Sector Handel en Kanton
Handelskamer
Zaaknummer / rolnummer: 297454 / HA ZA 10-2547
Vonnis van 10 augustus 2011
de rechtspersoon naar Spaans recht
[eiseres],
gevestigd te [woonplaats], Spanje,
eiseres,
advocaat mr. T.C. Cooman te Utrecht,
de naamloze vennootschap
INTERPOLIS SCHADE NV,
gevestigd te Tilburg,
gedaagde,
advocaat mr. B.M. Stroetinga te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Interpolis genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar de tussenvonnissen van de kantonrechter in deze rechtbank van 23 juni 2010 en van 24 november 2010. In het laatste tussenvonnis is de zaak verwezen naar de Handelskamer. Verder verwijst de rechtbank naar de in die vonnissen genoemde stukken, met name:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] drijft een groothandel in schoenen. Zij huurde daarvoor een bedrijfsruimte (bestaande uit een showroom en een berging) in Nieuwegein. Op 23 augustus 2009 is in die berging waterschade ontstaan.
2.2. [eiseres] had bij Interpolis een ‘Bedrijven Compact Polis’. Daarop zijn van toepassing de verzekeringvoorwaarden MKB, versie 5.1, van Interpolis.
3. Het geschil en de beoordeling
3.1. [eiseres] vordert – kort samengevat – veroordeling van Interpolis tot betaling van € 9.345,45 in verband met de materiële schade, vermeerderd met € 390,00 aan kosten voor vaststelling van de schade, alles met btw, wettelijke rente en kosten.
3.2. Interpolis voert verweer.
3.3. Aanvankelijk had [eiseres] naast Interpolis ook de verhuurder gedagvaard. De zaak tegen de verhuurder is echter geschikt. Over eventuele consequenties daarvan hebben partijen zich geen van beiden uitgelaten, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat die er niet zijn, met dien verstande dat, voor zover [eiseres] hoofdelijke veroordeling vordert, dit als vervallen beschouwd kan worden.
3.4. In grote lijnen zijn [eiseres] en Interpolis het eens over de volgende toedracht. De toegangspoort van de parkeerkelder waar de berging zich bevond was geruime tijd (tenminste een jaar) eerder beschadigd door een aanrijding. De poort kon niet meer worden afgesloten, zodat derden ongehinderd de parkeerkelder konden binnenkomen. Een onbekend persoon heeft dat gedaan en heeft in de parkeerkelder voor de berging een brandkraan opengezet, kennelijk zonder goede reden, zodat over vandalisme gesproken kan worden. De brandkraan heeft lange tijd opengestaan, waardoor een grote hoeveelheid water in de berging van [eiseres] is gelopen. Dit heeft zodanige schade veroorzaakt aan de daar opgeslagen schoenen dat die vrijwel geheel verloren zijn gegaan.
3.5. Het geschil tussen partijen betreft de vraag of de verzekeringsovereenkomst voorziet in dekking voor deze specifieke schade. Het gaat dus om de uitleg van de verzekeringsvoorwaarden.
3.6. Interpolis neemt het standpunt in dat de voorwaarden duidelijk zijn en niet hoeven te worden uitgelegd. Dit standpunt berust kennelijk op de aanname dat voor uitleg pas plaats is wanneer de bewoordingen van de overeenkomst niet duidelijk zijn. Dat uitgangspunt is onjuist. De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht (HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635, LJN AG 4158).
3.7. Aangezien Interpolis eenzijdig de voorwaarden heeft opgesteld zonder dat daarover is onderhandeld, komt de vraag praktisch gesproken neer op de vraag welke zin [eiseres] redelijkerwijs mocht toekennen aan de betreffende bepalingen. Daarbij kunnen ook andere factoren relevant zijn dan de formulering van de bepalingen zelf, zoals reclameuitingen en andere bepalingen in de overeenkomst die bij [eiseres] een bepaalde verwachting konden opwekken. Dat gaat uiteraard niet zover dat [eiseres] zonder meer op basis van de reclame of van de naam van de polis mocht aannemen dat alle schade gedekt zou zijn. Maatgevend daarvoor blijven de verzekeringsvoorwaarden. De brochure die [eiseres] overlegt (en die zij zegt goed gelezen te hebben), verwijst ook al naar de verzekeringsvoorwaarden en naar specifieke uitsluitingen.
3.8. Verder is van belang dat Interpolis beschikt over deskundigheid op het gebied van verzekeringen, terwijl de meeste van haar klanten die deskundigheid niet hebben. Voor hen is het daarom van groot belang dat de polisvoorwaarden duidelijk en begrijpelijk zijn opgesteld. [eiseres] beroept zich daarvoor op artikel 6:238 van het Burgerlijk Wetboek. Die bepaling heeft echter betrekking op algemene voorwaarden bij consumentenovereenkomsten. Men kan twisten over de vraag of de betreffende bepalingen als algemene voorwaarden beschouwd kunnen worden (ze betreffen immers de omvang van de dekking en daarmee de kern van de overeenkomst) en ook over de vraag of [eiseres] gelijk gesteld kan worden met een consument. Desondanks is het gerechtvaardigd om bij twijfel over de betekenis van een bepaalde bepaling deze uit te leggen ten nadele van Interpolis, die immers als enige in haar macht heeft om de polisvoorwaarden zo te formuleren dat zij voor haar klanten begrijpelijk zijn.
3.9. In de verzekeringsvoorwaarden is, voor zover relevant, het volgende bepaald.
In paragraaf 3. Inbraak, diefstal, vandalisme:
“(…) Betreft het de verzekering van inventaris en/of voorraad dan verzekeren wij deze tegen schade die veroorzaakt is door:
- (…) vandalisme dat gepleegd is door iemand die wederrechtelijk het gebouw is binnengedrongen, na braak aan de buitenzijde van het pand waarin de verzekerde zaken zich bevinden. (…)
In Paragraaf 4. Waterschade en overige gevaren:
“Wij verzekeren – afhankelijk van wat op het verzekeringsbewijs is aangegeven – de inventaris en/of voorraad en/of inboedel aanwezig in het gebouw tegen schade die veroorzaakt is door:
(…)
- hagel, sneeuwdruk of wateraccumulatie, alsmede neerslag die onvoorzien het gebouw is binnengedrongen;
- water, blusmiddel of stoom dat/die als gevolg van een defect dat plotseling is opgetreden of van springen door vorst, onvoorzien is gestroomd uit installaties van de waterleiding, van de centrale verwarming, van blusinstallaties en van airconditioning en de daarop aangesloten leidingen, sanitaire- en andere toestellen. (…)
- het onvoorzien overlopen van water uit genoemde installaties en toestellen; (…)
Er gelden verschillende uitsluitingen, waarop Interpolis geen beroep doet.
Het begrip braak, gebruikt in paragraaf 3, wordt in de polisvoorwaarden gedefinieerd als: ‘Het zich wederrechtelijk toegang verschaffen door afsluitingen zo te verbreken dat er zichtbare beschadiging achterblijft’.
3.10. De rechtbank stelt voorop dat de opzet van de polisvoorwaarden niet erg geschikt is om verzekeringnemers een duidelijk beeld te geven van de dekking. De polisvoorwaarden bevatten immers een lange opsomming van wat gedekt is en van wat wordt uitgezonderd, zonder dat daarbij achterliggende principes worden genoemd (als die er zijn). Zeker als het gaat om minder voor de hand liggende risico’s, zal het voor de gemiddelde verzekeringnemer niet erg duidelijk zijn wat nu gedekt wordt en wat niet. Hij zal zich daardoor ook moeilijk een beeld kunnen vormen van de omvang van de risico’s die hij zelf draagt. Daar komt bij dat de categorieën verschillend van karakter zijn: de ene categorie wordt gekarakteriseerd door de oorzaak van de schade (vandalisme), de andere door de aard van de schade (waterschade). De polisvoorwaarden maken niet duidelijk wat de consequenties zijn wanneer een schade in meer dan één categorie lijkt te vallen, zoals in deze zaak het geval is.
3.11. Interpolis voert aan dat in paragraaf 3 bij schade door vandalisme voorwaarden gesteld worden, waaraan niet is voldaan. De voorwaarde echter dat het vandalisme gepleegd is door dezelfde persoon die ook de braak gepleegd heeft, is in de polisvoorwaarden niet te lezen. Het is ook niet duidelijk waarom er geen dekking zou bestaan wanneer iemand de afsluiting verbreekt en een ander van de gelegenheid gebruikt maakt om binnen te dringen.
3.12. Interpolis betwist ook dat de vandaal wederrechtelijk is binnengedrongen. Dit is inderdaad niet aangetoond, maar het ligt zeer voor de hand; Interpolis heeft daartegen ook geen concrete argumenten ingebracht en geen alternatieve toedracht genoemd. Daarmee heeft zij dit punt onvoldoende weersproken.
3.13. Interpolis betwist verder dat er braak heeft plaatsgevonden in de zin van de hierboven geciteerde definitie. Dat is juist. De vraag is echter of [eiseres] moest begrijpen dat de verzekering geen dekking zou bieden bij vandalisme dat mogelijk geworden is doordat de toegangspoort verbroken is door een aanrijding zoals hier kennelijk heeft plaatsgevonden. De ratio van de voorwaarde van braak lijkt te liggen in een eis aan de verzekerde om redelijke veiligheidsmaatregelen te nemen, terwijl de ratio van een onderscheid tussen braak zoals gedefinieerd en verbreking door een ongeluk zoals hier heeft plaatsgevonden niet duidelijk is.
3.14. Ten slotte leest Interpolis in de bepaling de voorwaarde van een verband in de tijd tussen het verbreken en het vandalisme. Hoewel ook dat niet expliciet in de tekst staat, snijdt dit argument wel hout. Wanneer immers de toegangsdeur verbroken wordt en deze toestand vervolgens gedurende lange tijd blijft bestaan, is de situatie niet meer gelijk te stellen met een afgesloten gebouw dat wordt opengebroken, maar met een openstaand gebouw. Gezien de voorwaarde van braak en de kennelijke ratio daarvan, zoals in de vorige paragraaf omschreven, mocht [eiseres] niet aannemen dat het achterwege blijven van een zo voor de hand liggende beveiliging als (de afsluiting van) de toegangspoort geen gevolgen zou hebben voor de dekking van de verzekering.
3.15. De conclusie is dat [eiseres] zich niet kan beroepen op paragraaf 3 van de polisvoorwaarden, omdat het verband tussen de verbreking van de toegangsdeur en het vandalisme in de tijd te ver verwijderd is.
3.16. Paragraaf 4 is echter minder duidelijk. Dat betreft in de eerste plaats het begrip wateraccumulatie, dat (in de polisvoorwaarden) niet wordt toegelicht. Weliswaar wordt het in één adem genoemd met verschillende vormen van neerslag, zodat de verzekeringnemer een verband met neerslag kan vermoeden, maar uit de polisvoorwaarden kan niet worden afgeleid welke hoeveelheid water een wateraccumulatie is en welke niet. Daaruit kan ook niet worden afgeleid waarom een waterplas die na overvloedige regen niet wegloopt niet op één lijn gesteld kan worden met de waterplas die in deze zaak ontstaan is.
3.17. Daarnaast bevat deze paragraaf de categorie ‘het onvoorzien overlopen van water uit genoemde installaties en toestellen’. Interpolis voert aan dat het uitstromen van water uit de kraan het voorzienbaar gevolg was van het opendraaien daarvan; alleen het opendraaien zelf kon [eiseres] niet voorzien. Uit de polisvoorwaarden kon [eiseres] echter niet afleiden voor wie het uitstromen onvoorzien moest zijn. Interpolis wijst verder op het verschil tussen uitstromen en overlopen. Aangezien echter niet erg duidelijk is op welk soort voorvallen deze bepaling slaat, zal ook de relevantie van dat onderscheid voor de gemiddelde verzekeringnemer niet duidelijk zijn.
3.18. De conclusie is dat paragraaf 4 niet zo duidelijk geformuleerd is dat [eiseres] moest begrijpen dat de schade die zij geleden heeft daardoor niet gedekt wordt. Daarom moet deze paragraaf, ten nadele van Interpolis, zo worden uitgelegd dat die schade daardoor wel gedekt wordt.
3.19. Interpolis doet geen beroep op verdere uitsluitingen, zodat de rechtbank daarop ook niet hoeft in te gaan. Ook de hoogte van de schade betwist zij niet. De vordering kan dus worden toegewezen.
3.20. Interpolis zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 87,93
- overige explootkosten 0,00
- griffierecht 390,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 200,00 (2,0 punten × tarief € 100,00)
Totaal € 677,93
4. De beslissing
De rechtbank
4.1. veroordeelt Interpolis om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 9.735,45 (negenduizendzevenhonderdvijfendertig euro en vijfenveertig eurocent), vermeerderd met btw en met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 15 januari 2010 tot de dag van volledige betaling;
4.2. veroordeelt Interpolis in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 677,93;
4.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2011.(