ECLI:NL:RBUTR:2011:BR5829

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
4 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
729599 UE VERZ 10-1632
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om toekenning adviesrecht door de Ondernemingsraad van de Voorziening tot Samenwerking Politie Nederland

In deze zaak heeft de Ondernemingsraad (OR) van de Voorziening tot Samenwerking Politie Nederland (VtsPN) een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Utrecht, waarin zij verzoekt om erkenning van haar adviesrecht op grond van artikel 25 van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR). De OR stelt dat het algemeen bestuur van de VtsPN ook na 1 september 2009 nog steeds de ondernemer is en dat zij recht heeft op advies over voorgenomen besluiten die de organisatie van de VtsPN aangaan. De verwerende partij, vertegenwoordigd door de bestuurder, betwist dit en stelt dat de OR niet ontvankelijk is omdat het verzoek niet tegen de ondernemer maar tegen het algemeen bestuur is gericht. De bestuurder voert aan dat de besluiten van het KBB in oprichting (KBB i.o.) niet aan de VtsPN kunnen worden toegerekend, omdat het KBB i.o. geen formele bevoegdheid heeft ten aanzien van de VtsPN. De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de OR recht heeft op advies over de voorgenomen besluiten van het KBB i.o. die betrekking hebben op de VtsPN. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat het verzoek van de OR om adviesrecht te verkrijgen over het verstrekken van een adviesopdracht aan een externe deskundige moet worden afgewezen, omdat het politieke primaat van toepassing is. Dit betekent dat de OR geen adviesrecht heeft over besluiten die voortvloeien uit publiekrechtelijke taken van de VtsPN. De kantonrechter heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector Civiel
Kantonrechter
Locatie Utrecht
zaaknummer: 729599 UE VERZ 10-1632 SdL4091
beschikking d.d. 4 maart 2011
inzake
de rechtspersoon
De Ondernemingsraad van de Voorziening tot Samenwerking Politie Nederland,
verder ook te noemen de Ondernemingsraad of de OR,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. J.P.L.C. Dijkgraaf,
tegen:
de rechtspersoon
de Voorziening tot Samenwerking Politie Nederland,
verder ook te noemen Vts Politie Nederland of VtsPN of Vts of de Voorziening,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. R.A.A. Duk.
Het verloop van de procedure
Verzoekende partij heeft een verzoekschrift ingediend.
Verwerende partij heeft een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is ter zitting behandeld.
Hierna is uitspraak bepaald.
De motivering
1.1.
De verzoekende partij is de ondernemingsraad en de verwerende partij is de ondernemer van de publiekrechtelijke rechtspersoonlijkheid bezittende Voorziening tot samenwerking Politie Nederland verder ook wel de Voorziening of Vts of VtsPN.
1.2.
Vts is tot stand gekomen op grond van de Wet van 28 april 2005, Staatsblad 243 en het Koninklijk Besluit van 8 maart 2006, Staatsblad 182. De oprichting van Vts is vervat in het Besluit van 23 juni 2006, Staatscourant 6 juli 2006, nr 129. Dit besluit is gebaseerd op de Politiewet van 1993. De taken van de voorziening zijn omschreven in art. 2.3. van genoemd besluit van 23 juni 2006. Uit de preambule blijkt dat het wenselijk is dat een aantal beheerstaken van de politiekorpsen worden overgedragen aan de Voorziening tot samenwerking. Art. 2.2. bepaalt dat de Voorziening tot samenwerking de belangen van deelnemers behartigt door een doelmatig beheer van de politiekorpsen te bevorderen. De deelnemers zijn de regio's die genoemd zijn in de bijlage bij de Politiewet 1993 en het korps landelijke politiediensten alsmede het Rijk.
Art. 2.3. geeft de voorziening de taken a tot en met h waaronder het ontwikkelen, formuleren, onderhouden en uitvoeren van een gemeenschappelijk beleid ten aanzien van een doelmatig beheer, vanuit een gemeenschappelijke missie en visie op de taakuitvoering van de politiekorpsen, gericht op samenhang , standaardisatie en samenwerking.
1.3.
Wijziging van de hierboven onder 1.2. genoemde taken geschiedt op de wijze voorzien in artikel 9.1 van bedoeld Besluit, bij besluit van alle deelnemers, hierbij vertegenwoordigd door de korpsbeheerders, inclusief de Minister als korpsbeheerder van het Korps landelijke politiediensten (KLPD). Zo’n besluit behoeft op grond van art. 47a, tweede lid, van de Politiewet 1993 de goedkeuring van de Minister (van Veiligheid en Justitie).
1.4.
Een Bestuursakkoord voorziet in de instelling van een “Korpsbeheerdersberaad in oprichting (i.o.)”, hierna: KBB i.o. Dit bestuursakkoord is gesloten op 9 juni 2009 en getekend door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de minister van Justitie, de voorzitter van het korpsbeheerdersberaad i.o. en de voorzitter van het college van procureurs-generaal.
Aan het KBB i.o. is in dat akkoord een aantal taken opgedragen. Volgens punt 3, eerste bullit, is een van de taken (naast 3 andere) van het Korpsbeheerdersberaad i.o.: “Het in overleg met de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en van Justitie voorbereiden van de realisatie van het kabinetsstandpunt “Samenwerkingsafspraken en politiewet” Hieronder valt het voorbereiden van de oprichting van een Dienst Concernstaf en Bedrijfsvoering i.o.” De derde bullit meldt als taak: “Het besturen van de Voorziening tot samenwerking politie Nederland (Vts PN) en het zorgdragen voor het voorbereiden van de overgang van (delen van) de Vts PN naar de dienst Concernstaf en Bedrijfsvoering. Hiertoe wordt het algemeen bestuur van de Vts PN geïncorporeerd in het KBB i.o. Bezien wordt op welke manier dit het beste vorm gegeven kan worden.”
1.5.
Het algemeen bestuur van de Voorziening vormt een personele unie met het zogenaamde KBB in oprichting. Het directiestatuut Vts Politie Nederland is door het Korpsbeheerdersberaad in oprichting, gelet op artikel 6.3, derde lid, van de Voorziening tot samenwerking Politie Nederland als volgt vast gesteld: De directie van de vtsPN beslaat uit een algemeen directeur, een directeur bedrijfsvoering en een directeur dienstverlening. De algemeen directeur is eindverantwoordelijk voor de algemene leiding van de organisatie van de VtsPN. Hij is eindverantwoordelijk voor de externe communicatie van de vtsPN, de divisie Inkoop & Supply en de stafdiensten van de directie. Hij onderhoudt de contacten met de relaties van Politie Nederland, onder meer de Raad van Korpschefs i o, het Korpsbeheerdersberaad i.o., het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de overige ministeries. Hij is beheerverantwoordelijk voor de divisie bestuursondersteuning NPI.
1.6.
Op 23 april 2010 heeft de algemeen directeur van de Vts Politie Nederland, de heer [A] de Ondernemingsraad van de Vts Politie Nederland gevraagd naar haar mening over de Businesscases ICT en Inkoop Nederlandse Politie (d.d. 12 april 2010), zoals deze door PwC in opdracht van het Korpsbeheerdersberaad zijn opgesteld. De Businesscases dienen inzicht te verschaffen in de opbrengsten en de kosten indien de ICT-taken
en de Inkooporganisaties van de Nederlandse politie worden ondergebracht in een nog op te richten landelijke shared service organisatie. De Businesscases zijn een vervolg op de feasibilitystudies (d.d. 1 september 2009) met betrekking tot de PIOFACH-taken van de politie, uitgevoerd door KPMG in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
2.
Standpunt ondernemingsraad.
2.1.
De ondernemingsraad verzoekt de kantonrechter wat wordt omschreven onder 6 bullits, te weten
1. om voor recht te verklaren dat het algemeen bestuur van de VtsPN ook na 1 september 2009 nog steeds geldt als de ondernemer van de VtsPN
2. dat aan de ondernemingsraad op grond van het bepaalde in art. 25 van de Wet op de Ondernemingsraden (verder: WOR) adviesrecht toekomt over voorgenomen besluiten van het algemeen bestuur van de Vts PN tot het verstrekken en het formuleren van een adviesopdracht aan een deskundige buiten de onderneming betreffende een belangrijke inkrimping, uitbreiding, of andere wijziging van de werkzaamheden van de onderneming;
3. dat van dit laatste sprake is doordat (de vertegenwoordiger van) het algemeen bestuur van de Vts PN als lid van het KBB i.o., een (lees: aan, ktr.) PricewaterhouseCoopers een opdracht heeft verstrekt tot het verrichten van een business case naar IGT, Inkoop en ERP;
4.dat van dit laatste sprake zal zijn doordat (de vertegenwoordiger van) het algemeen bestuur van VtsPN als lid van het KBB i.o., een (lees: aan, ktr) PricewaterhouseCoopers een opdracht zal verstrekken tot het verrichten van een business case naar Financien en Personeel.
5. dat aan alle eisen van artikel 25 WOR zijn (lees: is, ktr) voldaan,
6. dientengevolge aan de ondernemingsraad een adviesrecht toekomt.
2.2.
Voor de onderbouwing van dit verzoek verwijst de OR kortheidshalve naar het verzoekschrift dat op 26 juli 2010 aan de bedrijfscommissie (BC) is gestuurd. De ondernemingsraad vroeg de BC te beoordelen of op de ondernemer een verplichting rust om de voorgenomen besluiten ten aanzien van de oprichting van de dienst Concernstaf en Bedrijfsvoering, als gevolg waarvan de activiteiten van de Vts PN geheel of gedeeltelijk worden beëindigd, ter advisering aan de ondernemingsraad voor te leggen, alsmede de ondernemer te bewegen tot het nakomen van zijn ter zake dienende verplichtingen (het voorleggen voor advies aan de ondernemingsraad ex art. 25 WOR).
Op 27 januari 2010 berichtte de ondernemingsraad aan de ondernemer dat een omissie is begaan in de aanloop tot de vorming van het politiedienstencentrum, daar de verstrekking van de adviesopdracht door het KBB io. aan PwC over de business cases, niet aan de ondernemingsraad is voorgelegd. Op 18 maart 2010 wees de voorzitter van de ondernemingsraad de bestuurder ([A]) er wederom op dat de ondernemingsraad ten onrechte niet wordt betrokken bij besluiten (ten aanzien van onder meer de business cases) die van grote invloed kunnen zijn op de werkzaamheden van de medewerkers van de Vts PN. De bestuurder is bij daarna gevolgde correspondentie d.d. 21 april 2010 blijven volhouden dat de OR geen adviesrecht toekomt.
De OR stelt zich het standpunt dat, hoewel in de toelichting wordt gesproken over de incorporatie van het algemeen bestuur van de VtsPN in het KBB i.e. – waardoor de twee besturen die al een personele unie vormen voortaan als een bestuur zullen opereren – , dat niet met de wijziging van de Voorziening tot samenwerking Politie Nederland ”als dusdanig” is geregeld. Evenmin is het algemeen bestuur van de VtsPN opgeheven; het is (feitelijk, omdat het KBB i.o. geen juridische entiteit is) geïncorporeerd in het KBB i.o.
2.3.
De ondernemingsraad is voorts van oordeel dat de regel van het politiek primaat hier geen opgeld doet. Van belang is dat de wetgever beoogd heeft dat de ondernemingsraden bij de overheid een pas op de plaats moeten maken, indien er sprake is van besluiten van democratisch gecontroleerde organen. Het KBB i.o. voldoet daar geenszins aan. Het politiek primaat moet met andere woorden politiek zijn en daaraan is niet voldaan.
3
Standpunt ondernemer.
3.1.
De ondernemer voert allereerst aan dat het verzoek van ondernemingsraad niet ontvankelijk is, omdat het rekest niet gericht is tegen de ondernemer maar tegen het algemeen bestuur.
Indien het verzoek al op juiste wijze tegen ondernemer is gericht, dan nog dient het niet voor toewijzing in aanmerking te komen, omdat de voorgenomen besluiten in dit geval geen voorgenomen besluiten zijn van de Voorziening maar van het zogenaamde KBB i.o. , dat tot taak heeft het voorbereiden van de oprichting van een dienst Concernstaf en Bedrijfsvoering i.o. Daarbij is voorzien dat voor volledige implementatie wetswijziging nodig is. Om die reden is de taak van het KBB i.o. voorbereidend van aard. De in het Bestuursakkoord voorziene nadere besluitvorming is niet aan (het algemeen bestuur of de directeur van) VtsPN voorbehouden, maar geschiedt op “hoger” (wetgevend) niveau. Dat zal ook niet besluitvorming zijn – als het daartoe zou komen – die uitsluitend of in hoofdzaak de onderneming van VtsPN raakt.
Op zichzelf bestaat tussen het Algemeen Bestuur van Vts PN en het KBB i.o. een belangrijke mate van personele overeenstemming. Het KBB i.o. heeft echter ten aanzien van de onderneming van Vts PN generlei formele bevoegdheid. Op zichzelf zou sprake kunnen zijn van een situatie waarin besluiten van het KBB i.o. aan (het Algemeen Bestuur van) Vts PN mogen worden toegerekend. Daarvoor is dan wel nodig dat door het algemeen Bestuur van Vts PN in enigerlei vorm de betrokken bevoegdheid is gemandateerd of gedelegeerd om voor de onderneming te beslissen;
De ondernemer voert aan dat, met een beroep op L.G.Verburg, Het territoir van de (Nederlandse) ondernemingsraad in het internationale bedrijfsleven, (blz. 154) geen sprake kan zijn van toepassing van het leerstuk van de toerekening op/bij de overheidsector.
In zijn verzoekschrift zelf geeft de OR niet aan waarom naar zijn oordeel in dit geval toerekening op zijn plaats zou zijn. Vts PN duidt dat maar zo dat de OR bedoelt de argumentatie van de bedrijfscommissie (de eerste alinea van p. 8 van het advies) op dit punt tot de zijne te maken. Die argumentatie is echter, ten onrechte, op een doelredenering gebaseerd: omdat belangrijke gevolgen voor de onderneming van Vts PN te verwachten zijn, is toerekening op haar plaats.
Het enkele door de Bedrijfscommissie genoemde feit dat korpsbeheerders zowel een plaats hebben in het KBB i.o. als in het Algemeen Bestuur van VtsPN, wil niet zeggen dat de besluitvorming van beide lichamen vereenzelvigd mag worden. Het KBB i.o. is geregeld in en ontleent zijn bevoegdheden aan het Bestuursakkoord. Er is reeds daarom geen aanleiding besluiten van het KBB i.o. te behandelen alsof het gaat om besluiten genomen mede namens VtsPN. Daarbij is het onjuist om te zeggen dat het algemeen bestuur van de VtsPN geïncorporeerd is in het KBB i.o. Zo’n incorporatie is ook niet goed denkbaar. Weliswaar spreekt het Bestuursakkoord van het ‘besturen’ van Vts PN en van het “voorbereiden van de overgang” (onder 3., derde bulletpoint), maar daaraan is toegevoegd: “Bezien wordt op welke manier dit het beste vorm gegeven kan worden. Zo’n vorm is echter niet gevonden. Dat ligt ook in de rede: gelet op de publiekrechtelijke structuur van VtsPN zou daarvoor wijziging van het instellingsbesluit van 23 juni 2006 nodig zijn, en daarmee zou het KBB i.o. nu juist een formele status krijgen, in strijd met wat met het Bestuursakkoord werd beoogd. Het Algemeen Bestuur van Vts PN is, als orgaan, niet betrokken (geweest) bij de besluitvorming over de adviesaanvragen aan PwC en heeft daarop als bestuur geen invloed uitgeoefend. Dat individuele korpsbeheerders deel uitmaken zowel van dat Algemeen Bestuur als van het KBB i.o. maakt dat in dit geval niet anders.
3.2.
Omdat het gaat om een wetswijziging en om op basis daarvan door de Minister te nemen besluiten, is een beroep op het primaat van de politiek gerechtvaardigd. De Bedrijfscommissie acht art. 25 lid 1 sub n WOR op de voorziene opdrachten van toepassing, maar dat veronderstelt dat de op basis van de in te winnen adviezen mogelijk te nemen besluiten van de ondernemer zelf zullen uitgaan. Hier betreffen de voorziene mutaties echter onderwerpen ten aanzien waarvan (het algemeen Bestuur van) Vts PN niet als zodanig bevoegd is. Voor zover er al wel sprake zou kunnen zijn van aan Vts PN als ondernemer toe te rekenen besluiten, betreffen dergelijke besluiten bovendien taken en bevoegdheden van publiekrechtelijke aard, immers taken en bevoegdheden geregeld in de Politiewet 1993 en de daarop gebaseerde publiekrechtelijke regelgeving.
4.
Beoordeling door de kantonrechter.
4.1.
Op grond van artikel 36 lid 4 van de WOR en art. 261 en 262 Rv is de rechtbank, sector kanton te Utrecht bevoegd.
4.2.
Op 2 november 2010 bracht de bedrijfscommissie een advies uit, waarin zij uitspreekt dat de adviesopdrachten van het KBB i.o. dienen te worden beschouwd als besluiten in de zin van artikel 25 WOR en dienen te worden toegerekend aan de ondernemer VtsPN en dat de ondernemingsraad van de VtsPN adviesrecht toekomt. Het verzoekschrift van de OR is binnen 30 dagen na 2 november 2010 ingediend en dus ontvankelijk. Bij het verzoekschrift van de OR is het rapport van bevindingen en het advies overgelegd.
4.3.
Met zijn intrekking van het verzoek tegen het Algemeen bestuur heeft de OR kennelijk ook afgezien van de tegenover de bedrijfscommissie betrokken mening dat het algemeen bestuur van de Vts PN ook na 1 augustus 2009 de ondernemer is in de zin van de WOR en dat het KBB i.o. hier buiten staat omdat deze ter zake geen door de wet gegeven bevoegdheid toekomt en kennelijk ook geen medeondernemer is.
4. 4.
De door [A] op 21 april gegeven mening dat de OR geen adviesrecht toekomt omdat het taakgebied van KBB i.o. breder is dan dat van VtsPN legt enerzijds, naar het oordeel van de kantonrechter, onvoldoende gewicht in de schaal, omdat, waar KBB ook enkele beslissingen kan nemen die enkel betrekking hebben op de onderneming VTsPN , KBB ook strikte, puur op de onderneming VtsPN betrekking hebbende, besluiten kan nemen maar bevestigt anderzijds dat KBB i.o. besluiten neemt die betrekking hebben op de onderneming VTsPN.
Ook de andere door [A] betrokken stelling (in de brief aan de BC d.d. 30 augustus 2010) kan geen stand houden. De stelling is dat de inrichting van het politiedienstencentrum een externe ontwikkeling is, waarop het adviesrecht van de OR VtsPN slechts via de eigen besluitvorming van de VtsPN van toepassing kan zijn en dat besluitvorming die buiten de VtsPN is gelegen, of dit nou de politieke besluitvorming (politiek primaat) is of de besluitvorming van de nieuw op te richten rechtspersoon betreft, niet via het WOR-adviesrecht door de OR VtsPN kan worden beïnvloed.
4.5.
De kantonrechter stelt vervolgens voorop dat de ondernemingsraad met zijn onderhavige verzoekschrift het oog heeft op de nakoming van het bepaalde in art. 25 van de WOR waarin is beschreven dat hij, de ondernemingsraad, door de ondernemer in de gelegenheid wordt gesteld advies uit te brengen over elk door de ondernemer voorgenomen besluit tot het verstrekken en het formuleren van adviesopdrachten aan een deskundige buiten de onderneming betreffende één van de onder a tot en met m genoemde aangelegenheden. Deze onder a tot en met m genoemde onderdelen kennen vrijwel allemaal het begrip onderneming en in de schaarse gevallen waarin het begrip onderneming niet wordt genoemd is er toch kennelijk op gedoeld.
Het begrip onderneming wordt in artikel 1 van de WOR gedefinieerd als elk in de maatschappij als zelfstandige eenheid optredend organisatorisch verband waarin krachtens arbeidsovereenkomst of krachtens publiekrechtelijke aanstelling arbeid wordt verricht. De natuurlijke persoon of de rechtspersoon die een onderneming in stand houdt is de ondernemer.
Kenmerkend voor de inhoud van het begrip onderneming wordt algemeen geacht dat er sprake moet zijn van organisatorisch verband ofwel een groep van mensen die op enigerlei wijze samenwerken, welke mensen werkzaamheden verrichten op grond van arbeidsovereenkomst of als ambtenaar en dat het samenwerkingsverband in de maatschappij als een zelfstandige eenheid moet optreden dat wil zeggen zich daarbuiten tegenover het publiek als een zelfstandige eenheid moet presenteren waarbij juridische zelfstandigheid in afzonderlijke rechtsvorm niet is vereist.
De ondernemingsraad en de bestuurder hebben in de aanvang van de discussie over het adviesrecht met elkaar over de betekenis van het ontbreken van de rechtsvorm van KBB io gesproken, maar geen van beide partijen heeft hier verder nog een woord aan gewijd, zodat moet worden aangenomen dat die discussie voor de invulling van het begrip onderneming en ondernemer in het onderhavige geval verder niet meer van belang is.
4.6.
Uit het Besluit van 23 juni 2006, Stcrt 6 juli 2006, nr. 129 volgt dat Politie Nederland tot taak heeft:
a. het ontwikkelen, formuleren, onderhouden en uitvoeren van een gemeenschappelijk beleid ten aanzien van een doelmatig beheer, vanuit een gemeenschappelijke missie en visie op de taakuitvoering van de politiekorpsen, gericht op samenhang, standaardisatie en samenwerking;
b. het formuleren van eisen voor de ontwikkeling, de exploitatie en het beheer van de ICT-voorzieningen van de politiekorpsen rekening houdend met de behoeften van organisaties die een publiekrechtelijke taak hebben op het terrein van politie, justitie of veiligheid waarmee de politiekorpsen samenwerken;
c. het verwerven van producten en diensten op het gebied van ICT-voorzieningen dan wel het ontwikkelen, het beheren en exploiteren van ICT-voorzieningen, waaronder begrepen technische standaarden ten behoeve van politiekorpsen, mede ten behoeve van organisaties die een publiekrechtelijke taak hebben op het terrein van politie, justitie of veiligheid, indien dit van belang is voor de samenwerking van de politiekorpsen met die organisaties;
d. het formuleren van eisen en wensen met betrekking tot verzekeringen ten behoeve van de politiekorpsen en afsluiten en beheren daarvan;
e. het voeren van secretariaten;
f. het, voor de politie inkopen en verkopen van, alsmede verlenen van overige facilitaire diensten inzake bewapening, kleding en uitrusting van de politie, alsmede het vervoeren, bewaren en vernietigen van processtukken, stukken van overtuiging en in beslag genomen wapens, munitie en voorwerpen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Wet wapens en munitie;
g. het kopen en verkopen alsmede het verlenen van overige diensten inzake bewapening, kleding en uitrusting op verzoek van andere organisaties, waarmee de deelnemers samenwerken en die een publiekrechtelijke taak hebben op het terrein van politie, justitie of veiligheid;
h. het inrichten en beheren van een expertisecentrum voor de uitvoering van Europese aanbestedingen.
4.7.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft, vanuit de hierboven (4.6.) geschetste doelstelling van de onderneming, de opdracht in het bestuursakkoord aan KBB i.o. om in overleg met de ministers en rekening houdend met toekomstige wettelijke kaders een voorstel te maken voor de toekomstige organisatorische inrichting van de dienst concernstaf en bedrijfsvoering, welk voorstel tenminste een uitwerking bevat op welke wijze taken van de Vts PN in de toekomst opgenomen kunnen worden in de DCB, betrekking op de onderneming. Dat is in ook het geval met de opdracht aan KBB i.o. om een voorstel te maken voor de inrichting van de concernstaf, waarbij het belang voor de onderneming van Vts ook blijkt uit het onderdeel van de opdracht aan KBB dat door de divisie NPI van VtsPN zorggedragen zal worden voor de inhoudelijke ondersteuning van KBB i.o. en RKC i.o.
En ten slotte zal de toekomstige dienst bedrijfsvoering worden belast met uitvoering van de bedrijfsvoeringstaken (PIOFACH) ten dienste van alle korpsen, en zal aan de hand van feasibilitystudies bepaald moeten gaan worden welke taken het beste op welk niveau kunnen worden uitgevoerd, landelijk, bovenregionaal of regionaal. De businesscases zijn hier een vervolg op. Uit deze businesscases blijkt dat een landelijke aansturing tot een verbetering van de efficiency en tot kostenbesparing zal leiden. Alle drie de onderdelen van de opdracht aan (en uitwerking door ) KBB i.o. betreffen de onderneming van VtsPN.
4.8.
Ingevolge het bepaalde in artikel 25 lid 1onder n WOR is de ondernemer verplicht de ondernemingsraad advies te vragen over een voorgenomen besluit om aan een deskundige buiten de onderneming advies te vragen over een van de onder a tot en met l genoemde aangelegenheden. Aannemelijk is dat ter zake van het voorgaande zo’n aangelegenheid zou kunnen zijn een belangrijke inkrimping dan wel juist uitbreiding of andere wijziging van de werkzaamheden van de onderneming en van de plaats van de onderneming. Geen discussie behoeft te worden gevoerd over de vraag of er al een voorgenomen besluit is ter zake van die aangelegenheden, maar de kantonrechter acht voldoende aannemelijk dat het te gelegener tijd door Vts te nemen voorgenomen besluit op het advies zal gaan steunen. In dat geval is voor de formulering en verstrekking van de adviesopdracht aan een deskundige buiten de onderneming het advies van de ondernemingsraad op grond van artikel 25 WOR nodig.
4.9
Met inachtneming van het bovenstaande moet dan nog de vraag worden beantwoord wie met het oog op een nog te nemen belangrijk besluit voor de onderneming als ondernemer moet worden aangemerkt. De VtsPN heeft zich op het standpunt gesteld dat een belangrijke mate van personele overeenstemming bestaat tussen het algemeen bestuur van Vts en KBB i.o., maar dat de laatste geen formele bevoegdheid heeft ten aanzien van de onderneming VtsPN. Op zichzelf, zo stelt VtsPN, zou sprake kunnen zijn van een situatie waarin besluiten van het KBB i.o. aan Vts mogen worden toegerekend, maar daarvoor is wel nodig dat door het algemeen bestuur de betrokken bevoegdheid is gemandateerd of gedelegeerd.
De bedrijfscommissie dient niet te worden gevolgd omdat deze ten onrechte haar argumentatie op een doelredenering baseert: omdat belangrijke gevolgen voor de onderneming te verwachten zijn is toerekenen op zijn plaats. En verder is het enkele door de bedrijfscommissie genoemde feit dat korpsbeheerders zowel een plaats in KBB als in VtsPN hebben niet wil zeggen dat de besluitvorming vereenzelvigd mag worden.
De kantonrechter is evenwel van oordeel dat de opmerking in het bestuursakkoord dat bezien moet worden op welke wijze het beste vorm kan worden gegeven aan het besturen van Vts en de constatering van Vts dat die vorm nog niet gevonden is onvoldoende reden is om niet te spreken van een incorporatie die moet leiden tot een toerekening van de besluitvorming van Vts aan KBB. In casu is het bestaan van een personele unie tussen KBB i.o. en Vts voldoende aannemelijk gemaakt. Blijkens de door de ondernemingsraad bij brief van 25 januari 2011 ten behoeve van de behandeling op 26 januari 2011 overgelegde productie 2 heeft KBB i.o. intensieve bemoeienis met de onderneming van VtsPN. De omstandigheid dat KBB i.o in beginsel een breder aandachtsterrein bestrijkt dan de (ondernemer van de) onderneming doet naar het oordeel van de kantonrechter dus en dan onvoldoende ter zake. De kantonrechter is derhalve van oordeel dat het besluit van KBB i.o. om advies te vragen aan PWC, zowel op grond van het hieraan direct voorafgaande als met het oog op een goede toepassing van de Wet op de Ondernemingsraden, ook nu sprake is van een situatie die zich voordoet bij de ”overheidssector”, toe te rekenen is aan de ondernemer VtsPN.
4.1
Voorts dient te worden beoordeeld of ondanks de omstandigheid dat aan de ondernemingsraad een adviesrecht op grond van art. 25 WOR zou kunnen toekomen, ter zake van het formuleren van een adviesopdracht, deze niet kan worden uitgeoefend op grond van het bijzonder bepaalde in artikel 46d onder b WOR, het zogenoemde politieke primaat. Dit politieke primaat betreft de uitzondering op de regel dat een OR een adviesrecht toekomt omdat de publiekrechtelijke vaststelling van taken van publiekrechtelijke lichamen en onderdelen daarvan alsmede beleid ten aanzien van de uitvoering van die taken, behalve voor zover het betreft de gevolgen daarvan voor de werkzaamheden van de in de onderneming werkzame persoon, daaraan in de weg staat. Naar het oordeel van de kantonrechter, mede gelet op HR 20 mei 2005, JAR 2005/156 en HR 9 februari 2007, JAR 2007/72) is voldoende aannemelijk dat het in de onderhavige kwestie gaat om een publiekrechtelijke taak, mede gelet op het onderwerp, te weten de politie en haar taken, alsmede de betrokkenheid van verschillende ministers en ministeries en de mogelijke (grote) verschuiving van taken en verantwoordelijkheden. De omstandigheid dat het gaat om het verstrekken en formuleren van een adviesopdracht aan een deskundige buiten de onderneming maakt de aanwezigheid van een politiek primaat nog klemmender, omdat weliswaar nog niet voldoende aannemelijk is dat er daadwerkelijk een belangrijke inkrimping, uitbreiding of andere wijziging van de werkzaamheden van de onderneming dan wel een belangrijke wijziging in de organisatie en/of plaats van onderneming zal plaatsvinden, maar anderzijds ook nog weinig of niets te zeggen valt over de gevolgen van het voorgenomen besluit voor de in de onderneming werkzame personen.
5
Dat betekent dat, voor zover de ondernemingsraad de kantonrechter verzoekt te bepalen dat hij adviesrecht heeft over het verstrekken en het formuleren van een adviesopdracht aan een deskundige buiten onderneming, dit verzoek wordt afgewezen. De ondernemingsraad heeft haar verzoek opgedeeld in zes bolletjes maar waar het naar het oordeel van de kantonrechter op aan komt is de laatste bullit, te weten dat op grond van de eerdere vijf bolletjes aan de ondernemingsraad adviesrecht toekomt. Nu de stellingen van ondernemingsraad zoals neergelegd in de vijf eerste bolletjes van haar verzoek hierboven zijn behandeld en voorts wordt geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek adviesrecht toe te kennen, dient het verzoek in haar geheel te worden afgewezen.
6.
De kantonrechter ziet termen om de proceskosten geheel te compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Beslissing
De kantonrechter:
wijst het verzoek af.
compenseert de proceskosten geheel;
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. J.J.M. de Laat en is in aanwezigheid van de griffier uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 maart 2011.