ECLI:NL:RBUTR:2011:BT8697

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
6 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600352-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bezit en handel in cocaïne en vuurwapen met munitie

Op 6 oktober 2011 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het bezit en de handel in cocaïne, evenals het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2011 tot en met 7 april 2011 opzettelijk cocaïne heeft verkocht en/of afgeleverd, en op 7 april 2011 een hoeveelheid van 16,63 gram cocaïne en een vuurwapen met munitie in zijn bezit had. De verdediging voerde aan dat de doorzoeking van de woning van de verdachte onrechtmatig was, omdat de rechter-commissaris onjuist was geïnformeerd. De rechtbank verwierp dit verweer, maar erkende dat er sprake was van een vormverzuim. Dit vormverzuim leidde tot een vermindering van de strafmaat. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een gevangenisstraf op van 168 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, gezien de schadelijke effecten van cocaïne en het gevaar van vuurwapens voor de samenleving. De verdachte werd ook verplicht om zich te houden aan de aanwijzingen van de reclassering en deel te nemen aan gedragsinterventies. Het in beslag genomen geldbedrag van € 940,00 werd verbeurd verklaard, omdat het door een strafbaar feit was verkregen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600352-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 oktober 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1975] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
Raadsman mr. J.D.D van Doleweerd, advocaat te Amersfoort.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is behandeld op de terechtzittingen van 8 juli 2011 en 22 september 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. in de periode van 1 januari 2011 tot en met 7 april 2011 te Maarssen opzettelijk cocaïne heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad;
2. op 7 april 2011 te Maarssen opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van 16,63 gram cocaïne;
3. op 7 april 2011 te Maarssen een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de doorzoeking van de woning van verdachte door de rechter-commissaris onrechtmatig is en dat de resultaten van die doorzoeking uitgesloten dienen te worden van het bewijs. De rechter-commissaris is namelijk bij de aanvraag van de doorzoeking onvolledig en wellicht onjuist geïnformeerd. Bij de aanvraag tot doorzoeking aan de rechter-commissaris is de RCIE informatie van 7 april 2011 genoemd, de melding van 17 maart 2011 en het gegeven dat er in 2009 en begin 2011 eveneens soortgelijke informatie was ontvangen. Uit het dossier blijkt echter niet dat de rechter-commissaris er van op de hoogte was dat de informatie van 17 maart 2011 destijds geen verdere aanknopingspunten omtrent verdachte heeft opgeleverd. Voorts was de rechter-commissaris er kennelijk niet van op de hoogte dat de RCIE informatie uit 2009 als, zoals de officier van justitie heeft aangegeven, onbetrouwbaar was aangemerkt. Voorts is, na de doorzoeking, gebleken dat de informatie van 17 maart 2011 en 7 april 2011 niet geheel juist was.
Niet uitgesloten kan worden dat de rechter-commissaris bij het beschikbaar zijn van de volledige informatie tot een andere beslissing was gekomen. Daarbij komt dat het vereiste ‘papierwerk’ ontbreekt.
De rechtbank op grond van de overblijvende bewijsmiddelen in het dossier niet tot een bewezenverklaring komen van de ten laste gelegde feiten en dient verdachte vrij te spreken.
Subsidiair stelt de verdediging dat het onder 1 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verklaring van getuige [getuige] wordt niet bevestigd door enig andere verklaring. Voorts zijn diverse omstandigheden die worden opgevat als dealer-indicaties, voor een andere uitleg vatbaar. Verdachte dient dan ook van dit feit te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. Uitsluiting bewijs
rechtmatigheid doorzoeking woning verdachte
De rechtbank is van oordeel dat de (RCIE) informatie d.d. 17 maart 2011 en 7 april 2011 welke heeft geleid tot het afgeven van een verlof tot doorzoeking van de woning van verdachte zodanig gedetailleerd en precies van aard is, dat niet te verwachten is dat de rechter-commissaris in redelijkheid tot een andere beslissing, dan de door hem genomen beslissing, gekomen zou zijn, indien deze de beschikking had gehad over het gegeven dat eerder ontvangen signaal informatie d.d. 17 maart 2011op dat moment geen verdere aanknopingspunten opgeleverd had. De informatie van 7 april 2011 en 17 maart 2011 bevestigen elkaar in grote lijnen en op details. Dat achteraf na de doorzoeking is gebleken dat deze informatie niet geheel juist was, doet daar niet aan af.
ontbreken lijst van in beslag genomen goederen
Met betrekking tot het door de verdediging genoemde ‘ontbreken van papierwerk’ constateert de rechtbank dat er in het dossier een door de rechter-commissaris opgemaakte lijst van de tijdens de doorzoeking in beslag genomen goederen ontbreekt. De rechtbank constateert voorts dat de rechter-commissaris, ondanks herhaalde verzoeken daartoe, aan de rechtbank geen nadere informatie heeft verstrekt aangaande de bij het proces-verbaal van doorzoeking ontbrekende lijst van inbeslaggenomen goederen. Gezien de feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het ontbreken van voormelde lijst moet worden aangemerkt als een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de eventuele consequenties die zulks moet hebben, allereerst dat zich bij de dossierstukken wel een proces-verbaal van doorzoeking van de rechter-commissaris bevindt, alsook dat door de verdediging de aanwezigheid van de rechter-commissaris bij de doorzoeking van de woning van verdachte niet is betwist. In het dossier bevindt zich bovendien een ambtsedig proces-verbaal van politie aangaande de doorzoeking van de woning van verdachte in aanwezigheid van de rechter-commissaris, welk proces-verbaal tevens een overzicht van de door de rechter-commissaris in beslag genomen goederen bevat.
De rechtbank is echter van oordeel dat, gelet op de cruciale en controlerende rol van de rechter-commissaris bij doorzoekingen en inbeslagname als de onderhavige sprake is van schending van een belangrijk vormvoorschrift.
De rechtbank constateert echter evenzeer dat gelet op het hier overwogene betreffende de overige verslaglegging van de doorzoeking en inbeslagname verdachte door het gecontateerde vormverzuim slechts in zeer beperkte mate in zijn belangen is geschaad. De rechtbank is in dit licht van oordeel dat de sanctie van bewijsuitsluiting in deze een te zware reactie zou vormen op voormeld vormverzuim. Wel zal de rechtbank, mede vanuit het oogpunt van het belang van de normhandhaving van de naleving van voormeld voorschrift, aan het vormverzuim de consequentie verbinden van een vermindering van de strafmaat, zoals hierna omschreven.
4.3.2. feit 1
De rechtbank is bij zijn beoordeling uitgegaan van de navolgende uit wettige bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden
In de woning van verdachte aan het [adres] te Maarsen zijn op 7 april 2011
- onder andere - aangetroffen:
- een geldbedrag van € 940,00 (bestaande uit 1 biljet van € 100,00, 8 biljetten van
€ 50,00, 21 biljetten van € 20,00 en 2 biljetten van € 10,00);
- 21 zogenaamde ponypacks, bevattende een wit poeder;
- een vuurwapen met daarin een houder met drie patronen;
- een briefje met daarop de handgeschreven teksten: “nieuwe snel (meteen betaald)”, “Betaald aan [naam] 300,-“ en “voor 50 snel krijgt pas weer geld als hij nieuwe komt brengen”.
Het in de ponypacks aangetroffen poeder geeft een positieve reactie op cocaïne. Het NFI heeft vastgesteld dat dit cocaïne bevat. Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij sinds januari 2011 twee of drie keer per maand cocaïne kocht van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij cocaïne in huis had en dit ook aan vrienden geeft.
Op grond hiervan acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 januari 2011 tot 7 april 2011 meermalen cocaïne heeft verkocht en verstrekt. De verklaring van verdachte dat de aangetroffen drugs voor eigen gebruik zijn, acht de rechtbank ongeloofwaardig, gelet op de hoeveelheid en de wijze waarop deze verpakt waren. De grote hoeveelheid van de, in ponypacks, verpakte aangetroffen drugs wijst op een handelsvoorraad. Gelet op de hoeveelheid en de samenstelling van het aangetroffen geldbedrag – te weten € 940,00 volledig in kleine coupures - is de rechtbank van oordeel dat dit handelsgeld betreft dat verdachte in de periode voor 7 april 2011 heeft verdiend. Dat verdachte een dergelijk groot bedrag in gedeeltes opgenomen zou hebben van zijn bankrekening, acht de rechtbank niet aannemelijk. Verdachte heeft zulks ook niet nader onderbouwd. De rechtbank ook het –mede gezien het amtshalve bij de rechtbank bekende feit dat bij verdachten bij wie handelshoeveelheden verdovende middelen worden aangetroffen veelal ook vuurwapens worden aangetroffen- voorts aannemelijk dat ook het in de woning van verdachte aangetroffen vuurwapen met bijbehorende munitie diende ter bescherming van verdachtes aanwezige handelsvoorraad en aanwezige geld.
4.3.3. feit 2 en 3
De rechtbank acht de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie;
- het proces-verbaal van doorzoeking woning;
- het proces-verbaal van de politie Utrecht, Forensische Opsporing, Uitvoering;
- het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut;.
- het proces-verbaal van de politie Utrecht, Forensische Opsporing, Bureau Wapens en Munitie;
Genoemde bewijsmiddelen worden, ook in hun onderdelen, slechts gebruikt tot bewijs van het feit waarop zij blijkens hun inhoud in het bijzonder betrekking hebben.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
op één of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2011 tot 7 april 2011 telkens te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, telkens opzettelijk heeft verkocht en verstrekt, in elk geval telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 2
op 07 april 2011 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 16,63 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 3
op 7 april 2011 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, een wapen van categorie III, te weten een pistool (Astra, kaliber 6,35 mm), en munitie van categorie III, te weten 3 scherpe patronen (kaliber 6,35 mm en/of .25 mm), voorhanden heeft gehad;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
feit 1: Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2: Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en munitie van categorie III;
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 9 maanden met aftrek, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit en heeft omtrent een eventuele de strafmaat geen standpunt ingenomen.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de handel en het aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs. De rechtbank acht dit ernstige strafbare feiten. Cocaïne is immers een stof die schadelijk is voor de gezondheid en sterk verslavend is. Daarnaast ontstaat door de handel in harddrugs schade en overlast voor de samenleving. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat verslaafden aan harddrugs, om in hun dagelijkse behoefte te voorzien, vaak vermogensdelicten plegen. Voorts brengt de handel in harddrugs met zich mee dat een zwart geldcircuit ontstaat met alle gevolgen van dien. Dat is ook de reden dat op de handel in harddrugs zware straffen zijn gesteld. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag.
Voorts heeft verdachte een vuurwapen met bijbehorende scherpe munitie voorhanden gehad. Vuurwapens worden vaak gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en vormen een groot gevaar en een aanzienlijke bedreiging voor een veilige samenleving en het voorhanden hebben daarvan maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens met de daarbij behorende munitie.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de rechtbank gelet op:
- het strafblad van verdachte d,d, 12 mei 2011, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld;
- het reclasseringsrapport d.d. 21 juni 2011, opgemaakt door M. Bongenaar waaruit – zakelijk weergegeven – blijkt dat verdachte is gediagnosticeerd met Body Dysmorfic Disorder (BDD) en trekken van een borderline- en narcistische persoonlijkheidsstoornis. Verdachte heeft de afgelopen jaren geen hulpverlening meer gehad. Hij heeft echter wel behoefte aan hulp en heeft zichzelf aangemeld bij Altrecht, maar zat op de dag van de intake gedetineerd. Verdachte gebruikt sinds twee jaar dagelijks “één a twee puntjes” cocaïne en vindt zichzelf niet verslaafd. Er zijn vraagtekens bij een aantal leefgebieden. Onder andere hoe verdachte zijn drugs- en anabolengebruik kan financieren met een WAO uitkering. Gelet op dit gebruik is niet uit te sluiten dat verdachte zich in een illegaal en crimineel circuit bevindt. Verdachte geeft hierover weinig openheid van zaken. Gezien de ontkenning is er geen inschatting van het recidiverisico mogelijk.
De reclassering adviseert aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met daarbij verplicht reclasseringscontact met de bijzondere vooraarden van een meldingsgebod, deelname aan gedragsinterventie en een behandelverplichting.
Verdachte heeft ter zitting verklaard bereid te zijn om zich te houden aan de aanwijzingen van de reclassering.
Bij de bepaling van de strafmaat heeft de rechtbank gelet op de straffen die doorgaans worden opgelegd in soortgelijke zaken.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf in beginsel voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte. De rechtbank zal echter, gelet op het onder 4.3.1. geconstateerde vormverzuim de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf verminderen met 12 dagen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 168 dagen passend en noodzakelijk is, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Met het voorwaardelijke deel van de straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en voorts maakt deze een verplichte begeleiding door de Reclassering onder de in het rapport van de Reclassering d.d. 21 juni 2011 genoemde bijzondere voorwaarden mogelijk.
7. Het beslag
7.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag van € 940,00.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot het in beslag genomen geldbedrag.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen geldbedrag van € 940,00 vatbaar is verbeurdverklaring, omdat dit geldbedrag door een strafbaar feit is verkregen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 33, 33a, 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2: Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en munitie van categorie III;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 168 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland, ook als dit inhoudt dat verdachte:
- zich op uitnodiging zal melden bij de Reclassering Nederland gedurende door de reclassering bepaalde perioden en zo frequent als de reclassering gedurende deze perioden nodig acht;
- zal deelnemen aan de navolgende gedragsinterventies: de Cognitieve Vaardigheidstraining (CoVa)en de Leefstijltraining (kort);
- zich zal laten behandelen bij een forensische ambulante behandelinstelling en zijn medewerking hier aan zal verlenen;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd het in beslag genomen geldbedrag ad € 940,00.
Voorlopige hechtenis
Heft het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop dit vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Oostendorp, voorzitter, mr. A. Kuijer en A.M. Crouwel, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 oktober 2011.
Mr. A. Kuijer is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.