afleggen, uit angst voor represailles.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 16 februari 2011 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk te verkopen en af te leveren en te verstrekken aan [getuige 1] een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, opzettelijk met die cocaïne in een auto naar die
[getuige 1] is toegereden en die [getuige 1] in zijn auto heeft laten instappen
en geld van die [getuige 1] ter betaling van die cocaïne heeft aangenomen,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
op 16 februari 2011 te Utrecht telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad
- op de [adres] ongeveer 6,05 gram (verdeeld over 28 bolletjes) heroïne (diacetylmorfine) en ongeveer 3,37 gram (verdeeld over 24 bolletjes) cocaïne
en
- in een woning gelegen [adres] ongeveer 57,81 gram
(verdeeld over 237 bolletjes) heroïne (diacetylmorfine) en (ongeveer) 22,45 gram (verdeeld
over 129 bolletjes) cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
op tijdstippen in de periode van 16 november 2010 tot en met 16 februari 2011 te Utrecht
meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd aan [getuige 4] en [getuige 3], een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: Poging tot opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
Feit 2: Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Feit 3: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen 10 maanden gevangenisstraf straf, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met als bijzondere voorwaarden dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen gegeven door de reclassering.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadman verzoekt om het deel aan onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor verdachte te matigen en eventueel een langer voorwaardelijk strafdeel op te leggen, met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht, een cognitieve vaardigheidstraining en zo nodig elektronisch toezicht.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de handel en het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid harddrugs. De rechtbank acht dit ernstige strafbare feiten. Cocaïne en heroïne zijn immers stoffen die schadelijke zijn voor de gezondheid en sterk verslavend zijn. Daarnaast ontstaat door de handel in harddrugs schade en overlast voor de samenleving. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat verslaafden aan harddrugs, om in hun dagelijkse behoefte te voorzien, vaak vermogensdelicten plegen. Voorts brengt de handel in harddrugs mee dat een zwartgeld circuit ontstaat met alle gevolgen van dien. Dat is ook de reden dat op de handel in harddrugs zware straffen zijn gesteld. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de hoeveelheid aangetroffen drugs. De rechtbank houdt er ook rekening mee dat het de eerste keer is dat verdachte wordt veroordeeld vanwege dergelijke delicten en dat het, gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte van groot belang is dat verdachte zich richt op zijn toekomst en opleidingsmogelijkheden. De rechtbank ziet daarin aanleiding een deel van de gevangenisstraf die zij gelet op de aard en ernst van de feiten noodzakelijk acht, voorwaardelijk op te leggen, onder de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het rapport van de reclassering van 13 mei 2011, te weten: een meldingsgebod bij de reclassering, het volgen van een cognitieve vaardigheidstraining en elektronisch toezicht gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd die verdachte zal worden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden noodzakelijk is, waarvan een deel ter grootte van 4 maanden voorwaardelijk onder bovengenoemde bijzondere voorwaarden.
7 Het beslag
7.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 1188,50 en de twee telefoons van het merk Nokia, omdat het geld door een strafbaar feit is verkregen respectievelijk met de telefoons een strafbaar feit is gepleegd. De officier van justitie vordert de teruggave van de telefoon van het merk Blackberry.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt om teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen geldbedrag en de telefoon van het merk Blackberry.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen en een bedrag van € 1188,50 vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat met deze voorwerpen het strafbare feit is gepleegd respectievelijk het geld door een strafbaar feit is verkregen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: Poging tot opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
Feit 2: Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Feit 3: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich gedurende de eerste 6 maanden van de proeftijd onder elektronisch toezicht zal laten stellen, op basis van de overeenkomst elektronisch toezicht tussen de Reclassering Nederland en verdachte;
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland;
* dat verdachte deelneemt aan een cognitieve vaardigheidstraining;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten het geldbedrag van € 1.188,- en de twee telefoons van het merk Nokia ;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van de dag dat de duur daarvan gelijk zal zijn aan de duur van de opgelegde onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Bruins, voorzitter, mr. J. Ebbens en mr. A. Wassing, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Scheffer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 31 mei 2011.
Mr. Bruins is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.