ECLI:NL:RBUTR:2011:BR4581

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
13 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600274-11; 16/445171-07(TUL) [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een mes tijdens een vechtpartij

Op 13 juli 2011 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De zaak vond plaats op 20 maart 2011 in Baarn, waar de verdachte betrokken was bij een vechtpartij. Tijdens deze vechtpartij heeft de verdachte het slachtoffer met een mes gestoken, wat resulteerde in oppervlakkige verwondingen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel, maar niet op de dood van het slachtoffer. De verdachte had, naar eigen zeggen, geen herinneringen aan het voorval, wat mogelijk te maken had met zijn alcoholgebruik die avond. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte zwakbegaafd was en dat dit, in combinatie met alcoholgebruik, zijn gedragskeuzes beïnvloedde.

De rechtbank achtte de poging tot zware mishandeling bewezen, maar sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte verplicht om zich te houden aan de aanwijzingen van de reclassering en een ambulante behandeling te ondergaan. De rechtbank kende ook een schadevergoeding toe aan het slachtoffer, die de psychische en lichamelijke gevolgen van de steekpartij ondervond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor de schade en legde een betalingsverplichting op van € 1.144,00 aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600274-11; 16/445171-07(TUL) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 juli 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1987] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Utrecht, Huis van Bewaring Nieuwegein te Nieuwegein.
Raadsvrouwe mr. C.H. Dijkstra, advocaat te Amersfoort.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 29 juni 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair: heeft geprobeerd om [slachtoffer] van het leven te beroven danwel
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Subsidiair: [slachtoffer] heeft mishandeld.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte hetgeen hem primair is ten laste gelegd, heeft begaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen daar niet uitgesloten is dat medeverdachte [medeverdachte] degene is geweest die met een mes heeft gestoken.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
De verklaring van verdachte
Verdachte bevond zich op 20 maart 2011 in Baarn en droeg een jas met een bontkraag . [medeverdachte], vriend van verdachte, was samen met hem.
Aangever [slachtoffer] was op 20 maart 2011 in café [café] te Baarn. Op enig moment verliet hij, samen met zijn broer [broer slachtoffer] en een vriend genaamd [vriend slachtoffer], de [café]. Er kwamen twee mannen in hun richting lopen. Eén van de jongens was erg dronken. De jongen was aan het zwalken en sprak met een dubbele tong. Eén van de jongens had iets in zijn hand. Er stak een voorwerp uit zijn hand, van ongeveer 10 centimeter. Eén van de jongens maakte stekende bewegingen in de richting van [slachtoffer].
De langste van de twee jongens zei: ‘Pas maar op, want hij heeft een mes bij zich.’ Het was verdachte [medeverdachte] die dat zei. Op enig moment heeft [medeverdachte] gezegd: ‘Kijk uit, hij heeft een mes.’
Terwijl de jongen stekende bewegingen naar hem maakte, riep [slachtoffer] naar hem ‘sorry’, met de bedoeling de jongen zo te laten stoppen. Aangever hoorde dat één van de twee jongens zei: ‘Oké, deze jongen is rustig, stop er maar mee’. Aangever hoorde de jongen dat tegen zijn vriend zeggen en zag dat hij met zijn arm zijn vriend tegenhield. Het was verdachte [medeverdachte] die verdachte heeft vastgepakt en meegenomen.
Vervolgens liepen beide jongens weg. Kort daarna voelde aangever nattigheid onder zijn oksel en op zijn rechteronderarm. Hij trok zijn jasje uit en zag toen dat zijn blouse doorweekt was met bloed. Ook zag aangever dat hij een snee op zijn rechterborst had zitten. In het ziekenhuis werd geconstateerd dat aangever drie oppervlakkige steekwonden had opgelopen, te weten een steekverwonding onder zijn rechteronderarm van ongeveer 1 centimeter; een steekverwonding op zijn linkerschouderblad van ongeveer 2,5 centimeter en een steekgaatje op zijn borstkas van ongeveer 0,5 centimeter.
Op 3 mei 2011 werd aan [slachtoffer] een politiefoto getoond van verdachte. [slachtoffer] verklaarde, na de foto gezien te hebben, dat dit de jongen was die hem had gestoken op 20 maart 2011. Hij herkende de jongen aan zijn ogen. Ook [broer slachtoffer] herkende verdachte op de aan hem getoonde politiefoto. Hij herkende verdachte vanwege zijn mondhoeken die iets naar beneden staan en zijn ogen die iets uit elkaar staan. Hij herkende verdachte als de jongen die gestoken heeft.
4.3.1 Aanvullende bewijsoverweging ten aanzien van de dader
De rechtbank stelt op basis van het bewijs vast dat het verdachte was die [slachtoffer] met een mes heeft gestoken. Uit het bewijs moet immers worden afgeleid dat de persoon die niet had gestoken tegen de slachtoffergroep zei dat de dader een mes bij zich had. Ook volgt uit het bewijs dat de persoon die niet heeft gestoken de dader heeft tegengehouden en meegenomen. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij heeft gezegd dat verdachte een mes bij zich had en dat hij verdachte heeft vastgepakt en meegenomen. Zowel [slachtoffer] als [broer slachtoffer] heeft verdachte herkend als de persoon die agressief was en een confrontatie had met [slachtoffer].
4.3.2 Aanvullende bewijsoverweging
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er bij verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] en dat zijn handelen om die reden als een poging tot doodslag gekwalificeerd moet worden.
De rechtbank is een ander oordeel toegedaan. Er is sprake van (voorwaardelijk) opzet op een bepaald gevolg, indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal optreden en deze kans vervolgens ten tijde van de gedraging aanvaard heeft. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. In dit verband neemt de rechtbank in haar overweging mee dat bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank is, gelet op alle omstandigheden van oordeel dat er sprake is van een poging zware mishandeling. Verdachte kan zich, naar eigen zeggen, niets meer van het voorval herinneren. Dit zou het mogelijk het gevolg kunnen zijn van stevig alcoholgebruik aan de zijde van verdachte deze desbetreffende avond. Uit de verklaring [medeverdachte] blijkt dat er een vechtpartij is geweest, waarbij verdachte betrokken was. Tijdens deze vechtpartij is [slachtoffer] met een mes gestoken, waardoor hij oppervlakkige verwondingen heeft opgelopen aan zijn lichaam. De rechtbank stelt vast dat enige informatie over de aard en de intensiteit van de steekbewegingen ontbreekt. Het bewijs bevat uitsluitend informatie over de verwondingen. De verwondingen die verdachte aan [slachtoffer] heeft toegebracht, zijn echter niet van zodanige aard dat moet worden gezegd dat het niet anders kan dan dat met een zodanige intensiteit is gestoken dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] heeft aanvaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in de uiterlijke verschijningsvorm van het op deze wijze steken met een mes van [slachtoffer], geen (voorwaardelijk) opzet op de dood van deze [slachtoffer] kan worden gezien. Gelet op de omstandigheid dat verdachte met een mes heeft gestoken op het bovenlichaam, is de rechtbank wel van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank is dan ook van oordeel dat bewezen is dat verdachte heeft geprobeerd verdachte dient te worden vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde poging doodslag.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 20 maart 2011 te Baarn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, met een mes in de borstkas en het (linker) schouderblad en in de rug van die [slachtoffer] heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Primair: Poging tot zware mishandeling.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Omtrent de persoon van verdachte is door F.A.T. van Maarschalkerweerd, GZ-psycholoog een rapportage pro justitia d.d 9 mei 2011 uitgebracht. Hierin wordt onder meer het volgende overwogen, zakelijk weergegeven:
Bij betrokkene is sprake van een gebrekkig ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van zwakbegaafdheid. Daarnaast is er sprake van incidentele inname van grote hoeveelheden alcohol ten gevolge van een gebrek aan het kunnen reguleren van negatieve emoties. Alcoholgebruik leidt vaak tot agressie bij betrokkene. Ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde was hiervan ook sprake. Deze gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van zwakbegaafdheid en het gebruik van alcohol beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. In hoeverre betrokkene ten tijde van de ten laste gelegde feiten verminderd in staat was tot een adequate afweging van de gevolgen van zijn handelen te komen, is niet duidelijk. Betrokkene heeft aangegeven dat hij zich niet meer kan herinneren van het aan hem ten laste gelegde feit. Derhalve kunnen rapporteurs geen gefundeerde uitspraak doen over de precieze mate van vermindering toerekeningsvatbaarheid van betrokkene.
De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt deze tot de hare. Verdachte is strafbaar, omdat ook overigens niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de volgende bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen:
- dat verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, zolang als deze instelling dat noodzakelijk acht. Ook als dat inhoudt het ondergaan van een ambulante behandeling bij De Wier en MEE.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat rekening dient te worden gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het begaan van het ten laste gelegde feit.
De door de officier van justitie geëiste straf is fors, aldus de raadsvrouwe. Verdachte zit al geruime tijd in voorarrest. De raadsvrouwe heeft dan ook verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest met daarbij een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis en met de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, zolang als deze instelling dat noodzakelijk acht, ook als dat inhoudt het ondergaan van een ambulante behandeling bij De Wier en MEE.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft na een avondje stappen deel genomen aan een vechtpartij, waarbij hij het slachtoffer [slachtoffer] met een scherp voorwerp heeft verwond. Hierdoor is een gezellig avondje stappen voor het slachtoffer in een traumatische ervaring veranderd. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen hiervan kunnen ondervinden. Dit kan ook worden afgeleid uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer], waarin hij schrijft dat hij de eerste weken na het voorval slecht sliep en last had van nachtmerries. Ook had hij moeite zich te concentreren, waardoor hij lagere cijfers dan normaal haalde op zijn opleiding. Daarnaast heeft [slachtoffer] ook lichamelijke klachten overgehouden aan de steekwonden, waardoor hij drie weken niet in staat was zijn werk naar behoren uit te voeren.
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapportage pro justitia van door F.A.T. van Maarschalkerweerd, GZ-psycholoog, waaruit voortvloeit dat de zwakbegaafdheid van verdachte, in combinatie met alcoholgebruik, de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte hebben beïnvloed ten tijde van het ten laste gelegde feit. De rechtbank is van oordeel dat de poging tot zware mishandeling in licht verminderde mate aan hem kan worden toegerekend. Voorts heeft de rechtbank gelet op een brief van de reclassering d.d. 22 juni 2011, waarin wordt geadviseerd om aan verdachte een verplicht reclasseringstoezicht op te leggen, alsmede een ambulante behandeling bij De Wier en MEE te gelasten
Ten slotte heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte d.d. 15 juni 2011, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegen poging tot zware mishandeling, doch wel meerdere malen met justitie in aanraking is geweest.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een lagere straf op te leggen dan de straf zoals geëist door de officier van justitie, nu de rechtbank van oordeel is dat de poging tot zware mishandeling in licht verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank zal een deel van de op te leggen straf voorwaardelijk opleggen. Deze voorwaardelijke straf maakt een verplichte begeleiding door de Reclassering mogelijk. Daarnaast zal de rechtbank een werkstraf opleggen van maximale duur.
7 De benadeelde partij
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het gevorderde bedrag door benadeelde partij [slachtoffer] voor wat betreft de materiële schade (bestaande uit kleding en reiskosten) geheel dient te worden toegewezen, te weten tot een bedrag van € 274,00 en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Het gevorderde bedrag voor immateriële schade dient eveneens geheel te worden toegewezen tot een bedrag van € 750,00 met daarbij eveneens de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel, bestaande uit ziektekostenverzekering en verlies aan arbeidsvermogen, verzoekt de officier van justitie de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe verzoekt de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] betreffende de ziektekostenverzekering, arbeidsvermogen en kleding af te wijzen, daar deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd. Het gevorderde gebedrag voor immateriële schade dient te worden gematigd tot € 500,00 aldus de raadsvrouwe. Het gevorderde bedrag voor reiskosten kan worden toegewezen.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het ten laste gelegde feit, te weten een totaalbedrag van € 1.314,00, waarvan € 564,00 materiële schade en € 740,00 immateriële schade.
Van het gevorderde bedrag van materiële schade acht de rechtbank een bedrag van € 170,00, betreffende de post ‘ziektekostenverzekering’ niet toewijsbaar. Dat gedeelte van de vordering zou een nadere behandeling en bewijsvoering vergen, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De overige gevorderde bedragen van materiële schade, bestaande uit de kostenposten ‘kleding’, ‘reiskosten’ en ‘verlies aan arbeidsvermogen’, acht de rechtbank wel toewijsbaar, te weten een totaalbedrag van € 394,00. Van het gevorderde bedrag voor immateriële schade acht de rechtbank het totale gevorderde bedrag van € 750,00 eveneens toewijsbaar.
De rechtbank is van oordeel dat deze bedragen een rechtstreeks gevolg zijn van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Dit deel van het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat dit zal worden toegewezen.
8 Het beslag
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen jas aan verdachte te retourneren. Ten aanzien van het mes heeft de officier van justitie gevorderd dat dit verbeurd zal worden verklaard en dat het stanleymes zal worden onttrokken aan het verkeer.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft aangegeven zich aan te sluiten bij de eis van de officier van justitie aangaande het beslag.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
8.3.1 De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen jas aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.
8.3.2 De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen messen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat deze voorwerpen bij het onderzoek naar het tenlastegelegde feit zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten.
9 De vordering tot tenuitvoerlegging
9.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 2 weken gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 22 augustus 2008 ten uitvoer zal worden gelegd.
9.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt gegeven ten aanzien van de vorderingen tenuitvoerlegging.
9.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
10 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 22c, 22d, 24c, 27, 36b, 36d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
11 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Primair: Poging zware mishandeling.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden, waarvan 8 (acht) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de reclassering, ook als dat inhoudt het ondergaan van een ambulante behandeling bij De Wier en MEE.
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdentwintig) dagen;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.144,00, waarvan € 394,00 ter zake van materiële schade en € 750,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 20 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], € 1.144,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 22 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijke gedeelte van de straf;
Beslag
- gelast de teruggave aan [verdachte] van het voorwerp dat op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst is genummerd 3;
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd: 1 en 2.
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 22 augustus 2008 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/445171-07 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken.
Dit vonnis is gewezen door mr. mr. R.P. den Otter, voorzitter, mr. M.S. Koppert en mr. R.S.B. Kool, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Willemsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 13 juli 2011.