ECLI:NL:RBUTR:2011:BR5858

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
11 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600024-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en zware mishandeling in strafzaak tegen verdachte

Op 11 maart 2011 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 8 januari 2011 in Veenendaal, waarbij de verdachte zou hebben geprobeerd een benadeelde partij met een mes te steken. De rechtbank heeft de zaak op 3 maart 2011 inhoudelijk behandeld, waarbij zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd.

De officier van justitie stelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de poging tot zware mishandeling, gebaseerd op de aangifte van de benadeelde, die verwondingen had opgelopen, en de beschadigingen aan zijn kleding. De verdediging betwistte echter de beschuldigingen en wees op verschillende factoren die de schuld van de verdachte in twijfel trokken, zoals de agressieve houding van de benadeelde en het ontbreken van bloedsporen of een steekwapen bij de verdachte.

De rechtbank heeft de bewijsvoering zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte het feit had begaan. De rechtbank oordeelde dat de verwondingen van de benadeelde mogelijk een andere oorzaak hadden, zoals een val in op straat liggend glas. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten. Tevens verklaarde de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600024-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 maart 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1990] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
raadsvrouwe mr. T.C. Schouten, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 3 maart 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 8 januari 2011 te Veenendaal heeft geprobeerd om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven danwel hem opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door [benadeelde] met een mes in de buik en de bil te steken en door te proberen hem in de rug te steken.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft geconstateerd dat de dagvaarding geldig, de rechtbank bevoegd is, de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is tot schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft getracht om [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Zij baseert zich daarbij op de aangifte van [benadeelde], de constatering van verwondingen in de buik en de bil van [benadeelde] alsmede de beschadigingen aan diens jas en trui.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij onder meer op de agressieve houding van de aangever jegens verdachte, het niet aangetroffen zijn van enig bloedspoor op de kleding van verdachte en het niet
aantreffen van een steekwapen bij verdachte. Ook in de omgeving waar de steekpartij zich zou hebben afgespeeld is geen steekwapen gevonden, terwijl verdachte niet in de gelegenheid is geweest om dit steekwapen door een derde te laten weghalen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat er voldoende wettig bewijs in het dossier voorhanden is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het ten laste gelegde feit.
De rechtbank heeft op grond van navolgende feiten en omstandigheden in hun onderlinge samenhang bezien echter niet de benodigde overtuiging bekomen dat verdachte het onderhavige feit heeft begaan:
- de agressieve houding van aangever [benadeelde] jegens verdachte zowel voorafgaand als
na de vermeende steekpartij;
- de beelden van de beveiligingscamera’s, waaruit blijkt dat verdachte vrijwillig met de aangever is terug gelopen in de richting van de winkel van aangever en dat verdachte zich, nadat zij waren aangekomen aan de achterzijde van de winkel van aangever, enkel op
defensieve wijze heeft gedragen tegen de agressie van de aangever [benadeelde];
- de coöperatieve houding van verdachte aan het onderzoek, zowel door de politie als ter
terechtzitting en de consistentie van zijn verklaringen;
- het ontbreken van enig bloedspoor op of aan de kleding van verdachte, dit terwijl aangever heeft verklaard dat verdachte het mes waarmee hij aangever zou hebben gestoken, in zijn borstzak heeft gestoken;
- de onduidelijkheid van de foto waarmee de beweerdelijke messteek is vastgelegd;
- de geneeskundige verklaring waaruit blijkt dat aangever behalve een verwonding aan zijn onderbuik ook glasverwondingen aan beide handen had;
- de verklaring van verdachte dat aangever op enig moment met zijn buik op straat is gevallen;
- het niet aantreffen van het mes waarmee het slachtoffer gestoken zou zijn op de plaats delict of bij verdachte.
De rechtbank kan, gelet op het hierboven onder 4.3 vermelde, naar haar oordeel niet met voldoende zekerheid uitsluiten dat de verwonding(en) van het slachtoffer een andere oorzaak (zoals bijvoorbeeld het gevolg van de val in op straat liggend glas) hebben dan door verdachte toegebrachte messteken. Aldus acht de rechtbank niet overtuigend bewezen dat verdachte het feit heeft begaan en zal hem dan ook van dit feit vrijspreken.
5 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 5.570,28 voor het ten laste gelegde feit.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
6 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde feit;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Kuijer, voorzitter, mr. M.A.A.T. Engbers en mr. P.L.C.M. Ficq, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Nieboer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 maart 2011.