parketnummer: 16/600295-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 juli 2011
[verdachte],
geboren op [1988] te [geboorteplaats] (Bulgarije),
zonder vast woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Wolvenplein.
Raadsman mr. J. Zevenboom, advocaat te Almere.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 27 juni 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:
zich in de periode van 14 maart 2011 tot en met 23 maart 2011 te Utrecht en Amsterdam samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het pinnen van geld met vervalste betaalpassen;
Feit 2:
zich op 23 maart 2011 te Utrecht schuldig heeft gemaakt aan witwassen door het verwerven, voorhanden hebben, overdragen, omzetten en/of gebruik maken van een, uit misdrijf afkomstig, scheerapparaat en een neustrimmer en een navigatiesysteem;
Feit 3:
zich in de periode van 14 maart 2011 tot en met 23 maart 2011 te Utrecht samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan heling van € 18.340,00.
3. De voorvragen
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
4.2. Het standpunt van de verdediging
Feit 1:
De verdediging is van mening dat de rechtbank verdachte partieel dient vrij te spreken voor de onder 1 ten laste gelegde periode, de plaats en het medeplegen van het feit. De raadsman geeft daarbij aan dat hij uitgaat van de verklaring van verdachte ter terechtzitting. De verklaring die de verdachte bij de politie heeft afgelegd dient volgens de raadsman buiten beschouwing te worden gelaten, daar deze afgelegd zou zijn uit angst voor een onbekende Russische man, door wie hij tot deze pintransacties is overgegaan. De raadsman stelt dat er onvoldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring van bovengenoemde onderdelen in de tenlastelegging te komen. De raadsman voert daartoe aan dat verdachte niet in de periode vòòr 23 maart 2011 heeft gepind en daarom niet gepind heeft in Amsterdam. De pintransacties in Utrecht heeft verdachte niet samen met anderen verricht, waardoor er geen sprake is van medeplegen. Voor het overige deel van het onder 1 tenlastegelegde is de raadsman van mening dat dit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Feit 2:
De raadsman verzoekt vrijspraak voor het onder 2 tenlastegelegde. De raadsman stelt zich op het standpunt dat niet tot een bewezenverklaring van witwassen kan worden gekomen, omdat verdachte geen scheerapparaat of neustrimmer in zijn bezit heeft gehad en dat tevens niet is vast komen te staan dat verdachte de TomTom gekocht of aangenomen heeft. Bovendien kan volgens de raadsman niet worden aangetoond met welk geld de goederen zijn betaald. De raadsman stelt daarbij dat niet kan worden vastgesteld dat de goederen onmiddellijk dan wel middellijk verkregen zijn uit enig misdrijf. De raadsman meent tevens dat er geen sprake is van medeplegen.
Feit 3:
De raadsman verzoekt verdachte partieel vrij te spreken voor de onder 3 ten laste gelegde periode, de plaats en het medeplegen. De raadsman verwijst daartoe naar hetgeen hij onder feit 1 heeft betoogd.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat verdachte ter terechtzitting is teruggekomen op onderdelen van zijn eerder tegenover de politie afgelegde verklaring. De rechtbank acht ten aanzien van die afwijkende onderdelen de eerdere verklaring van verdachte bij de politie betrouwbaar en geloofwaardig nu deze op belangrijke details overeenstemt met de overige bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank heeft geen reden om aan de verklaring van verdachte bij de politie te twijfelen, daar verdachte pas ter terechtzitting een andere verklaring aflegt, die niet aansluit bij de overige verklaringen in het dossier en die de rechtbank daarom ongeloofwaardig acht.
4.3.1. Redengevende feiten en omstandigheden op grond van de bewijsmiddelen
Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten is op grond van na te noemen bewijsmiddelen het volgende komen vast te staan:
Op 23 maart 2011 kwam bij de politie een melding binnen van getuige [getuige], dat een aantal mannen zich verdacht ophield bij een ING pinautomaat aan de [adres] te Utrecht. Uit deze getuigenverklaring bleek dat bij de pinautomaat een man aan het pinnen was, die opviel omdat hij gekleed was in een lange jas en daarbij een pilotenmuts en een zonnebril op had. Onderaan het trapje bij de pinautomaat stonden twee mannen, die beiden een zonnebril droegen. Deze mannen hadden contact met de pinnende man. Getuige [getuige] fietste ongeveer 15 minuten later weer langs de pinautomaat en zag dat dezelfde man, met de pilotenmuts op, nog steeds bij de pinautomaat stond. Onderaan het trapje stond op dat moment nog één man, die duidelijk op de uitkijk stond. Naar aanleiding van deze verdachte situatie heeft getuige [getuige] de politie gebeld. Ter plaatse zag de verbalisant twee mannen op de [adres] lopen die volledig voldeden aan het signalement. Deze twee mannen liepen vanaf de pinautomaat in de richting van de Amsterdamsestraatweg. De mannen werden door de politie aangehouden. Uit het tonen van de identiteitsbewijzen van de twee verdachten bleken het twee Bulgaarse mannen te zijn, te weten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] maakte een zenuwachtige indruk op de agenten. Het is deze verbalisanten ambtshalve bekend dat als personen geld opnemen met bankpassen die middels een strafbaar feit verkregen zijn, zij hun gezicht bedekken. Dit bedekken gebeurt vaak met een zonnebril of een hoofddeksel. Op grond van voornoemde omstandigheden hielden de verbalisanten deze twee verdachten aan. Bij de controle van verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bleek dat zij een grote som geld bij zich hadden en een twintigtal bankpasjes. Bij beiden werden blanco bankpassen met een magneetstrip aangetroffen. Voorts bleek dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar Utrecht waren gekomen in een BMW met een Belgisch kenteken. Deze BMW werd elders in de wijk aangetroffen, met daarin twee personen. Deze twee mannen bleken [verdachte] en [medeverdachte 3] te zijn. Op de vraag van verbalisanten naar de identiteitsbewijzen van de inzittenden, opende [medeverdachte 3] het dashboardkastje, waarin een groot geldbedrag lag. De verbalisant zag meerdere briefjes van 50 en 100 euro in het dashboardkastje. Hierop hield hij verdachten [verdachte] en [medeverdachte 3] aan. In het totaal is er onder de vier verdachten tezamen een bedrag van € 30.936,20 inbeslaggenomen.
[verdachte] heeft tegenover de politie verklaard dat [medeverdachte 3] contact heeft opgenomen met hem en hem heeft gevraagd voor hem te gaan werken. [verdachte], die een auto moest regelen, heeft vervolgens [medeverdachte 1] benaderd. In België hebben [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] (hierna samen: verdachten) een auto gekocht en deze voor 15 dagen verzekerd. Verdachten zijn vervolgens naar Amsterdam gereden. Onderweg van Gent naar Amsterdam kreeg [verdachte] te horen wat hij moest doen. [verdachte] zou 10% krijgen van het gepinde geld en [medeverdachte 1] ook. [verdachte] bekent voorts dat hij in Utrecht heeft gepind. Hij verklaarde dat hij 5 pasjes had ontvangen waarmee, met dezelfde pincode, kon worden gepind. Volgens [verdachte] hebben daarnaast ook [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] gepind met de inbeslaggenomen passen.
Verdachten hebben vanaf 20 maart 2011 tot 23 maart 2011 in Amsterdam in hetzelfde hotel verbleven.
Uit het overzicht van de frauduleuze geldopnames, dat als bijlage bij de vordering van de benadeelde partij is gevoegd, is gebleken dat er voor een bedrag van € 18.340,00 is gepind bij banken in de periode 14 maart 2011 tot en met 23 maart 2011, waaronder op 23 maart bij de ING automaat aan de [adres] te Utrecht. Deze pintransacties zijn met meerdere van de onder verdachten aangetroffen kaartnummers verricht. De inbeslaggenomen passen betroffen alle hetzij zogenoemde white plastics (witte passen met een magneetstrip zonder verdere opdruk), hetzij zogenoemde giftcards of cardkeys. In de magneetstrip werden echter VISA Card kaartnummers aangetroffen, uitgegeven door de GE Money Bank uit de Verenigde Staten.
Ten aanzien van feit 2:
Toen de verdachten in Utrecht kwamen zijn zij naar de Mediamarkt gegaan en hebben daar een tondeuse, een neustrimmer en een TomTom gekocht. Uit de verklaring van [medeverdachte 1] bij de politie en uit de bevindingen naar aanleiding van de camerabeelden van de Mediamarkt is gebleken dat [medeverdachte 3] heeft afgerekend voor alle goederen in de Mediamarkt en dat de TomTom bedoeld was als vervanging voor het oude navigsatiesysteem in de BMW, omdat deze niet meer up to date was. Op de camerabeelden van de Mediamarkt is te zien dat [medeverdachte 3] de goederen deels betaalde met geld dat onderdeel uitmaakte van een stapel bankbiljetten.
4.3.2. Nadere bewijsoverwegingen met betrekking tot het tenlastegelegde.
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde - met uitzondering van enkele hierna te noemen onderdelen - wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank overweegt dat, anders dan door de raadsman is aangevoerd, uit de bewijsmiddelen volgt er sprake is van medeplegen. Tevens oordeelt de rechtbank dat verdachte schuldig is ter zake de pintransacties die op 22 maart 2011 in Amsterdam zijn verricht. Op grond van het feit dat de vier verdachten gezamenlijk naar Amsterdam zijn gegaan, dat verdachte degene is geweest die daartoe iemand heeft geregeld die beschikte over een rijbewijs, dat verdachte in ieder geval op weg naar Amsterdam al wist wat de bedoeling was, dat verdachten vervolgens gezamenlijk in hetzelfde hotel te Amsterdam verbleven en zij de volgende dag gezamenlijk naar Utrecht zijn gereden alwaar zij alle vier hebben gepind, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en zijn medeverdachten gezamenlijk van plan waren met vervalste betaalpassen te gaan pinnen. De geldopnames in Amsterdam kunnen hem dan ook worden toegerekend, ook indien hij deze transacties niet zelf heeft uitgevoerd. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de geldopnames die zijn gedaan vòòr 22 maart 2011, nu de betrokkenheid van verdachte bij die transacties niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Voorzover verdachte heeft gesteld dat hij niet wist dat het om vervalste passen ging, en er dus geen sprake was van opzet, overweegt de rechtbank dat de passen naar hun uiterlijke verschijningsvorm op geen enkele wijze leken op reguliere bankpassen. Het kan dan ook niet anders dan dat verdachte heeft geweten dat de passen waren vervalst.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank acht het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt daartoe dat de vier verdachten gezamenlijk in de Mediamarkt te Utrecht waren op 23 maart 2011. Verdachte heeft verklaard dat zij daar drie goederen, waaronder een TomTom hebben gekocht. Omdat de verdachten de TomTom hebben gekocht ter vervanging voor het oude navigatiesysteem van de auto die zij gezamenlijk hebben aangeschaft en de TomTom ook voor gezamenlijk gebruik was bedoeld, acht de rechtbank bewezen verklaard dat verdachte en zijn medeverdachten de TomTom gezamenlijk voorhanden hebben gehad.
Dat de goederen worden afgerekend door medeverdachte [medeverdachte 3] van een stapel briefgeld, in combinatie met de hiervoor omschreven redengevende feiten en omstandigheden, maakt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachten zich allen schuldig hebben gemaakt aan witwassen. Verdachte en zijn medeverdachten hadden immers eerder met vervalste passen geld opgenomen in Amsterdam. De rechtbank acht niet aannemelijk geworden dat verdachte en/of zijn medeverdachten ook geld uit andere bron bij zich hadden. Omdat niet bewezen is dat de neustrimmer en het scheerapparaat verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet of daarvan gebruik heeft gemaakt, zal de rechtbank verdachte, partieel vrijspreken van het witwassen onder feit 2 ten aanzien van een scheerapparaat en een neustrimmer.
Ten aanzien van feit 3:
De rechtbank oordeelt dat het onder 3 tanlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden nu de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat het gepinde geld door misdrijf is verkregen. De rechtbank oordeelt daarom dat niet tevens bewezen kan worden verklaard dat verdachte ten aanzien van het bedrag van € 18.340,00 als heler kan worden aangemerkt. Verdachte zal daarom van het onder 3 tenlastegelegde worden vrijgesproken.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op meerdere tijdstippen op 22 en 23 maart 2011 te Utrecht en Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse betaalpassen bestemd voor het verrichten of verkrijgen van betalingen langs geautomatiseerde weg, als ware deze passen echt en onvervalst, bestaande het gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, en zijn mededaders met valse betaalpassen geld hebben opgenomen bij meerdere pinautomaten te Utrecht en Amsterdam en bestaande die valsheid hierin dat de gegevens van een magneetstrip van een betaalpas is gekopieerd en vastgelegd op een andere pas, waarmee verdachte en zijn mededaders hebben gepind;
2.
hij op 23 maart 2011 te Utrecht een voorwerp, te weten een navigatiesysteem TomTom, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
- Feit 1: Medeplegen van het opzettelijk een valse waardekaart bedoeld voor het verrichten van betalingen langs geautomatiseerde weg gebruiken, met het oogmerk zichzelf of anderen te bevoordelen.
- Feit 2: Witwassen.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt dat de eis van de officier van justitie te hoog is. De raadsman voert daartoe aan dat verdachte, anders dan het scenario dat de officier van justitie aan de strafeis heeft gekoppeld, niet enkel naar Nederland is gekomen om deze pintransacties te verrichten. Daarbij geeft de raadsman aan dat hij minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie en dat de straf voor verdachte ook daarom lager dient te zijn.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het pinnen met valse betaalkaarten. De verdachte heeft samen met anderen meerdere malen grote bedragen gepind met valse betaalpassen. Verdachte heeft daarmee blijk gegeven van onvoldoende respect voor het belang van het vertrouwen in het betalingsverkeer en voor het recht op het ongestoord genot van eigendommen. Verdachte heeft door de door hem gepleegde pintransacties mede schuld aan het veroorzaken van de ontstane schade.
Tevens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van geld dat afkomstig is uit misdrijf. Met het geld dat verdachten door middel van het gebruik van de valse betaalpassen hebben gepind, is onder andere een TomTom gekocht bij de Mediamarkt. Verdachte heeft in de auto gereden waarvoor deze TomTom bestemd was.
De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan ernstige en overlastgevende feiten, die grote schade voor de getroffen banken teweeg hebben gebracht. Niet alleen veroorzaken dergelijke vermogensmisdrijven schade voor financiële instellingen, ook het vertrouwen van de gebruikers van het bancaire systeem wordt door dit type misdrijven ondermijnd. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij kennelijk enkel uit winstbejag naar Nederland is gekomen om genoemde misdrijven te plegen.
De rechtbank heeft met betrekking tot de strafoplegging voorts rekening gehouden met het feit dat uit een afschrift uit het Justitieel Documentatieregister niet blijkt dat verdachte (in Nederland) eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de op te leggen straf rekening met de ernst van de bewezen verklaarde feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. In uitspraken die zijn gedaan in vergelijkbare zaken zijn -deels- onvoorwaardelijke gevangenisstraffen opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat slechts het opleggen van een forse gevangenisstraf recht doet aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten. Naar het oordeel van de rechtbank dient ter zake de eis van de officier van justitie te worden opgemerkt dat de rechtbank een verschil in aandeel heeft geconstateerd ten aanzien van de vier verdachten. De pintrancsaties die voor 22 maart 2011 in Nederland zijn verricht met de betreffende betaalpassen kunnen niet aan verdachte worden toegerekend. Hierin wordt aanleiding gezien om verdachte een lagere gevangenisstraf op te leggen dan de officier van justitie heeft geëist. Rekening houdend met alle voormelde omstandigheden acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden passend en geboden.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde], vordert een schadevergoeding van
€ 18.340,00 voor de feiten 1 en 3.
7.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij volledig dient te worden toegewezen en verzoekt voor dat bedrag de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. De raadman voert daartoe aan dat de benadeelde partij geen schade heeft geleden, omdat het openbaar ministerie ingevolge art. 116 Wetboek van Strafvordering over dient te gaan tot teruggave van het geld, waarvan de benadeelde partij redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de schade gedeeltelijk, te weten voor een bedrag van
€ 12.880,00, een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 bewezen verklaarde feit en acht verdachte hoofdelijk aansprakelijk voor dat deel die schade. Dit betreft het bedrag aan opnames op 22 en 23 maart 2011. De vordering is ten aanzien van deze verdachte tot het bedrag van € 12.889,00 voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering voor dit deel zal worden toegewezen. Voor het overige deel zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij [benadeelde], zal rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
Het geld dat onder de verdachte(n) in beslag is genomen zal – zoals hieronder omschreven - worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende. Voorzover het onder verdachte of zijn mededaders inbeslaggenomen geld aan [benadeelde] wordt geretourneerd ([benadeelde] is immers rechthebbende op een gedeelte groot € 18.340,00 van het totale bedrag van
€ 30.936,29 dat onder verdachte en zijn medeverdachten gezamenlijk in beslag is genomen), vervalt in daarmee in zoverre tevens de verplichting tot schadevergoeding.
8. Het beslag
Onder verdachte is een geldbedrag van € 2.900,00 in beslag is genomen.
De officier van justitie heeft ten aanzien van het inbeslaggenomen geld onder verdachte gevorderd dat dit verbeurd wordt verklaard.
8.1. De bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van het inbeslaggenomen geld. De rechtbank besluit daartoe, omdat niet vast is komen te staan wie rechthebbende is van dit bedrag. De rechtbank acht niet aannemelijk geworden dat verdachte rechthebbende is op dit bedrag.
8.2. De verbeurdverklaring
De rechtbank verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, zoals op de – als bijlage aan dit vonnis – toegevoegde beslaglijst te weten de BMW en de STK kaart;
9. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 47, 232, 416, 420bis van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 3 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
- Feit 1: Medeplegen van het opzettelijk een valse waardekaart bedoeld voor het verrichten van betalingen langs geautomatiseerde weg gebruiken, met het oogmerk zichzelf of anderen te bevoordelen.
- Feit 2: Witwassen
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 8 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het inbeslaggenomen geld, te weten € 2.900,00;
- verklaart verbeurd de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 1 en 5;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde], van € 12.880,00 ter zake van materiële schade, in die zin dat indien en voorzover de een aan de betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde [benadeelde], € 12.880,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 99 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- verklaart de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in haar vordering;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, mr. A. van Maanen en mr. I.P.H.M. Severeijns, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. van den Brink, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 27 juni 2011.
Mrs. A. van Maanen en I.P.H.M. Severeijns zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.