ECLI:NL:RBUTR:2011:BT8508

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
30 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
761303 UE VERZ 11-777 msl
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en vergoeding bij bedrijfseconomische redenen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Utrecht op 30 september 2011 uitspraak gedaan in een ontbindingsprocedure tussen [verzoeker] en E-Office B.V. [verzoeker], die sinds 1 maart 2000 in dienst was als HR Manager, had een verzoek ingediend tot ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst. E-Office had eerder toestemming gevraagd aan het UWV om de arbeidsovereenkomst op te zeggen op bedrijfseconomische gronden, maar deze was geweigerd. De kantonrechter oordeelde dat de beslissing van E-Office om de functie van [verzoeker] op te heffen onvoldoende was onderbouwd en dat de verstoring in de arbeidsverhouding aan E-Office te wijten was. De kantonrechter concludeerde dat de bedrijfseconomische redenen niet de werkelijke reden voor het ontslag vormden. Ondanks de tekortkomingen van E-Office in de procedure, werd de ontbinding van de arbeidsovereenkomst toegewezen, omdat beide partijen het eens waren dat de samenwerking ernstig verstoord was. De kantonrechter kende [verzoeker] een vergoeding toe van € 195.000,- bruto, waarbij rekening werd gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder de toezegging van E-Office voor deelname aan een certificatenregeling ter waarde van € 20.000,-. De proceskosten werden gecompenseerd, aangezien partijen het eens waren over de ontbinding.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
sector handel en kanton
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 761303 UE VERZ 11-777 msl
beschikking d.d. 30 september 2011
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [verzoeker],
verzoekende partij, tevens verweerder op het verzoek van E-Office B.V.,
gemachtigde: mr. R.H. van Muijen,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
E-Office B.V.,
gevestigd te Houten,
verder ook te noemen E-Office,
verwerende partij, tevens zelfstandig verzoekster,
gemachtigde: mr. A.J.H. Rutten.
1. Het verloop van de procedure
[verzoeker] heeft op 27 juni 2011 een verzoekschrift ingediend.
E-Office heeft een verweerschrift ingediend, tevens houdend een zelfstandig verzoek.
[verzoeker] heeft aanvullend zes producties ingediend.
De verzoeken zijn ter zitting van 19 augustus 2011 behandeld. Partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitnotities. Partijen hebben bij brief van 26 augustus 2011 aan de kantonrechter laten weten dat geen regeling in der minne is bereikt.
Hierna is uitspraak bepaald.
2. De feiten
2.1. [verzoeker], geboren op [1965], is op 1 maart 2000 in dienst getreden van E-Office in de functie van “office-specialist”. Hij heeft de functie uitgeoefend met de aanduiding “HR Manager” en is lid van het managementteam (MT) van E-Office. Zijn salaris bedraagt thans € 6.655,50 bruto per maand, te vermeerderen met vakantiebijslag.
2.2. Bij brief van 1 februari 2011 heeft E-Office het UWV Werkbedrijf Midden-West op bedrijfseconomische gronden toestemming verzocht om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] op te zeggen. Na uitvoerige schriftelijke toelichting van partijen heeft het UWV Werkbedrijf bij brief van 27 april 2011 aan E-Office de gevraagde toestemming geweigerd. In de beoordeling is onder meer overwogen:
“Uit de balansen en winst- en verliesrekening van de afgelopen drie jaar blijkt dat de omzet al sinds 2008 aan het afnemen is. (…) Wij zijn van mening dat u aannemelijk heeft gemaakt dat het nodig is om de bedrijfskosten op korte termijn te verlagen. (…) Hoewel er bedrijfseconomische redenen zijn om te besparen op de (loon)kosten vinden wij dat u onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat juist de functie van werknemer dient te vervallen en dat de bedrijfseconomische situatie van de onderneming de werkelijke reden is van het ontslag..(…)”
2.3. [verzoeker] heeft zich op 14 maart 2011 ziek gemeld. De bedrijfsarts heeft geconstateerd dat er sprake is van een sterk aan de arbeid gerelateerde ziekmelding.
3. De grondslag van de verzoeken
3.1. Aan zijn verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst legt [verzoeker] ten grondslag dat E-Office op grond van een valse of voorgewende reden (bedrijfseconomische resultaten) toestemming heeft gevraagd voor opzegging van de arbeidsovereenkomst en dat E-Office hem nadien het re-integreren onmogelijk heeft gemaakt. E Office stelt zich op het standpunt dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst noodzakelijk is omdat de functie van [verzoeker] inmiddels is vervallen door een bedrijfseconomische noodzaak. Beide partijen menen dat door de opstelling van de ander sprake is van een inmiddels opgetreden verstoring van de arbeidsverhouding.
3.2. Op hetgeen partijen overigens over en weer hebben aangevoerd zal hierna voor zover relevant worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De kantonrechter dient zich bij ieder verzoek op grond van art. 7:685 BW te vergewissen van het bestaan van een opzegverbod. De strekking is onder meer het vrijwaren van de werknemer van de noodzaak verweer te voeren tijdens ziekte. Indien zo’n opzeg-verbod bestaat, zoals in de onderhavige situatie vanwege de op dit moment en korter dan twee jaar bestaande arbeidsongeschiktheid van [verzoeker], betekent dat evenwel niet dat het ontbindingsverzoek zonder meer afgewezen dient te worden of niet-ontvankelijk zou zijn. In dit geval oordeelt de kantonrechter dat, gelet op de door [verzoeker] zelf gewenste ontbinding van de arbeidsovereenkomst, het opzegverbod in ieder geval niet aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg staat.
4.2. De kantonrechter stelt verder voorop dat E-Office onduidelijk is over de functie van [verzoeker], die zij consequent heeft aangeduid als “HRM medewerker”. Daartegenover heeft [verzoeker] aangevoerd dat hij werkzaam is in de functie van “HR Manager”, in welke hoedanigheid hij eindverantwoordelijkheid draagt voor “HR” en lid is van het managementteam (MT) van E-Office. Ook heeft [verzoeker] gewezen op de omschrijving “manager” op zijn salarisstrook. De kantonrechter gaat er voor de beoordeling van beide verzoeken van uit dat [verzoeker] werkzaam is in een managementfunctie, niet in de zin dat hij leiding geeft aan personeel, maar wel dat hij mede verantwoordelijk is voor het management van E-Office (als lid van het MT) en eindverantwoordelijk is voor het personeelsbeleid (‘HR’) van E-Office. De toelichting van E-Office ter zitting, dat de term ‘manager’ bij haar geen betekenis heeft, is geen reden voor een ander oordeel.
4.3. Gelet op de over en weer ingenomen standpunten is het zinvol eerst het verzoek van E-Office te beoordelen. E-Office heeft het volgende aangevoerd.
Zij heeft in 2008 een verlies geleden van € 403.000,-. In 2009 was sprake van een winst van € 12.000,- echter alleen als gevolg van een incidenteel voordeel. Zonder dat voordeel zou een verlies zijn geleden van € 388.000.-. In 2010 is een verlies geleden van € 599.000,- met inbegrip van in dat jaar incidenteel betaalde beëindigingvergoedingen. De prognose voor 2011 laat opnieuw een negatief resultaat zien van ongeveer € 70.000,- ondanks inmiddels doorgevoerde kostenbesparingen, zoals een aanzienlijke verlaging van de managementfee van de DGA’s in 2010 en vermindering van adviseurs-, ICT- en kantoorkosten. Haar financiële positie was begin 2011 zo zorgelijk dat haar huisbankier, ING, de kredietfaciliteit heeft beperkt en het was de vraag of de kredietfaciliteit gecontinueerd zou worden. Op 24 januari 2011 heeft de Deutsche Bank een kredietaanvraag afgewezen. Op grond daarvan heeft E-Office besloten te reorganiseren. Bij het doorlichten van haar organisatie is het haar toen gebleken dat HR-zaken niet efficiënt geregeld werden. In overleg met haar managementteam en na zorgvuldige beoordeling van de bezuinigingsmogelijkheden is E Office tot de conclusie gekomen dat de functie van [verzoeker] diende te vervallen. Dat zou een jaarlijkse besparing van € 100.000,- opleveren. De taken van [verzoeker] waren vooral delegerend van aard en zodanig beperkt van omvang dat zij eenvoudig herverdeeld kunnen worden over de overige leden van het management team (MT). Andere taken van [verzoeker] waren inmiddels afgerond of niet meer aan de orde. Volgens E-Office is deze beslissing een beleidsmatige keuze ingegeven door een verminderde financiële positie. Herplaatsingmogelijkheden ontbraken. E Office meent dat zij in redelijkheid tot opheffing van de functie van [verzoeker] heeft kunnen besluiten en zij acht de beslissing van het UWV van 27 april 2011, waarbij de toestemming voor het opzeggen van de arbeidsovereenkomst aan haar is onthouden, onjuist.
4.4. De kantonrechter oordeelt als volgt.
4.5. Het verweer van [verzoeker] dat er geen bedrijfseconomische grond bestond voor het besluit van E-Office de arbeidskosten te verlagen, wordt verworpen. [verzoeker] heeft niet bestreden dat de onderneming van E-Office in 2008 en 2010 verlies heeft geleden en dat de winst van E-Office in 2009 (€ 12.000 volgens E-Office, € 33.000 volgens [verzoeker]) een gevolg was van een eenmalige bate uit deeltijd-WW van € 400.000,-. Het verweer van [verzoeker] komt er vooral op neer dat het niet zo erg is als E-Office heeft aangevoerd en dat er geen reden was voor paniekerige maatregelen als het plotseling voornemen van E-Office tot zijn ontslag in februari 2011, maar dat verweer doet niet af aan de bedrijfseconomische grond voor de beslissing van E-Office de bedrijfskosten terug te dringen.
Dat E-Office in 2010 een bedrijfseconomische noodzaak had om bezuinigingen door te voeren volgt verder uit de toelichting van [verzoeker] zelf in zijn verweerschrift van 23 februari 2011 (in de procedure bij het UWV Werkbedrijf tot het verkrijgen van toestemming voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst met [verzoeker], hierna steeds aangeduid als de “UWV-procedure”). In dat verweerschrift meldt [verzoeker] dat directeur [directeur] het managementteam (MT) op 1 september 2010 heeft gevraagd om tot het einde van het jaar € 150.000,- te besparen om ontslagen te voorkomen. Dat die vraag door [verzoeker] of het MT als onterecht is beoordeeld, blijkt niet uit de toelichting van [verzoeker] en is ook overigens niet door hem aangevoerd. Integendeel, blijkens de toelichting van [verzoeker] in zijn verweerschrift heeft het MT daarop bezuinigingen tot een bedrag van € 180.000,- voorgesteld. De kantonrechter concludeert dat ook in het geval de door [verzoeker] geplaatste kanttekeningen bij de door E-Office gepresenteerde cijfers juist zijn, in ieder geval de wenselijkheid om tot bezuiniging van kosten te komen voldoende aannemelijk is geworden.
4.6. Met de vaststelling dat bezuinigingen op de kosten van de onderneming wenselijk of zelfs bedrijfseconomisch noodzakelijk zijn, is nog niet gegeven dat ook het ontslag van [verzoeker] daarmee gerechtvaardigd is.
4.7. E-Office heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat de combinatie van haar sterk verminderde financiële positie en de na het doorlichten van haar organisatie getrokken conclusie, dat de HR-zaken op dat moment niet efficiënt werden geregeld, reden was om te komen tot haar besluit dat de functie van HR medewerker moest vervallen. Haar financiële positie was derhalve mede aanleiding, maar niet de doorslaggevende reden, voor de beslissing de functie van [verzoeker] te laten vervallen.
4.8. Met name de stellingen van E-Office dat de HR-zaken niet efficiënt werden geregeld en dat zij zorgvuldig heeft beoordeeld waar zich nog bezuinigingsmogelijkheden voordeden, verdienen, gelet op het door [verzoeker] gevoerde verweer, nader onderzoek.
4.9. De kantonrechter stelt het volgende voorop. Het is zonder toelichting, die ontbreekt, niet goed voorstelbaar dat E-Office in de maand januari 2011 ineens tot de conclusie komt dat de meerwaarde van de HR-functie voor haar bedrijf is komen te vervallen, temeer nu de betreffende functie tot haar tevredenheid en tegen betaling van een behoorlijk salaris op managementniveau is uitgeoefend gedurende de periode van 2000 tot januari 2011, waarbij de betreffende functionaris gedurende zijn dienstverband kennelijk niet één opmerking heeft gekregen over de meerwaarde van zijn functie voor de onderneming.
4.10. E-Office heeft aan haar beslissing een erg magere onderbouwing gegeven: [verzoeker] heeft volgens haar in de afgelopen jaren een goed ‘HR-framework’ neergezet waardoor zijn taken goed intern verdeeld kunnen worden. Dit is dermate algemeen geformuleerd, dat de kantonrechter daar geen verantwoorde beslissing op kan baseren. Daarnaast heeft E-Office aangevoerd dat zij een onderzoek heeft uitgevoerd naar de meerwaarde van de functie van [verzoeker] en dat haar uit dat onderzoek is gebleken dat de functie van [verzoeker] vooral bestaat uit het delegeren van werkzaamheden.
4.10.1. Dit onderzoek blijkt echter volgens de toelichting van partijen te zijn uitgevoerd door de heer [hoofd finance], Hoofd Finance van E-Office, met wie [verzoeker] blijkens de stellingen van partijen een zeer gespannen relatie had verkregen. Dit maakt dat de resultaten van dat onderzoek kritisch dienen te worden bekeken. Het had in die situatie meer voor de hand gelegen dat E-Office het onderzoek naar de functie van [verzoeker], met mogelijk vérstrekkende consequenties die in het nadeel van [verzoeker], maar in het belang van [hoofd finance] kunnen zijn, door een ander dan [hoofd finance] had laten uitvoeren.
4.10.2. In ieder geval mag van E-Office in een dergelijke situatie worden verwacht dat zij de resultaten van dat onderzoek kritisch beschouwt. Dat daarvan in voldoende mate sprake is geweest, heeft E Office echter niet aannemelijk gemaakt. Zo blijkt niet dat E-Office een taakbeschrijving tot uitgangspunt heeft genomen en dat zij zich een realistisch beeld heeft gevormd van de aard en omvang van de taken die [verzoeker] uitvoerde en die door de overige leden van het managementteam moesten worden overgenomen. Gesteld noch gebleken is dat [hoofd finance] (of E-Office) bij [verzoeker] heeft geïnformeerd naar de inhoud van diens taken en de daarbij behorende belasting. E-Office heeft als productie 10 bij haar verweerschrift een takenlijst overgelegd met daarop handgeschreven aantekeningen die kennelijk bedoeld zijn om aan te geven wie de betreffende taken op zich gaat nemen. Dat daarbij serieus is onderzocht of een volledig overzicht op de taken van [verzoeker] is verkregen, wat die taken inhouden, welke deskundigheid de uitvoering daarvan vraagt en welk tijdsbeslag daarmee is gemoeid, blijkt niet uit dit stuk. Er lijkt veeleer sprake te zijn van uitsluitend een aanwijzing door de auteur van dat stuk (naar de kantonrechter aanneemt: [hoofd finance]) wie de betreffende taken zal moeten gaan doen, zonder daarbij de vraag te beantwoorden of die taak ook kan worden uitgevoerd gelet op beschikbare kennis en vaardigheden en de met die taak gemoeide tijd. Het is de kantonrechter bij bestudering van dit stuk gebleken dat geen van de taken van [verzoeker] kennelijk komt te vervallen. Bij een drietal aandachtsgebieden is aangegeven dat deze zullen worden behartigd door “GV/Ext. MT zelf”, zonder dat duidelijk is wat wordt uitbesteed en welke kosten daaraan zijn verbonden. De stelling van [verzoeker] dat het overzicht van productie 10 verre van volledig is, is door hem onderbouwd door te wijzen op de door hem als bijlage 2 bij zijn verweerschrift in de UWV-procedure overgelegde taakomschrijving. Uit die omschrijving blijkt onder meer dat [verzoeker] werd ingezet bij verzuimbegeleiding van medewerkers (zoals het opstellen van re-integratieverslagen en plannen van aanpak en het begeleiden van die medewerkers) welke taak niet in productie 10 is genoemd. De door E-Office overgelegde interne e-mail van [directeur] aan een aantal medewerkers en leden van het MT van 3 februari 2011 “voorlopige invulling personeelszaken” geeft geen grond voor een andere beoordeling door de kantonrechter, nu in die e-mail slechts wordt gesproken over een herverdeling van taken van [verzoeker] zonder dat daaruit blijkt dat over die taken inmiddels een goed beeld was verkregen.
4.11. Nu geen inzicht is geboden in de wijze waarop [hoofd finance] zijn onderzoek heeft gedaan en bij de resultaten daarvan belangrijke vraagtekens zijn te plaatsen, heeft E-Office - mede gelet op de aan E-Office bekende gespannen relatie tussen [hoofd finance] en [verzoeker] - onvoldoende onderbouwd dat zij in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat de HR-zaken zo weinig efficiënt werden geregeld dat de functie kan of behoort te worden opgeheven. De door E-Office overgelegde verklaring van een drietal leden van het MT van 3 maart 2011, dat zij de overtuiging hebben de taken van [verzoeker] te kunnen overnemen, maakt niet duidelijk waar die overtuiging op is gebaseerd en is afgegeven in een zo vroeg stadium dat in redelijkheid niet valt aan te nemen dat zij reeds met alle gevolgen van de afwezigheid van [verzoeker] zijn geconfronteerd. Integendeel, [verzoeker] was op dat moment nog gewoon aan het werk bij E-Office.
4.12. Aldus heeft E-Office, zoals het UWV al had geconcludeerd, onvoldoende duidelijk gemaakt dat de bedrijfseconomische redenen de werkelijke reden voor het ontslag van [verzoeker] vormen.
4.13. E-Office heeft nog wel aangevoerd dat de verstoring in de relatie tussen [hoofd finance] en [verzoeker] schromelijk door [verzoeker] wordt overdreven. Dit standpunt staat echter haaks op de als productie 15 bij verweerschrift in de UWV-procedure overgelegde e-mailberichten van [directeur] van 22 november 2010 (“Ik krijg te horen dat jullie slechte samenwerking de organisatie energie kost. (…) dit kan ik niet accepteren”) en van 23 november 2010 waarin [directeur] naar aanleiding van de individueel met [verzoeker] en [hoofd finance] gevoerde gesprekken aangeeft dat het vraagstuk niet eenvoudig en snel oplosbaar is met zowel de mededeling dat hij het probleem na zijn terugkeer van vakantie serieus en adequaat zal aanpakken als de instructie dat tot die tijd niemand energie mag steken in de oplossing van dit probleem. Het conflict is dermate opgelopen dat [verzoeker] uiteindelijk in een MT-vergadering van 3 januari 2011 zijn vertrouwen in [hoofd finance] heeft opgezegd op de grond dat hem was gebleken (mail van 4 januari 2011 aan [directeur], prod. 15 verweerschrift) dat [hoofd finance] buiten hem om bij andere MT leden is gaan klagen over [verzoeker] en dat [hoofd finance] uit eigen initiatief een onderzoek was begonnen naar zijn taken met het doel “[verzoeker] van de loonlijst te schrappen”. Blijkens de verder niet door E-Office weersproken mail van 4 januari 2011 hebben leden van het MT in de vergadering van 3 januari 2011 geklaagd dat zij zich ‘erin geluisd’ voelden door [hoofd finance] en dat hij resultaten verdraaide en uit de context haalde.
4.14. De conclusie is dat E-Office onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst onvermijdelijk is vanwege de combinatie van de gewenste bezuinigingen en het verlies van de meerwaarde van de functie van [verzoeker] voor haar organisatie. De door E-Office gestelde grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst is daarmee niet aanwezig.
4.15. De verzochte ontbinding zal evenwel worden uitgesproken nu beide partijen het eens zijn dat de samenwerking zodanig verstoord is geraakt dat van hen niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst voort te zetten. Bovendien heeft E-Office door haar beslissing de functie wel feitelijk op te heffen en niet mee te werken aan de re-integratie van [verzoeker] in zijn functie een voldongen feit gecreëerd. Dat dient echter wel voor haar rekening te komen.
4.16. Anders dan E-Office meent kan de door beide partijen vastgestelde verstoring in de arbeidsverhouding niet op het conto van [verzoeker] worden geschreven. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.16.1. Er bestaat geen grond om aan te nemen dat [verzoeker] er slechts op uit is “om de hoofdprijs” te vragen door snel een ontbindingsverzoek in te dienen op het moment dat de werkgever hem vertelde dat het met de organisatie verre van goed gaat, zoals E-Office ter zitting heeft aangevoerd. Dit verwijt is verre van terecht en geeft aan dat E-Office onvoldoende oog heeft voor haar eigen rol in deze.
4.16.2. E-Office heeft immers [verzoeker] min of meer overvallen met haar verzoek aan het UWV tot het verkrijgen van toestemming voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst, zonder enig voorafgaand overleg met [verzoeker] te hebben gevoerd en in een situatie waarin [verzoeker], naar hij onweersproken door E-Office heeft aangevoerd, in afwachting was van een beslissing van directeur [directeur] over de aansturing van het tussen [hoofd finance] en [verzoeker] gerezen conflict. Ter zitting is gebleken dat E-Office [verzoeker] niet eerder dan na de indiening van het verzoek bij het UWV heeft geïnformeerd over het voorgenomen ontslag. E Office heeft vervolgens de beslissing van het UWV niet afgewacht, maar heeft een voldongen feit gecreëerd door te besluiten de functie van [verzoeker] meteen feitelijk te laten vervallen. Blijkens de toelichting van E-Office in het verweerschrift in deze procedure ging zij er immers van uit dat de functie meteen was vervallen. Dat is overigens niet aan [verzoeker] gecommuniceerd, aangezien hij zijn werkzaamheden aanvankelijk heeft voortgezet, ook na de indiening door E-Office van het verzoek om toestemming bij het UWV. Wel heeft [verzoeker] moeten bemerken dat hij niet meer welkom was bij de MT-vergaderingen. Deze handelwijze van E-Office is laakbaar, nu een goede grond voor het terstond uithollen van de functie vooruitlopend op een beslissing van het UWV niet bestond, althans die grond is niet aangevoerd, en E-Office daarover zo onduidelijk heeft gecommuniceerd met [verzoeker].
Dat dit alles heeft geleid tot de ziekmelding van [verzoeker] op 14 maart 2011 is dan niet onverwacht. Het in het verweerschrift door E-Office ingenomen standpunt dat de bedrijfsarts had geconcludeerd dat niet van ziekte maar van een arbeidsconflict sprake is, valt niet te rijmen met de door [verzoeker] bij verzoekschrift overgelegde e-mail van bedrijfsarts [bedrijfsarts] van 21 maart 2011 waarin wordt gesproken over een conflict dat heeft geleid tot oplopende psychische spanning en daardoor controle verlies over het persoonlijk functioneren. Daarmee is ook gegeven dat E-Office onterecht heeft geweigerd om mee te werken aan de re-integratie van [verzoeker]. Zij heeft niet alleen een voorstel van de bedrijfsarts tot het aangaan van mediation geweigerd, zij heeft ook nagelaten - althans daartoe is niets gesteld, hoewel dit op de weg van E-Office had gelegen - zelf met initiatieven te komen die tot normalisering van de verhoudingen konden hebben geleid. Tot slot is ook het door E Office opeisen van haar bedrijfseigendommen - en vooral de wijze waarop dat is gebeurd - onjuist en onnodig krenkend. [verzoeker] heeft onweersproken door E-Office aangevoerd dat E Office van andere door ziekte arbeidsongeschikte werknemers niet verlangt dat zij de bedrijfseigendommen inleveren. Uit de toelichting van E-Office blijkt ook dat zij haar beslissing om die bedrijfseigendommen op te vragen uitsluitend heeft gebaseerd op haar eigen conclusie dat “het duidelijk was dat [verzoeker] niet zou terugkeren”. Die duidelijkheid bestond echter op dat moment objectief gezien helemaal niet, zoals de beslissing van het UWV om de gevraagde toestemming voor de opzegging te weigeren nog eens onderstreept. Bijzonder kwalijk acht de kantonrechter het dat E-Office zonder enige vooraankondiging de blackberry telefoon van [verzoeker] heeft doen afsluiten zodat [verzoeker] op een voor hem ongelukkig moment onverwachts niet meer bereikbaar was voor zijn familie. Een redelijk handelend werkgever behoort zich van een dergelijke handelwijze te onthouden.
4.16.3. De kantonrechter is van oordeel dat E-Office ook al eerder, namelijk in de periode november-december 2010, onvoldoende zorgvuldig met de belangen van [verzoeker] is omgegaan. Zo blijkt uit de overgelegde stukken genoegzaam dat [verzoeker] geschrokken was van de mededeling op 22 november 2010 van [directeur] dat [hoofd finance] twijfelt aan de deskundigheid van [verzoeker] op HR gebied en aan diens functioneren als HR manager. [verzoeker] heeft daarop een beroep gedaan op [directeur] om een gesprek met [hoofd finance] op gang te brengen. Blijkens de e-mail van 23 november 2010 is [directeur] van oordeel dat er sprake is van een ernstig probleem dat zelfs op dat moment niet oplosbaar was. Hij heeft ook toegezegd het probleem na zijn terugkeer van vakantie “serieus en adequaat” te zullen aanpakken. Nadien heeft een gesprek zonder duidelijke uitkomst met [hoofd finance] plaatsgevonden en geeft [directeur] eind december 2010 op verzoek van [verzoeker] aan dat ook hij een nieuw gesprek met [hoofd finance] noodzakelijk vindt. Uit dit alles volgt dat [directeur] onderkent dat er een ernstig probleem in de samenwerking bestond en dat hij het terecht vond dat [verzoeker] een beroep op hem deed om te helpen bij het bereiken van een oplossing. Het is echter onduidelijk gebleven wat [directeur] vervolgens daadwerkelijk heeft gedaan. E-Office heeft niet weersproken dat [directeur] op 3 januari 2011 op de vraag van [verzoeker], of er nog een gesprek komt met [hoofd finance], slechts heeft geantwoord “het is moeilijk”. De kantonrechter oordeelt dat de werkgever onvoldoende adequaat is ingegaan op duidelijke signalen van de werknemer.
4.17. Uit het voorgaande (met name de overwegingen 4.13, 4.16.2 en 4.16.3) volgt dat de verstoring van de arbeidsverhouding aan E-Office is te wijten. [verzoeker] kan bezwaarlijk worden verweten dat hij “voor de hoofdprijs gaat” waar hij zijn baan verliest en geconfronteerd wordt met een werkgever die kennelijk zelf geen actie onderneemt in de maanden na de weigering op 27 april 2011 van de gevraagde toestemming door het UWV. Waar [verzoeker] moest bemerken dat zijn werkgever niets aan zijn re-integratie gelegen wilde laten liggen en de beëindiging van het dienstverband als voldongen feit beschouwde, zonder ontbinding van de arbeidsovereenkomst te verzoeken, is het besluit van [verzoeker] om dan maar zelf ontbinding te vragen bijna onvermijdelijk.
De vergoeding
4.18. De kantonrechter zal het verzoek tot ontbinding toewijzen als na te melden. Bij het bepalen van een vergoeding bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt de zogenaamde "kantonrechtersformule" toegepast. Die formule bevat de factoren A x B x C. Factor A staat voor het aantal dienstjaren (die niet alle even zwaar meetellen, de zogenoemde gewogen dienstjaren), factor B voor het bruto maandsalaris en factor C is een "correctie-factor" die met name bepaald wordt door verwijtbaarheid en toerekening van dit einde van de arbeidsovereenkomst.
4.18.1. Ten aanzien van de factor A komt de kantonrechter tot een aantal van 13 gewogen dienstjaren, uitgaande van een indiensttreding op 1 maart 2000. E-Office heeft immers niet bestreden dat het dienstverband op die datum een aanvang heeft genomen. Ten aanzien van de factor B neemt de kantonrechter het vaste salaris van € 6.655,50 vermeerderd met de vakantiebijslag en een vaste vergoeding van € 100,- tot uitgangspunt (in totaal € 7.287,94).
De C-factor wordt, gelet op alle in aanmerking komende omstandigheden en hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de verwijtbaarheid, bepaald op 2.
4.18.2. Het voorgaande leidt tot een berekening van de hoogte van de vergoeding op een bedrag van in beginsel € 189.486,-. De kantonrechter heeft gelet op de overgelegde stukken en de van partijen verkregen toelichting onvoldoende grond om te oordelen dat de financiële positie van E-Office, gelet op haar eigen vermogen, aan het betalen van een dergelijke vergoeding in de weg staat. Voor zover E-Office onder verwijzing naar de brief van haar huisbankier ING van 2 november 2010 heeft willen betogen dat een verplichting tot betaling van een dergelijke vergoeding tot beëindiging van haar kredietfaciliteit kan leiden, verwerpt de kantonrechter dat standpunt nu dat niet in die brief is te lezen. Veeleer blijkt daaruit dat ING vraagtekens stelde bij de administratieve organisatie van E-Office omdat een groot verlies gedurende het eerste halfjaar van 2010 ‘niet van de ene op de andere dag boven water kan komen’. De door ING aan E-Office gestelde vragen, waarvan de beantwoording volgens de brief van ING voor ING beslissend is “of zij daar nog genoeg comfort in kan vinden om de kredietfaciliteit op de bestaande condities te kunnen continueren”, zien niet op het terugbrengen van personeelskosten. Bovendien kondigt ING geen beëindiging van het krediet aan, maar wel een mogelijke herbeoordeling van de condities waaronder dat krediet zal worden gecontinueerd. Dat is echter iets anders dan een beëindiging van het krediet.
4.18.3. [verzoeker] heeft daarnaast aanspraak gemaakt op een schadevergoeding van € 20.000,- omdat een aan hem op 25 maart 2010 toegezegde deelneming aan een nog in te voeren certificatenregeling tot een waarde van € 20.000,- (bruto) thans als gevolg van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet geëffectueerd zal kunnen worden. Ter zitting heeft E-Office erkend dat aan [verzoeker] die toezegging is gedaan en is als reden voor het nog niet invoeren van de certificatenregeling aangevoerd dat die invoering nog niet de hoogste prioriteit heeft. Voorts is namens E-Office meegedeeld dat de certificatenregeling wel ingevoerd zal worden.
4.18.4. De kantonrechter overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 7:685 BW de kantonrechter een vergoeding kan vaststellen die de kantonrechter met het oog op alle omstandigheden van het geval billijk voorkomt. Dat betekent dat ook de door [verzoeker] genoemde omstandigheid van de toegezegde en aangekondigde certificatenregeling bij de beoordeling door de kantonrechter van de gevraagde vergoeding dient te worden betrokken. Van het toekennen van meerdere vergoedingen naast elkaar, waar [verzoeker] van lijkt uit te gaan, is echter geen sprake. Aldus ziet de kantonrechter zich gesteld voor de vraag of de door [verzoeker] genoemde omstandigheid reden is om af te wijken van de met toepassing van de kantonrechtersformule in beginsel vastgestelde vergoeding.
4.18.5. Bij de beoordeling van die vraag stelt de kantonrechter voorop dat de kantonrechtersformule een hulpmiddel en geen exacte wetenschap is. Ook betrekt de kantonrechter in zijn oordeel dat [verzoeker] in beginsel een stevige vergoeding wordt toegekend ten laste van een onderneming die op dit moment in ieder geval niet bijzonder winstgevend is. Ook gelet op de onzekerheden die nu eenmaal aan een certificatenregeling inherent zijn, is een simpele verhoging van de toe te kennen vergoeding met € 20.000,- niet terecht. Tegelijk stelt de kantonrechter vast dat de certificatenregeling blijkens de overgelegde e-mail van [directeur] van 25 maart 2010 strekte tot vereffening van in het verleden met [verzoeker] gemaakte afspraken over bonussen.
4.19. Alles afwegende en bij gebreke van informatie van partijen over de te verwachten opbrengsten van de certificatenregeling stelt de kantonrechter de toe te kennen vergoeding op een bedrag van in € 195.000,-.
4.20. De kantonrechter oordeelt onvoldoende grond aanwezig om de arbeidsovereenkomst eerst op een tijdstip gelegen drie maanden na het wijzen van deze beschikking te ontbinden.
4.21. De proceskosten zullen gezien de aard van het geschil worden gecompenseerd. Partijen zijn het immers eens over de uit te spreken ontbinding. De kantonrechter ziet geen reden om een kostenveroordeling uit te spreken uitsluitend op grond van het meningsverschil tussen partijen over de hoogte van de nu eenmaal door de rechter in dat geval toe te kennen ontbindingsvergoeding.
5. De beslissing
De kantonrechter:
5.1. stelt partijen in de gelegenheid uiterlijk 5 oktober 2011 het eigen verzoek in te trekken;
en voor het geval minstens een van beide verzoeken binnen de aangegeven termijn niet wordt ingetrokken:
5.2. ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 12 oktober 2011;
5.3. kent aan [verzoeker] ten laste van E-Office een vergoeding toe van € 195.000,- bruto en veroordeelt E-Office tot betaling van deze vergoeding aan [verzoeker];
5.4. compenseert - ongeacht of het verzoek wordt ingetrokken - de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Slootweg, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 september 2011.