ECLI:NL:RBUTR:2011:BR2801

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
17 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600166-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met een mes in Utrecht

Op 17 mei 2011 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging met een mes. De verdachte heeft bekend dat hij de benadeelde op de betreffende dag heeft ontmoet en dat hij een keukenmes bij zich had. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden wat verder ten laste was gelegd, en sprak de verdachte vrij van de overige beschuldigingen. Het bewezenverklaarde feit houdt in dat de verdachte de benadeelde heeft bedreigd door het mes met de punt tegen haar borst te zetten. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit, dat gevoelens van onveiligheid in de samenleving teweegbrengt, en nam de ernstige gevolgen voor de benadeelde in overweging, zoals angstgevoelens en psychische problemen die zij na de bedreiging ondervond.

De rechtbank oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk was, rekening houdend met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor geweldsincidenten, maar ook met zijn relatief jonge leeftijd. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die bestond uit zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk, met de mogelijkheid om dit bij de burgerlijke rechter aan te brengen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, en de zaak werd behandeld in aanwezigheid van de officier van justitie en de verdediging.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600166-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 mei 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1992] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats] ,
gedetineerd voor deze zaak te PI Arnhem, De Berg, Arnhem Noord.
raadsman mr. A.M.P.M. Adank, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 17 mei 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 20 december 2010 [benadeelde] heeft bedreigd met een mes en verbaal heeft bedreigd.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [benadeelde] met het mes heeft bedreigd en baseert zich daarbij op de aangifte van [benadeelde], de ondersteunende getuigenverklaring van haar vader en de vondst van het mes in de sneeuw. De officier van justitie vraagt vrijspraak voor de verbale bedreiging in de tenlastelegging, omdat zij van oordeel is dat dit niet bewezen kan worden.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. De raadsman wijst erop dat verdachte ontkent en dat [benadeelde] en haar vader wisselend verklaren over de plek waar verdachte het mes tegen haar lichaam zou hebben gehouden. De raadsman geeft als verklaring voor de wisselende verklaringen van [getuige] dat zij in een moeilijk parket zat, omdat haar familie niet mocht weten dat zij met verdachte in een flat verbleef.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
[benadeelde] heeft aangifte gedaan van een bedreiging door verdachte. Zij verklaart daarover dat zij op 20 december 2010 samen met haar vader in Utrecht op zoek ging naar haar zus. Na een telefoongesprek met haar zus waarin [benadeelde] zich voordeed als een vriendin van haar zus, kondigde haar zus aan dat een vriendin haar op zou halen. Toen aangeefster twee personen naar buiten zag komen sprak zij die aan en vertelde zij hen dat zij zich had voorgedaan als een vriendin van haar zus. Een van deze personen, een jongen, werd volgens aangeefster erg boos en drukte een mes tegen haar borst. Aangeefster verklaart dat zij erg bang was en haar vader riep. Toen haar vader in het zicht was van beide personen, haalde de jongen het mes van haar borst. Kort daarna liep de jongen weg en ging achter een busje staan op de [adres], waar hij met zijn voeten in de sneeuw wroette. In een latere – telefonische – verklaring heeft aangeefster verteld aan de politie dat de jongen met licht gebogen lichaam voor haar stond op een afstand van 30 cm. In zijn hand en met gebogen arm hield hij een mes vast, waarvan de punt tussen haar borsten was geplaatst. De punt van het mes drukte tegen haar jas.
De vader van aangeefster verklaart dat hij heeft gezien dat aangeefster op de betreffende dag en plaats twee mensen aansprak en dat de jongen met zijn hand een voorwerp naar zijn dochter toe bewoog. Hij zag dat hij het voorwerp naar haar keel bracht en heel dicht tegen haar aanhield, vermoedelijk zelfs tegen haar borst. Hij had het idee dat er iets ergs ging gebeuren en is direct naar zijn dochter gerend.
Een van de verbalisanten die ter plaatse komt vindt - na aanwijzing van aangeefster - op de [adres] ter hoogte van huisnummer [nummer] een mes in het plantsoen onder de sneeuw. Het betreft een vleesmes met een zwart handvat en een lemmet van 15 centimeter.
Verdachte heeft bekend dat hij [benadeelde] die dag ter plaatse heeft ontmoet en dat hij bij die ontmoeting het keukenmes bij zich had dat later is gevonden.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [benadeelde] heeft bedreigd door een keukenmes tegen haar borst te houden.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat de verklaring van de vader van aangeefster niet betrouwbaar zou zijn, omdat deze afwijkt voor wat betreft de richting waarin verdachte het mes zou hebben gebracht. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de vader van aangeefster de inhoud van de aangifte ondersteunt. De rechtbank spreekt verdachte vrij van de in de tenlastelegging genoemde verbale bedreiging, omdat alleen aangeefster verklaart dat deze bewoordingen zijn gebruikt en haar verklaring op dit punt niet wordt ondersteund.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 20 december 2010 in de gemeente Utrecht, [benadeelde] heeft
bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een keukenmes met de punt naar voren gericht tegen de borst van die [benadeelde] gehouden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen 6 maanden gevangenisstraf, met aftrek van de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij de strafmaat rekening te houden met het gegeven dat verdachtes opa, tevens opvoeder, tijdens de detentie van verdachte is overleden en dat het feit dat verdachte geen afscheid van hem heeft kunnen nemen zwaar op hem drukt. Over zijn oma, die zijn opvoeder is, maakt hij zich veel zorgen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft [benadeelde] bedreigd met een keukenmes door dit mes met de punt tegen haar borst te zetten. Dit is een ernstig strafbaar feit. Feiten als deze brengen gevoelens van onveiligheid te weeg in de samenleving. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring die ter terechtzitting is voorgelezen blijkt dat deze gebeurtenis ernstige gevolgen voor [benadeelde] heeft gehad. Ze heeft niet alleen op het moment van de bedreiging voor haar leven gevreesd, maar ze heeft ook nu nog, maanden nadien, last van angstgevoelens en daarmee samenhangende psychische problemen en concentratiestoornissen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Gelet op de ernst van het feit acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de inhoud van het uittreksel justitiële documentatie d.d. 1 april 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsincidenten. Anderzijds houdt de rechtbank ook rekening met de relatief jonge leeftijd van verdachte. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden passend en geboden is.
7 De benadeelde partij
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd een bedrag aan € 850,- ter zake van immateriële schade toe te wijzen en ter zake van materiële schade de posten telefoonkosten en slaapmedicatie toe te wijzen en ten aanzien van de post verlies van eigen risico ziektekostenverzekering een bedrag van € 75,- toe te wijzen, omdat het gevraagde bedrag niet strookt met het standaard bedrag voor eigen risico en het in de brief d.d. 29 april 2011 genoemde resterende saldo eigen risico van verzekerde over 2011.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft tot afwijzing van de vordering geconcludeerd, omdat naar zijn oordeel geen bewezenverklaring kan volgen voor het tenlastegelegde feit.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat ter zake van de gevraagde materiële schade het bedrag zoals door de officier van justitie aangevoerd onder 7.1 dient te worden toegewezen, omdat dit voldoende onderbouwd is. Ter zake van de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat een bedrag van € 450,- passend is bij de ernst van het feit en de aard van de gedraging. Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f en 285 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van € 553,30, waarvan € 103,30 ter zake van materiële schade en € 450,- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 20 december 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], € 553,30 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 11 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
-heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van de dag dat de duur daarvan gelijk zal zijn aan de duur van de opgelegde onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Ebbens, voorzitter, mr. J.M. Bruins en mr. A. Wassing, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Scheffer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 17 mei 2011.