ECLI:NL:RBUTR:2011:BR5417

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
18 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-601077-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in strafzaak wegens wederrechtelijke vrijheidsberoving en diefstal met geweld

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 18 juli 2011 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder wederrechtelijke vrijheidsberoving, diefstal met geweld in vereniging, en oplichting. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, omdat de betrokkenheid van de verdachte niet kon worden vastgesteld. De rechtbank heeft in haar overwegingen de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen en fotoconfrontaties kritisch beoordeeld. Getuige 1 had verklaard dat de verdachte op 13 september 2010 in zijn woning was, maar de rechtbank oordeelde dat deze herkenning niet betrouwbaar was, mede omdat de getuige door de politie was beïnvloed. De verdachte herkende zichzelf niet op camerabeelden van twee verschillende bedrijven, en de rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de betrokkenheid van de verdachte bij de feiten vast te stellen. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank heeft daarnaast beslist over de teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte en de rechthebbenden. De vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf werd afgewezen, omdat de verdachte was vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16-601077-10 en 16-447169-09 (TUL) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 juli 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1984] te [geboorteplaats] (Somalië),
verblijvende te [woonplaats], [woonadres].
Raadsvrouw: mr. W. Mijnders, advocaat te Amersfoort.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 27 december 2010, 28 maart 2011 en 4 juli 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: in vereniging [aangever 1] van zijn vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden;
Feit 2: in vereniging een bankpas van [aangever 1] heeft gestolen waarbij verdachte en zijn mededaders gebruik hebben gemaakt van geweld en/of bedreiging van geweld;
Feit 3: in vereniging geld van de bankrekening van [aangever 1] heeft gepind met de hiervoor genoemde gestolen pinpas en de onder bedreiging met geweld van [aangever 1] verkregen pincode;
Feit 4 primair: in vereniging pinbetalingen heeft gedaan bij een coffeeshop en diverse winkels met voormelde gestolen pinpas en verkregen pincode;
Feit 4 subsidiair: in vereniging een coffeeshop en diverse winkels heeft opgelicht door zich voor te doen als de rechtmatige eigenaar/houder van een pinpas ten name van [aangever 1].
3. De voorvragen
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten in het dossier om tot het bewijs te komen dat verdachte betrokken is geweest bij deze feiten, aldus de officier van justitie.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is met de officier van justitie van mening dat verdachte van de ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken.
[getuige 1] heeft verklaard dat een man met een gouden tand, genaamd [verdachte], op 13 september 2010 in zijn woning was. Bij de politie herkent [getuige 1] de verdachte als de persoon [verdachte] die op voornoemde datum in zijn woning aanwezig was op een foto met het onderschrift [naam]. [getuige 1] kan door dit onderschrift zijn beïnvloed, zeker nu de politie hem kort voor het tonen van deze foto heeft voorgehouden dat [verdachte] in zijn woning is aangetroffen en dat het signalement dat [getuige 1] van [verdachte] heeft opgegeven overeenkomt met het signalement van verdachte. Deze enkelvoudige herkenning is niet betrouwbaar.
Verdachte herkent zichzelf niet op de fotoprints van de camerabeelden van de [bedrijf 1]. Bovendien valt het tijdstip van de genomen camerabeelden niet overeen met de momenten waarop bij de [bedrijf 1] is gepind met de pinpas van de aangever.
Verdachte herkent zichzelf ook niet op de fotoprints van de camerabeelden van [bedrijf 2] op 13 september 2010. Het is onduidelijk op welk tijdstip deze beelden zijn opgenomen. [getuige 2], verkoopster bij [bedrijf 2], heeft de persoon die op de camerabeelden te zien is beschreven maar niet verklaard of zij deze persoon heeft herkend. [getuige 2] heeft op een later moment verklaard dat deze man niet de persoon is die bij haar in de winkel was. De ambtshalve herkenning van verdachte op de camerabeelden door een verbalisant levert geen bewijs op omdat een verbalisant niet is opgeleid om dergelijke herkenningen uit te voeren. Bovendien is er geen verband tussen de transactie bij [bedrijf 2] en de afpersing, aldus de raadsvrouw.
Op 23 november 2010 vond een fotoconfrontatie plaats waarbij de aangever de persoon op foto 6 heeft herkend, zijnde medeverdachte [getuige 1], en niet de persoon op foto 4 waarop verdachte stond afgebeeld. Op 4 juli 2011 heeft de op de terechtzitting aanwezige aangever verdachte niet herkend als één van de personen die op 13 september 2010 in de woning van [getuige 1] was.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal verdachte van de ten laste gelegde feiten vrijspreken omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte hierbij betrokken is geweest.
De politie heeft [getuige 1] op 20 oktober 2010 meegedeeld dat de politie verdachte op 20 september 2010 in de woning van [getuige 1] heeft aangetroffen, waarna de politie [getuige 1] een foto van verdachte heeft getoond. De politie heeft enkel een foto van verdachte aan [getuige 1] laten zien. [getuige 1] heeft de persoon op deze foto voor 100% herkend als de persoon genaamd [verdachte] die op 13 september 2010 in zijn woning aanwezig was.
In zijn algemeenheid geldt al dat de bewijskracht van een enkelvoudige fotoconfrontatie gering is. Dit kan anders zijn in geval van identificatie van een aan de getuige bekende persoon, zoals dat in deze zaak het geval is. Door [getuige 1] voor te houden dat verdachte op 20 september 2010 in zijn woning aanwezig was alvorens hem een foto van verdachte te tonen, kan de politie [getuige 1] bij de fotoconfrontatie echter hebben beïnvloed De rechtbank overweegt in dat verband dat [getuige 1] een medeverdachte is in deze zaak, en er daarom belang bij kan hebben een ander dan zijn werkelijke mededaders te belasten. Gelet hierop kan deze enkele herkenning niet als doorslaggevend bewijs voor de betrokkenheid van verdachte dienen.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft verdachte herkend op de fotoprints van de camerabeelden van [bedrijf 2] van 13 september 2010. Aanleiding voor het onderzoek bij de [bedrijf 2] was het feit dat in de woning van medeverdachte [getuige 1] een kassabon van de [bedrijf 2] was gevonden, van dezelfde datum als de datum waarop de wederrechtelijke vrijheidsberoving zou hebben plaatsgevonden. De rechtbank stelt allereerst vast dat uit de kassabon blijkt dat de betreffende spullen contant zijn afgerekend. Een rechtstreekse link met de bankpas van aangever valt dan ook niet te leggen. Gelet op het feit dat de bon met de bijbehorende spullen op 13 september is aangetroffen in de woning, zou daar wel uit afgeleid kunnen worden dat degene die deze spullen heeft gekocht ook op 13 september in de woning aanwezig is geweest, al dan niet tijdens het gedwongen verblijf van aangever in deze woning.
De rechtbank overweegt vervolgens dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte de betreffende spullen heeft aangeschaft bij [bedrijf 2]. Alvorens de verbalisant de beelden bekeek, werd hem verteld dat verdachte op deze beelden zou voorkomen. Dit maakt de herkenning minder betrouwbaar. De rechtbank overweegt in dat verband tot slot dat het NFI de rechtbank desgevraagd heeft bericht dat de beelden van de [bedrijf 2] niet geschikt zijn voor een gezichtsvergelijking, zodat nader onderzoek naar de vraag of verdachte op deze beelden voorkomt niet mogelijk is.
De rechtbank concludeert dat bovengenoemde herkenningen noch op zichzelf noch in onderlinge samenhang beschouwd kunnen leiden tot het wettig en overtuigend bewijs van de betrokkenheid van verdachte. De rechtbank ziet ook verder geen aanknopingspunten in het dossier voor de betrokkenheid van verdachte bij de ten laste gelegde feiten. Bovendien heeft de aangever [aangever 1] verdachte op de terechtzitting van 4 juli 2011 niet herkend als één van de personen die op 13 september 2010 in de woning van [getuige 1] aanwezig waren.
5. De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 3.428,13 voor de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten.
Nu verdachte wordt vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
6. De overwegingen omtrent het beslag.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de als bijlage II bijgevoegde beslaglijst vermelde voorwerpen 1, 2 en 4 aan verdachte dienen te worden teruggegeven en dat het voorwerp onder nummer 3 aan de rechthebbende dient te worden geretourneerd.
De raadsvrouw heeft gesteld dat de op de beslaglijst genoemde voorwerpen onder de nummers 1 en 4 aan verdachte en de voorwerpen onder de nummers 2 en 3 aan de rechthebbende(n) dienen te worden teruggegeven.
Met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen, te weten de op de als bijlage II bijgevoegde beslaglijst vermelde nummers 1 en 4 zal de rechtbank teruggave gelasten aan verdachte, bij wie deze voorwerpen in beslag zijn genomen.
Met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen, te weten de op de als bijlage II bijgevoegde beslaglijst vermelde nummer 2 en 3 zal de rechtbank teruggave gelasten aan de rechthebbende(n).
7. De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 20 mei 2010 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 1 week, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Blijkens een kennisgeving als bedoeld in artikel 366a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is de proeftijd ingegaan op 4 juni 2010.
De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting van 4 juli 2011 niet uitgelaten over de vordering tot tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Nu verdachte wordt vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.
8. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1, 2, 3, 4 primair en 4 subsidiair ten laste gelegde feiten;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [aangever 1] niet ontvankelijk in de vordering;
- verwijst de benadeelde partij in de tot op heden door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakte kosten, vastgesteld op nihil;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen die op de aan dit vonnis als bijlage II gehechte beslaglijst zijn genummerd 1 en 4;
- gelast de teruggave aan de rechthebbend(n) van de voorwerpen die op de aan dit vonnis als bijlage II gehechte beslaglijst zijn genummerd 2 en 3;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, mr. M.H.L. Schoenmakers en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 juli 2011.