ECLI:NL:RBUTR:2011:BR5268
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- H.A. Brouwer
- R.P. den Otter
- M.H.L. Schoenmakers
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte in zaak betreffende wildstand en gebruik van rattengif
In de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het bevorderen van de wildstand door het bijvoeren van dieren en het voorhanden hebben en toepassen van rattengif, heeft de Rechtbank Utrecht op 25 juli 2011 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig was om de verdachte te veroordelen voor de ten laste gelegde feiten. De verdachte had verklaard dat hij als veldverzorger op het terrein van de Niënhof te Zeist werkte en dat hij de dieren voerde om het dierenbestand te behouden. De rechtbank stelde vast dat er weliswaar tarwe op het terrein was aangetroffen, maar dat niet kon worden bewezen dat dit had geleid tot een toename van de wildstand. De rechtbank benadrukte dat voor de bewezenverklaring van het bevorderen van de wildstand niet volstaat dat de verdachte had bijgevoerd met het oogmerk de wildstand te bevorderen; er moest ook bewijs zijn van een daadwerkelijke toename van de wildstand.
Daarnaast oordeelde de rechtbank dat er geen bewijs was dat de verdachte in het bezit was van rattengif of dat hij dit had toegepast. Hoewel er rattengif op het terrein was aangetroffen, was niet vastgesteld dat dit door de verdachte was neergelegd. De rechtbank concludeerde dat de enkele wetenschap van het gebruik van rattengif op het terrein niet voldoende was voor een veroordeling. Gezien het ontbreken van wettig bewijs voor de feiten 1, 2 en 3 sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle beschuldigingen.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de rechters H.A. Brouwer, R.P. den Otter en M.H.L. Schoenmakers, en werd in aanwezigheid van griffier L.P. Stapel uitgesproken. De zaak was inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 11 juli 2011, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank concludeerde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging.