parketnummer: 16-604035-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 augustus 2011
[verdachte],
geboren op [1969] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
Raadsvrouw: mr. E.D. van Elst, advocaat te Veenendaal.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 31 januari 2011, 11 april 2011 en 2 augustus 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair
het lichaam van [slachtoffer] seksueel is binnengedrongen terwijl hij wist dat zij in staat van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde
en/of
[slachtoffer] door geweld / feitelijkheden / bedreiging met geweld heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die onder meer bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam;
subsidiair
ontuchtige handelingen met [slachtoffer] heeft gepleegd terwijl hij wist dat zij in staat van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde
en/of
[slachtoffer] door geweld / feitelijkheden / bedreiging met geweld heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen.
3 De voorvragen
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3.1 De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
3.1.1 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de politieagenten die verdachte hebben gehoord de beginselen van een behoorlijke procesorde zodanig hebben geschonden dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Zij heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Uit de bandopnamen van de politieverhoren van verdachte blijkt dat verdachte de Nederlandse en de Engelse taal niet voldoende beheerst. Verdachte heeft tijdens de verhoren diverse malen gezegd dat hij de verhorende verbalisanten niet begreep, onder meer met betrekking tot relevante begrippen als verkrachting en aanranding. Bij het derde verhoor heeft verdachte uitdrukkelijk om bijstand van een tolk in de Spaanse taal gevraagd omdat hij niet goed kon zeggen wat hij wilde en hij geen nuances in zijn verklaring kon aanbrengen. Het was de verhorende politieambtenaren dus duidelijk dat bij verdachte sprake was van een taalbarrière. Door verdachte onder deze omstandigheden niet door een tolk in de Spaanse taal te laten bijstaan heeft de politie in strijd met de Aanwijzing bijstand van tolken en vertalers gehandeld.
Daarnaast heeft verdachte bij zijn tweede verhoor bij de politie uitdrukkelijk verzocht om consultatie van een advocaat. Verdachte werd hiertoe echter niet de mogelijkheid geboden door de politie. Aangezien de Salduz-jurisprudentie reeds gold op het moment dat verdachte werd verhoord, had de politie verdachte in de gelegenheid moeten stellen om een advocaat in te schakelen.
3.1.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat geen sprake is van een taalbarrière bij verdachte en dat hij de Nederlandse taal voldoende beheerst om zijn eigen lezing van de gebeurtenissen op 30 september 2006 te kunnen geven en hierin nuances aan te brengen. Uit de bandopnamen van de verhoren van verdachte blijkt dat hij de aan hem gestelde vragen voornamelijk in het Nederlands heeft beantwoord, soms aangevuld in het Engels. Verdachte heeft de vragen begrepen en heeft hier met volle zinnen op geantwoord. Er was dus geen bijstand door een tolk voor de Spaanse taal nodig bij de politieverhoren van verdachte.
Verdachte heeft bij de eerste twee verhoren bij de politie geen bijstand van een advocaat gehad, bij het derde verhoor wel. De Salduz-jurisprudentie was op het moment van de drie politieverhoren nog niet in de werkwijze van de politie doorgevoerd zodat de verhorende verbalisanten het recht van verdachte op bijstand van een advocaat niet opzettelijk hebben genegeerd.
De officier van justitie concludeert dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte.
3.1.3 Het oordeel van de rechtbank
De omstandigheid dat verdachte zich beter zou kunnen verwoorden in de Spaanse taal laat onverlet dat hij zich tijdens de verhoren bij de politie goed heeft kunnen uitdrukken. Hoewel uit de auditieve opnamen van de verhoren van verdachte bij de politie blijkt dat verdachte op een aantal momenten vragen stelt over wat er wordt bedoeld met termen als verkrachting en aanranding, blijkt uit deze opnamen ook dat verdachte zich duidelijk kan verwoorden met betrekking tot specifieke hem ten laste gelegde handelingen. Verdachte kan zich goed verstaanbaar maken in het Nederlands, soms aangevuld in het Engels. Het is de rechtbank uit de auditieve opnamen dan ook gebleken dat verdachte de Nederlandse taal voldoende beheerste ten tijde van de politieverhoren. In dat verband verwerpt de rechtbank het (subsidiaire) verzoek van de verdediging tot het benoemen van een deskundige die het verloop van de verhoren zou dienen te beoordelen.
De Salduz-jurisprudentie dateert van 27 november 2008. De Hoge Raad heeft zich op 30 juni 2009 voor het eerst uitgelaten over het recht op consultatie van een advocaat. De Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor is op 1 april 2010 in werking getreden. Ten tijde van de politieverhoren van verdachte op 6 en 7 januari 2009 was de Salduz-jurisprudentie dus nog niet in de werkwijze van de politie doorgevoerd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de met opsporing of vervolging belaste ambtenaren niet een zodanige ernstige inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Het verweer wordt dan ook verworpen en het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het eerste onderdeel van het primair tenlastegelegde wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs, te weten het seksueel binnendringen van [slachtoffer] terwijl verdachte wist dat zij in staat van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde.
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van het tweede onderdeel van het primair tenlastegelegde, te weten het door feitelijkheden [slachtoffer] dwingen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer].
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte van de ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken omdat alle seksuele handelingen die verdachte bij [slachtoffer] heeft verricht met haar instemming hebben plaatsgevonden. Bovendien heeft [slachtoffer] zich aan de seksuele handelingen kunnen onttrekken, aldus de raadsvrouw.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat verdachte voorafgaand aan de eerste twee politieverhoren niet in de gelegenheid is gesteld om zijn advocaat te consulteren terwijl hij hier wel recht op had. Hij heeft zijn raadsvrouw wel voorafgaand aan het derde verhoor bij de politie geconsulteerd. De rechtbank zal de eerste twee verklaringen die verdachte bij de politie heeft afgelegd daarom van het bewijs uitsluiten.
4.3.1 De bewijsmiddelen
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij met [getuige 1], [getuige 2] en verdachte op 30 september 2006 omstreeks 03.30 uur bij de woning van [getuige 1] en verdachte te Utrecht kwamen na een avondje uit. [slachtoffer] is tussen 03.30 uur en 04.00 uur samen met [getuige 2] op een matras in de woonkamer gaan slapen. [slachtoffer] werd plotseling wakker en voelde dat haar onderbroek en pyjama op haar enkels zaten waarna zij direct in shock was. Ze voelde dat er iemand achter haar lag en ging er vanuit dat dit verdachte was. Ze voelde dat hij zijn hand tegen haar vagina en billen aandrukte. Ze voelde dat hij haar billen zoende omdat zij zijn stoppels voelde. [slachtoffer] voelde dat hij met een topje van zijn vinger haar vagina probeerde in te gaan. [slachtoffer] heeft haar gevoel uitgeschakeld. Ze heeft met haar nagels in de nek van [getuige 2] gekrabd en in haar nek gebeten en geknepen om haar wakker te maken. Toen [getuige 2] wakker werd draaide [getuige 2] zich om. [slachtoffer] bleef haar knijpen waarna [getuige 2] een stukje overeind kwam. [getuige 2] zette grote ogen op en wees streng met haar vinger waarna verdachte opstond en de kamer verliet . [slachtoffer] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat ze in shock was en dat ze gewoon bevroor. Verdachte is met zijn vinger tussen haar schaamlippen geweest .
[getuige 2] heeft verklaard dat zij op 30 september 2006, samen met [slachtoffer], in de woning van [getuige 1] en verdachte is gaan slapen op een matras in de woonkamer. Zij werd wakker van de pijn omdat iemand haar aan het knijpen en het krabben was en zij aan haar haren werd getrokken. [getuige 2] werd wakker met haar rug naar [slachtoffer] toe. [getuige 2] draaide zich om en keek [slachtoffer] aan. Ze zag verdachte achter [slachtoffer] liggen. [getuige 2] richtte zich vervolgens op en maakte een wijzend gebaar dat verdachte het bed uit moest. Verdachte verliet toen de kamer .
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 30 september 2006 in zijn woning te Utrecht naast [slachtoffer] in bed is gaan liggen. Hij heeft haar pyjamabroek naar beneden gedaan. Verdachte is weggegaan toen [getuige 2] wakker werd. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] aan haar vagina heeft betast .
4.3.2 De bewijsoverwegingen
Wederzijdse instemming
Volgens de verklaring van [slachtoffer] bij de politie heeft verdachte haar eerder die avond/nacht tijdens het uitgaan in café ’t Oude Pothuys bij een toiletruimte naar binnen geduwd en haar over de kleding over haar borsten en vagina betast. [slachtoffer] zei steeds in het Engels dat hij dit niet moest doen. Verdachte bleef hier echter mee doorgaan. Enkele momenten later liep verdachte achter [slachtoffer] aan een trappetje op bij de dj en heeft haar in haar kont in de richting van haar vagina geknepen. Hij zei daarbij: “I want to fuck you, I want to lick you, I want you, I am horny” en woorden van gelijke strekking. [slachtoffer] heeft verdachte toen hardhandig van zich afgeduwd. Verdachte bleef vervelend doen en in het oor van [slachtoffer] fluisteren: “I want to fuck you, I want to lick you” en woorden van gelijke strekking. Toen ze ’t Oude Pothuys verlieten voelde [slachtoffer] dat verdachte haar kont betastte. In de taxi naar de woning van [getuige 1] en verdachte zaten [getuige 2], verdachte en [slachtoffer] achterin. [slachtoffer] was voornamelijk bezig om verdachte van zich af te houden. Verdachte probeerde [slachtoffer] regelmatig te betasten en heeft hem steeds afgeweerd. Ze hoorde Monique zeggen dat hij daarmee moest ophouden . [getuige 1] heeft bij de rechter-commissaris bevestigd dat zij dit tegen verdachte heeft gezegd .
[getuige 2] heeft verdachte in ’t Oude Pothuys opdringerig zien doen bij [slachtoffer]. In de taxi naar de woning van verdachte en [getuige 1] wilde verdachte [slachtoffer] zoenen en betasten. [getuige 1] zei dat hij moest ophouden. [slachtoffer] duwde verdachte weg. Hij zat over haar heen gebogen. [slachtoffer] zei dat ze dat niet wilde en weerde hem af .
[slachtoffer] heeft aldus gedurende de avond/nacht van 29 op 30 september 2006 aan verdachte duidelijk gemaakt dat zij niet gediend was van zijn seksuele avances. [getuige 2] en [getuige 1] hebben dit ook waargenomen tijdens de taxirit naar huis. Gelet hierop acht de rechtbank de stelling van de verdediging dat verdachte de ten laste gelegde handelingen met instemming van [slachtoffer] heeft verricht niet aannemelijk.
Niet vrij voelen om seksuele handelingen niet te ondergaan
Blijkens de verklaringen die [slachtoffer] bij de politie en de rechter-commissaris heeft afgelegd was zij in shock en voelde het voor haar alsof ze bevroor toen verdachte haar in bed betastte en haar lichaam seksueel binnendrong. Zij had haar gevoel uitgeschakeld. De rechtbank leidt hieruit af dat [slachtoffer] zich niet vrij voelde om de in de tenlastelegging genoemde handelingen niet te ondergaan.
Seksueel binnendringen
Blijkens de verklaring van [slachtoffer] bij de rechter-commissaris is verdachte met een vinger tussen haar schaamlippen geweest. De rechtbank merkt deze handeling aan als het seksueel binnendringen van haar lichaam.
4.3.3 De vrijspraak
Het eerste onderdeel van het primair ten laste gelegde
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] terwijl hij wist dat [slachtoffer] in staat van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde. [slachtoffer] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat zij direct klaarwakker was op het moment dat zij besefte dat haar broek op haar enkels zat en dat zij daarna voelde dat verdachte zijn vinger tussen haar schaamlippen bracht. [slachtoffer] verkeerde dus niet in staat van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht op het moment dat verdachte haar seksueel is binnengedrongen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair
op 30 september 2006 te Utrecht door feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte
- de vagina en billen van die [slachtoffer] betast en
- de billen van die [slachtoffer] gekust en
- een vinger in de vagina van die [slachtoffer] gebracht
en bestaande die feitelijkheden hierin dat verdachte
- terwijl die [slachtoffer] sliep onverhoeds achter die [slachtoffer] op het matras is gaan liggen en vervolgens
- de onderbroek en pyjamabroek van die [slachtoffer] naar beneden heeft getrokken en
aldus misbruik heeft gemaakt van een uit de feitelijke omstandigheden, te weten slapend en net wakker en onverhoeds en in het donker en tijdens de nachtelijke uren, voortvloeiend overwicht op die [slachtoffer] en aldus voor die [slachtoffer] een zodanige situatie / sfeer heeft geschapen dat die [slachtoffer] zich niet vrij voelde om bovenomschreven handelingen niet te ondergaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Primair: Verkrachting.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting betoogd dat de rechtbank bij een eventuele strafoplegging rekening dient te houden met de volgende omstandigheden. Het tenlastegelegde is een oud feit dat heeft plaatsgevonden op 30 september 2006. [slachtoffer] heeft hiervan pas op 8 september 2008 aangifte gedaan. Deze strafzaak heeft grote impact op verdachte gehad. De relatie tussen verdachte en [getuige 1] is enige tijd na de ten laste gelegde gebeurtenissen verbroken. Verdachte is sinds 30 september 2006 niet meer met politie of justitie in aanraking gekomen. Blijkens het reclasseringsadvies van 29 april 2010, opgemaakt door reclasseringswerker R. Jacobs, heeft verdachte geen grote en/of structurele problemen op een van de criminogene leefgebieden die het delictgedrag kunnen verklaren en die eventuele interventies wenselijk maken. De reclassering acht reclasseringstoezicht niet geïndiceerd. Bovendien is er geen recidivegevaar. Verdachte dient geen gevangenisstraf te worden opgelegd, ook niet in voorwaardelijke vorm. Indien de rechtbank tot een strafoplegging komt dient een werkstraf te worden opgelegd, aldus de raadsvrouw.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft aangeefster na een avondje uitgaan tegen haar wil betast aan haar vagina en billen en is zonder haar instemming bij haar seksueel binnengedrongen door met zijn vinger tussen haar schaamlippen te komen. Hij heeft zich hierbij enkel laten leiden door zijn eigen lustgevoelens en zich niet bekommerd om de gevolgen die dit voor aangeefster zou hebben. Door aldus te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van aangeefster. Gelet op de ernst van het feit acht de rechtbank op zichzelf oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd.
De rechtbank acht het echter niet wenselijk dat aan verdachte na een periode van bijna vijf jaren sinds het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. De rechtbank heeft hierbij tevens gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 juni 2011 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. De rechtbank heeft ook gelet op de inhoud van een reclasseringsadvies, de verdachte betreffende, van het Leger des Heils, jeugdzorg & reclassering, van 29 april 2010, opgemaakt door R. Jacobs, reclasseringswerker, waarin geen grote problemen op één van de leefgebieden worden geconstateerd en waarin het recidiverisico laag wordt ingeschat.
De rechtbank acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden alsmede een taakstraf van 240 uren passend en geboden.
De rechtbank ziet in de ernst van het feit aanleiding om verdachte voormelde voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Met deze voorwaardelijke straf wordt bovendien beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw dergelijke strafbare feiten te plegen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 242 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair onder het eerste onderdeel tenlastegelegde feit, te weten het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] terwijl hij wist dat [slachtoffer] in staat van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Primair: Verkrachting;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Maanen, voorzitter, mr. H.A. Brouwer en mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 16 augustus 2011.