ECLI:NL:RBUTR:2011:BT1937
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot amfetamine en MDMA
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 15 augustus 2011, is de verdachte beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van 82 pillen en 0,73 gram amfetamine en MDMA, in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 18 mei 2011 in Utrecht deze verboden middelen in zijn bezit had. De rechtbank achtte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en verschillende proces-verbaal en rapporten. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld en dat hij blijk gaf van inzicht in de onjuistheid van zijn handelen. De rechtbank oordeelde dat de ernst van het feit en de noodzaak van normhandhaving een gevangenisstraf vereisten. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldingsgebod en begeleiding door een reclasseringsinstelling.
De rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde. De verdachte moet zich tijdens de proeftijd houden aan de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering, en de voorlopige hechtenis werd opgeheven met ingang van het moment dat de duur van de voorlopige hechtenis gelijk werd aan het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde straf.