ECLI:NL:RBUTR:2011:BT1978

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
19 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16.600522-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes tijdens vechtpartij in Utrecht

Op 19 september 2011 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak vond zijn oorsprong in een vechtpartij op 22 mei 2011 in Utrecht, waarbij de verdachte met een mes meerdere keren op het slachtoffer heeft gestoken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd het leven van het slachtoffer te beroven, wat resulteerde in een steekwond en een klaplong bij het slachtoffer. De verdachte voerde aan dat hij handelde uit zelfverdediging, maar de rechtbank verwierp dit beroep op noodweer, omdat de gebruikte verdediging niet proportioneel was ten opzichte van de aanranding. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar, maar hield rekening met zijn verminderd toerekeningsvatbaarheid, zoals vastgesteld in een psychiatrisch rapport. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 750,- aan de benadeelde partij voor immateriële schade. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, evenals de schokkende aard van geweld op straat.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16.600522-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 19 september 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1964] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
gedetineerd voor deze zaak te P.I. Utrecht, Huis van Bewaring te Nieuwegein,
raadsman: mr. J.J.D. van Doleweerd, advocaat te Amersfoort.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 5 september 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer ] heeft geprobeerd van het leven te beroven, dan wel dat hij heeft geprobeerd om hem zwaar te verwonden, door hem met een mes in zijn schouder te steken.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer ] van het leven te beroven. Hij baseert zich daarbij op de aangifte en medische informatie met betrekking tot [slachtoffer ] en de bekennende verklaring van verdachte. De officier van justitie stelt dat iemand die een ander met een mes in de borststreek steekt, de kans op de dood van die ander bewust aanvaart.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van een poging tot doodslag door verdachte en wijst erop dat verdachte vanuit een paniekreactie heeft gehandeld en niet bewust de kans heeft aanvaard dat het slachtoffer daarbij het leven zou laten.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Op 22 mei 2011 vindt er op de Breedstraat in Utrecht een vechtpartij plaats. [slachtoffer ] doet aangifte en verklaart dat hij bij die gelegenheid door de andere man is gestoken. De eerste steek heeft hij af kunnen weren en leverde hem slechts een schram op over zijn buik, de tweede steek kwam van bovenaf in zijn schouder terecht. Als gevolg hiervan heeft [slachtoffer ] een steekwond opgelopen onder zijn rechtersleutelbeen en een klaplong. Verdachte heeft bekend dat hij degene is geweest die [slachtoffer ] met een mes heeft gestoken.
Op grond hiervan acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer ] van het leven te beroven. De rechtbank leidt de opzet van verdachte af uit de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen. Het is een feit van algemene bekendheid dat steken met een mes in iemands lichaam en meer in het bijzonder, in de romp van het lichaam, een plek waarin zich de vitale delen van het lichaam bevinden, het risico oplevert op de dood van die persoon. Uit het feit dat verdachte -desondanks- met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt gericht op het borst- en buikgedeelte van het slachtoffer leidt de rechtbank af dat verdachte dit aanmerkelijke risico willens en wetens heeft aanvaard.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Primair
op 22 mei 2011 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk [slachtoffer ] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met een mes in de schouder, althans het lichaam van die [slachtoffer ] heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
5.1.1 Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat sprake is geweest van een noodweersituatie, waarbij de verdachte het recht had zich te verdedigen. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich in het nauw gedreven voelde door [slachtoffer ] toen deze niet naar hem luisterde, ondanks verdachtes herhaalde verbale bedreigingen die bedoeld waren om [slachtoffer ] weg te jagen.
Pas toen [slachtoffer ] hem begon te slaan, heeft verdachte gestoken om zich te verdedigen, aldus de raadsman.
5.1.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie voert aan dat uit de woordkeus van de bedreigingen die de verdachte heeft geuit om het slachtoffer weg te jagen, blijkt dat de verdachte op een weloverwogen en bewuste manier handelde. Onder die omstandigheden had verdachte er dan ook voor kunnen kiezen om een veilig heenkomen te zoeken en komt hem geen beroep op noodweer toe.
5.1.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer ] al een poosje achter hem aanliep en hem lastig bleef vallen. Verdachte probeerde hem bang te maken door te zeggen dat hij een grote familie had op het kamp en dat hij niets met [slachtoffer ] te maken wilde hebben. [slachtoffer ] bleef echter achter hem aanlopen en toen ze bij een groep mensen kwamen begon [slachtoffer ] hem in elkaar te slaan. Omdat [slachtoffer ] veel sneller en sterker was dan verdachte, kreeg hij het gevoel dat hij het ging verliezen. Verdachte werd zo bang dat hij zijn mes heeft gepakt en heeft gestoken.
Wanneer de rechtbank uitgaat van de verklaring van verdachte, en het dossier bevat afgezien van de aangifte geen verklaringen die deze lezing weerleggen, is er sprake geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, gericht tegen verdachtes lijf. Er is echter pas sprake van een gerechtvaardigd beroep op noodweer als verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding noodzakelijk is en proportioneel. Uit de verklaring van verdachte kan worden afgeleid dat hij niet de kans had om zich te onttrekken aan de aanval van [slachtoffer ], omdat deze veel sneller en sterker was dan hij. Vanuit dat uitgangspunt acht de rechtbank het gerechtvaardigd dat verdachte zich verdedigde. De rechtbank is echter van oordeel dat de door verdachte gebruikte verdediging niet in redelijke verhouding stond tot de ernst van de aanranding. Daartoe is van belang dat [slachtoffer ] geen wapens bij zich droeg of gebruikte in het gevecht. De rechtbank verwerpt daarom het beroep van de verdediging op noodweer.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Primair: Poging tot doodslag
5.2 De strafbaarheid van verdachte
5.2.1 Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft (subsidiair) aangevoerd dat sprake is geweest van noodweerexces. Het handelen van verdachte is het directe gevolg van de hevige gemoedsbeweging die bij verdachte ontstond toen [slachtoffer ] hem aanviel. Door de angst die de verdachte als gevolg daarvan beving, heeft hij bij zijn verdediging naar een te zwaar middel gegrepen.
5.2.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie voert aan dat uit de woordkeus van de bedreigingen die de verdachte heeft geuit om het slachtoffer weg te jagen, blijkt dat de verdachte op een weloverwogen en bewuste manier handelde. Uit niets blijkt dat sprake was van een hevige gemoedsbeweging en daarom komt verdachte een beroep op noodweerexces niet toe.
5.2.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft verklaard dat hij lijdt aan een angststoornis en een sociale fobie. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij kort voor de steekpartij cocaïne heeft gebruikt en bier heeft gedronken.
Van noodweerexces is sprake wanneer de (disproportionele) handelwijze van een verdachte het onmiddellijke gevolg is van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Aannemelijk moet zijn dat de hevige gemoedsbeweging door de aanranding is veroorzaakt en dat die gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor het handelen van de verdachte.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van drs. D.A. van Gasselt, psychiater, van 29 juli 2011 waarin zij tot de conclusie komt dat verdachte leidt aan een angststoornis en een sociale fobie. De rechtbank acht, gelet daarop, gelet op de verklaring van verdachte en gelet op de persoon van verdachte, niet aannemelijk geworden dat de aanranding van doorslaggevende betekenis is geweest voor het ontstaan van de hevige gemoedsbeweging, maar acht voor de handelwijze van verdachte veeleer doorslaggevend zijn angststoornis, in combinatie met het gebruik van verdovende middelen. De rechtbank baseert haar oordeel mede op de verklaring van verdachte dat hij werd aangevallen op het moment dat [slachtoffer ] en hij bij een groep mensen in de buurt kwamen. Onder die omstandigheden grijpt de verdachte naar een mes en steekt, in plaats van om hulp te roepen. De rechtbank overweegt dat het handelen van verdachte veel meer past bij het beeld van een angstige en contactmijdende persoonlijkheid, wiens impulsen versterkt worden door het gebruik van verdovende middelen, dan bij de overtrokken reactie van de gemiddelde burger die na een onverwachte aanval te kampen heeft met hevige angstgevoelens. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op noodweerexces.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie heeft daarbij rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en met de persoon van verdachte.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit ingeval van de oplegging van een vrijheidsstraf hiervan een fors deel voorwaardelijk op te leggen, gelet op de persoon van verdachte. De raadsman heeft aangevoerd dat hulpverlening voor de verdachte van groter belang is dan afstraffing.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van [slachtoffer ] door tweemaal op hem in te steken met een mes. Als gevolg van de steken die [slachtoffer ] heeft opgelopen en de daardoor veroorzaakte klaplong, moest hij twee weken in het ziekenhuis verblijven. Nadien heeft [slachtoffer ], zo blijkt uit de toelichting op de vordering benadeelde partij, een aanzienlijke periode moeten revalideren en ondervindt hij tot op het moment van de terechtzitting nog pijn van en irritatie aan zijn verwondingen. Ook heeft hij last van angstgevoelens als gevolg van het steekincident.
Naast de gevolgen die [slachtoffer ] heeft ondervonden van de vechtpartij, is een dergelijk gewelddadig optreden op straat zeer schokkend voor de ooggetuigen en versterkt het de in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid.
Het iemand neersteken met een mes is dan ook een zo ernstig strafbaar feit dat in beginsel alleen een langdurige gevangenisstraf in aanmerking komt. Ook onder de hiervoor weergegeven omstandigheden acht de rechtbank een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Uit het omtrent de persoon van de verdachte opgemaakte psychiatrisch rapport d.d. 29 juli 2011 volgt dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. De rechtbank houdt hier in sterke mate rekening mee bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf. Ook houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte niet eerder strafbare feiten heeft gepleegd, blijkens de inhoud van een hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 19 juli 2011. De rechtbank heeft tenslotte gelet op de inhoud van een over de persoon van verdachte opgemaakt reclasseringsrapport van 30 augustus 2011. De rechtbank is daarom van oordeel dat met een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden kan worden volstaan. De rechtbank zal een deel van deze gevangenisstraf, te weten 8 maanden, voorwaardelijk aan verdachte op leggen en daaraan een proeftijd verbinden van twee jaar. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke gedeelte van deze straf bijzondere voorwaarden verbinden.
7 De benadeelde partij
7.1 De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer ] vordert een schadevergoeding van € 3.000,-.
7.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat schade tot een bedrag van € 2.000,- voldoende aannemelijk is gemaakt en dat de vordering tot dat bedrag kan worden toegewezen. Dat sprake is van psychische schade acht de officier van justitie onvoldoende onderbouwd.
7.3 Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft verzocht om matiging van de vordering benadeelde partij, omdat er sprake is van eigen schuld van het slachtoffer. De raadsman heeft bovendien aangevoerd dat de situatie in de bij de vordering gevoegde uitspraak niet vergelijkbaar is met deze situatie.
7.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 750,- een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
De rechtbank overweegt dat voor het vaststellen van een hoger bedrag aan immateriële schade nader onderzoek naar de medeschuld van het slachtoffer is vereist en dat een dergelijk onderzoek een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Primair: Poging tot doodslag;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat
* verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* verdachte zich niet houdt aan de bijzondere voorwaarde;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat:
* verdachte zich binnen één week na zijn invrijheidsstelling meldt bij Reclassering Nederland, Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht,
* verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van deze reclasseringsinstelling, ook als dat inhoudt dat
- verdachte deelneemt aan een traject voor begeleid wonen;
- verdachte een behandeling ondergaat bij Centrum Maliebaan of een soortgelijke
instelling;
- verdachte een behandeling ondergaat bij Altrecht of een soortgelijke instelling.
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer ] van € 750,- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer ], € 750,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 15 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. den Otter, voorzitter, mr. A. van Maanen en mr. M.H.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Scheffer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 19 september 2011.
Mr. Schoenmakers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.