ECLI:NL:RBUTR:2011:BR4381

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
5 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 10/2647
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing planschadevergoeding door gemeente Bunschoten

In deze zaak hebben eisers, wonende te Bunschoten-Spakenburg, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun verzoek om planschadevergoeding door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunschoten. De afwijzing volgde op een besluit van 30 juni 2010, waarin het bezwaar van eisers tegen de eerdere afwijzing van hun verzoek om planschadevergoeding ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers sinds 1996 eigenaar zijn van een woning in Bunschoten-Spakenburg en dat zij schade lijden door de komst van een nieuwe woonwijk achter hun woning, die voortvloeit uit het bestemmingsplan "Rengerswetering". Dit bestemmingsplan, dat op 2 juni 2005 door de gemeenteraad werd vastgesteld en op 10 januari 2006 door de gedeputeerde staten van de provincie Utrecht werd goedgekeurd, heeft de bestemming van de gronden achter de woning van eisers veranderd van "agrarisch landschap zonder bebouwing" naar "uit te werken woongebied". De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeente bij de beoordeling van de aanvraag om planschadevergoeding niet de juiste vergelijking heeft gemaakt tussen het oude en het nieuwe planologische regime. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente niet heeft aangetoond dat er geen planologisch nadeel is ontstaan voor eisers. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de gemeente opgedragen om binnen tien weken na bekendmaking van de uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van eisers te nemen, met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak. Tevens is de gemeente veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eisers en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 10/2647
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser 1] en [eiser 2], wonende te Bunschoten-Spakenburg, eisers,
gemachtigde: mr. G.J. Hingstman, werkzaam bij Univé Rechtshulp,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunschoten, verweerder, gemachtigde: mr. L.A.M. Bosboom, werkzaam bij de gemeente Bunschoten.
Inleiding
1.1 Bij brief van 14 oktober 2009 heeft verweerder eisers bekend gemaakt dat op 13 oktober 2009 is besloten het verzoek van eisers om toekenning van een planschadevergoeding af te wijzen. Eisers hebben daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 30 juni 2010 heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard. Daartegen hebben eisers bij deze rechtbank beroep ingesteld.
1.2 Het beroep is behandeld ter zitting van 16 mei 2011, waar eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, voornoemd. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, voornoemd, en mr. J.A. Zijlstra, planschadejurist, werkzaam bij adviesbureau Oranjewoud Vastgoedadvies & Legal (hierna: Oranjewoud).
Overwegingen
2.1 De rechtbank gaat uit van de volgende, tussen partijen vaststaande feiten.
Eisers zijn vanaf 1996 eigenaar/bewoner van een vrijstaande woning aan de [adres] te Bunschoten-Spakenburg.
Op 2 juni 2005 heeft de raad van de gemeente Bunschoten het bestemmingsplan “Rengerswetering” vastgesteld. Bij besluit van 10 januari 2006 hebben gedeputeerde staten van de provincie Utrecht (GS) de vaststelling van dit bestemmingsplan goedgekeurd. Daartegen is beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).
2.2 Voor de inwerkingtreding van het bestemmingsplan “Rengerswetering” hadden de gronden achter de woning van eisers de bestemming “agrarisch landschap zonder bebouwing met landschappelijke waarde”.
In het bestemmingsplan “Rengerswetering” is aan die gronden de bestemming “uit te werken woongebied” toegekend. Op gronden met die bestemming mogen volgens artikel 5, derde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften maximaal 1600 woningen worden gebouwd, met dien verstande dat aangetoond wordt dat het migratiesaldo nul niet wordt overschreden.
2.3 De ABRvS heeft bij uitspraak van 28 februari 2007, LJN AZ9493, het besluit van GS vernietigd, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan artikel 5, derde lid, onder a, van de planvoorschriften, voor zover het betreft de zinsnede “met dien verstande dat aangetoond wordt dat het migratiesaldo nul niet wordt overschreden” en de goedkeuring aan dat planonderdeel onthouden. Als gevolg van genoemde uitspraak van de ABRvS is het bestemmingsplan “Rengerswetering” per 28 februari 2007 onherroepelijk geworden.
2.4 Eisers hebben op 27 juli 2007 verweerder om vergoeding van planschade verzocht op basis van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Eisers hebben daarbij gesteld dat zij vermogensschade lijden in de vorm van waardedaling van hun woning door verlies aan situeringswaarde en verlies van woongenot als gevolg van de komst van een nieuwe woonwijk achter hun woning. Daardoor is sprake van onder andere een verlies van uitzicht in kwalitatief en kwantitatief opzicht en een toename van (geluid)hinder door het intensiever gebruik van de gronden.
2.5 Verweerder heeft het verzoek van eisers doorgezonden aan Oranjewoud voor het uitbrengen van een advies. Oranjewoud heeft geadviseerd geen planschadevergoeding toe te kennen, aangezien de planologische ontwikkeling niet heeft geleid tot schade die op basis van artikel 6.1 van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) voor vergoeding in aanmerking komt. De reden daarvan is gelegen in het feit dat als gevolg van de uitspraak van de ABRvS van 28 februari 2007 aan een deel van een uitwerkingsbepaling goedkeuring is onthouden, waardoor het betreffende artikelonderdeel op grond van artikel 30 van de WRO moet worden herzien. Zolang het artikellid niet is herzien, kan de bestemming “uit te werken woongebied” niet worden uitgewerkt en kan als gevolg daarvan ook niet worden gebouwd. Er is dan ook feitelijk sprake van een lege bestemming. Zolang dat het geval is, is er geen planologisch nadeel en dus ook geen planschade die voor vergoeding in aanmerking komt. Pas na de inwerkingtreding op 7 augustus 2008 van de “1e partiële herziening bestemmingsplan Rengerswetering”, is sprake van een potentieel schadeveroorzakend besluit. Gelet op de peildatum van 7 augustus 2008 is de Wro van toepassing, zodat de aanvraag om planschadevergoeding onder de Wro afgehandeld moet worden, aldus Oranjewoud.
Op basis van dit advies heeft verweerder besloten de aanvraag om vergoeding van planschade af te wijzen en deze afwijzing in bezwaar gehandhaafd.
2.6 Eisers hebben onder verwijzing naar een door hen overgelegd tegenadvies, opgesteld door dr. J.W. van Zundert, aangevoerd dat het advies van Oranjewoud gebaseerd is op onjuiste uitgangspunten. Zo heeft de uitspraak van de ABRvS niet in de weg gestaan aan de inwerkingtreding van de bestemming en van de overblijvende planvoorschriften. Het bestemmingsplan “Rengerswetering” is op een kleine zinsnede na in werking getreden en onherroepelijk geworden, waardoor wel degelijk planologisch nadeel is opgetreden, omdat na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan het mogelijk is de daarin vervatte bestemming “uit te werken woongebied” daadwerkelijk uit te werken. Eisers betwisten de stelling dat zolang aan de herzieningsplicht als bedoeld in artikel 30 van de WRO niet is voldaan, er niet tot vaststelling van een uitwerking overgegaan kon worden en er sprake zou zijn van een lege bestemming. Gelet op de datum van hun aanvraag is artikel 49 van de WRO van toepassing en niet artikel 6.1 van de Wro, aldus eisers.
2.7 Op 1 juli 2008 is de Wro in werking getreden, als opvolger van de WRO. Op grond van het overgangsrecht opgenomen in artikel 9.1.18 van de Invoeringswet Wro (Stb. 2008, 180) blijft het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing ten aanzien van aanvragen om schadevergoeding ingevolge artikel 49 van de WRO die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.
2.8 Nu de aanvraag om vergoeding van planschade is ingediend vóór 1 juli 2008 is naar het oordeel van de rechtbank de WRO van toepassing. De uitspraak van de ABRvS van
28 februari 2007 maakt dat niet anders. Bij die uitspraak heeft de ABRvS uitsluitend de in artikel 5, derde lid, onder a van de planvoorschriften opgenomen zinsnede “met dien verstande dat aangetoond wordt dat het migratiesaldo nul niet wordt overschreden” vernietigd wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, de goedkeuring voor dat onderdeel onthouden en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dit is vernietigd. De ABRvS heeft in de betreffende uitspraak níet bepaald dat de gemeenteraad ter zake een nieuw besluit moest nemen. Evenmin volgt uit de uitspraak dat er, zoals verweerder stelt, ten aanzien van het betreffende artikelonderdeel een herzieningsplicht als bedoeld in artikel 30 van de WRO zou zijn ontstaan.
De vernietiging van het betreffende zinsdeel door de ABRvS maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat er als het ware een lege bestemming is ontstaan en de bestemming niet kon worden uitgewerkt. Het in stand gelaten gedeelte van het planvoorschrift is voldoende duidelijk en heeft naar het oordeel van de rechtbank ook zelfstandige betekenis, zodat met de uitspraak van de ABRvS dit planvoorschrift in de in standgelaten vorm, onherroepelijk is geworden en daarmee in rechte is komen vast te staan. Gelet op de datum van deze onherroepelijk geworden bestemming, alsmede gelet op de datum van de aanvraag van eisers om planschadevergoeding, is naar het oordeel van de rechtbank artikel 49 van de WRO op het onderhavig verzoek van toepassing.
2.9 Volgens vaste jurisprudentie van de ABRvS, waaronder de uitspraak van 18 januari 2006, LJN: AU9842, dient bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime, waardoor de verzoeker in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel, waarbij de wijziging tot stand is gebracht en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen op grond van deze regimes maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Slechts wanneer realisering van de maximale mogelijkheden van het planologische regime met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan daarin aanleiding worden gevonden om te oordelen dat van dit uitgangspunt afgeweken moet worden.
2.10 Gelet op het voorgaande stellen eisers naar het oordeel van de rechtbank terecht dat verweerder voor de beoordeling van de aanvraag om planschadevergoeding uit had moeten gaan van een vergelijking tussen het oorspronkelijke planologische regime en het op
28 februari 2007 onherroepelijk geworden bestemmingsplan “Rengerswetering”, waarbij op grond van de planvergelijking zoals die gemaakt dient te worden onder het regime van artikel 49 van de WRO uitgegaan moet worden van de maximaal theoretische mogelijkheden in beide bestemmingsplannen. Onder het regime van genoemd artikel 49 betekent dat – anders dan onder het regime van artikel 6.1 van de Wro, dat in de vergelijking ook moet worden meegenomen dat het bestemmingsplan uitgewerkt kan worden. De rechtbank merkt daarbij op dat de zogenoemde ‘schaduwschade’ in dit geval geen rol speelt. Onder schaduwschade wordt volgens vaste jurisprudentie van de ABRvS verstaan de schade die mogelijk ontstaat, voordat een in artikel 49 WRO genoemd besluit onherroepelijk wordt. Daarvan is hier geen sprake nu het bestemmingsplan per 28 februari 2007 onherroepelijk is geworden en eerst daarna een verzoek om planschade is ingediend.
2.11 De rechtbank stelt vervolgens vast dat een vergelijking als hiervoor bedoeld tussen het bestemmingsplan “Rengerswetering” en het voordien geldende planologische regime niet heeft plaatsgevonden. Als gevolg daarvan is sprake van een onzorgvuldige besluitvorming en wordt het bestreden besluit niet gedragen door een deugdelijke motivering. Naar het oordeel van de rechtbank dient verweerder alsnog in het kader van de heroverweging op bezwaar een dergelijke vergelijking te maken.
2.12 Het voorgaande brengt mee dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit op grond van de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden vernietigd. Verweerder zal worden opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van tien weken. De rechtbank ziet, gelet op de tegenover elkaar staande standpunten en de principiële opstelling van partijen, geen aanleiding om toepassing te geven aan de mogelijkheid van een bestuurlijke lus als bedoeld in artikel 8:51a van de Awb.
2.13 De rechtbank ziet aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb, in samenhang met artikel 7:15 van de Awb, te veroordelen in de proceskosten die eisers in bezwaar en in beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.311,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, waarde per punt € 437,-) als kosten voor verleende rechtsbijstand.
2.14 Nu het beroep gegrond verklaard wordt, zal verweerder verder het door eisers betaalde griffierecht moeten vergoeden.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 30 juni 2010;
3.3 draagt verweerder op binnen tien weken na bekendmaking van deze
uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van eisers te nemen,
met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.311,--;
3.5 bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,--
aan hen vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. V.M.M. van Amstel en in het openbaar uitgesproken op
5 augustus 2011.
De griffier: De rechter:
mr. M.S.D. de Weerd mr. V.M.M. van Amstel
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.