parketnummer: 16/511693-11; 16/512672-09 (vordering na voorw. veroordeling) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 oktober 2011
[verdachte]
geboren op [1993] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2011.
De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door
mr. drs. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van de standpunten door de raadsman van verdachte en door verdachte zelf naar voren gebracht.
2 De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met een ander aan meerdere woninginbraken heeft schuldig gemaakt.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de onder 1, 2, 5 en 6 ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen op grond van de zich in het dossier bevindende aangiften en de bekennende verklaring die verdachte ten aanzien van die feiten ter terechtzitting heeft afgelegd.
Door de verdediging is onder verwijzing naar de Salduz-jurisprudentie bepleit, dat de door verdachte bij de politie afgelegde verklaringen over andere feiten dan het eerste feit op de tenlastelegging niet voor het bewijs mogen worden gebruikt. Dit nu verdachte niet, gelet op zijn minderjarige leeftijd, ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn recht op raadpleging van een advocaat vóór aanvang van - en gedurende - het eerste politieverhoor en de volgende politieverhoren over andere feiten dan waarvoor hij was aangehouden. Nu deze bij de politie afgelegde bekennende verklaringen van het bewijs moeten worden uitgesloten en bij gebrek aan overig bewijs, dient verdachte van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten worden vrijgesproken, aldus de verdediging.
Voor wat betreft het onder 3 tenlastegelegde heeft de verdediging nog aangevoerd, dat de modus operandi een andere is dan bij de overige feiten en het niet duidelijk is of de belastende verklaring van de medeverdachte ziet op de woning aan de [adres] of op die aan de [adres], nu ook verdachte hierover niet duidelijk is.
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde heeft de verdediging aangevoerd, dat de mogelijkheid niet moet worden uitgesloten dat anderen dan verdachte en de medeverdachte na hen in de woning zijn geweest. De verdediging vraagt zich af waarom verdachte anders zou ontkennen de sieraden te hebben weggenomen, terwijl hij de inbraak in de woning bekent. Daarbij komt nog dat het leegplunderen van de koelkast en het schrijven van een tekst op de slaapkamermuur niet als handelwijze van verdachte worden aangemerkt, aldus de verdediging.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Salduz
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat een minderjarige verdachte enkel afstand kan doen van zijn recht op raadpleging van een advocaat vóór aanvang van het eerste politieverhoor indien dit ondubbelzinnig gebeurt. Over het standpunt van de verdediging dat indien verdachte over andere feiten door de politie wordt gehoord dan het feit waarover hij in het eerste politieverhoor is gehoord, die latere politieverhoren telkens moeten worden opgevat als eerste politieverhoor waarbij verdachte steeds enkel afstand kan doen van zijn recht op raadpleging van een advocaat vóór aanvang van dat politieverhoor indien dit ondubbelzinnig gebeurt, hoeft de rechtbank zich niet uit te laten vanwege het volgende.
De rechtbank acht deze bijna 18-jarige verdachte in staat de betekenis van zijn rechten te begrijpen en te overzien wat de consequenties zijn indien hij van die rechten afstand doet. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat de betekenis van die rechten en de gevolgen van het daarvan afstand doen niet aan verdachte zijn uitgelegd of niet door hem zijn begrepen. De rechtbank merkt in dit verband op dat verdachte al eerder met Justitie en de politie in aanraking is geweest en wat dit betreft ‘het klappen van de zweep’ kent. Verder is hem voor ieder verhoor de vraag over bijstand van een raadsman gesteld. Bovendien is duidelijk dat verdachte schoon schip wilde maken. Verdachte heeft dan ook naar het oordeel van de rechtbank ondubbelzinnig afstand gedaan van dit recht.
Van een vormverzuim is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, zodat de verklaringen die verdachte bij de politie heeft afgelegd voor het bewijs kunnen worden gebruikt, nu daaraan ook overigens niets aan in de weg staat.
Bewijsmotivering van feit 3
De rechtbank acht het onder 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank
grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan, op de hierna –
samengevatte – weergegeven feiten en omstandigheden.
Door [benadeelde 1] is verklaard dat er op 11 januari 2011 in zijn woning aan de
[adres] te Utrecht is ingebroken. [benadeelde 1] heeft verklaard dat er een gat in zijn kelderdeur was gebroken en dat uit zijn woning telefoons, een laptop, een videocamera, een beeldscherm, een computer en een fiets zijn weggenomen.
Door verdachte is bij de politie verklaard, dat hij zich deze inbraak herinnert en dat hij daar via de kelder heeft ingebroken. Door verdachte is voorts verklaard dat hij zich het beeldscherm, een videocamera en de laptop herinnert.
Door de verdediging is aangevoerd dat niet duidelijk is of de verklaring van verdachte ziet op de [adres] of de [adres]. De rechtbank is van oordeel dat hierover geen twijfel bestaat, nu verdachte hierover zelf helderheid verschaft in zijn verklaring bij de politie op 30 maart 2011. Verdachte heeft daar immers verklaard: “Ik wees u ook de [adres] te Utrecht aan. Ik had u al verklaard over huisnummer [nummer] op die laan waar [medeverdachte] [rechtbank: medeverdachte [medeverdachte]] en ik hadden ingebroken. Bij nummer [nummer] zijn we naar de achterzijde van de woning gegaan, waar net zo’n kelder is als bij nummer [nummer]. Ik weet dat [medeverdachte] daar met een van zijn voeten tegen de kelderdeur heeft getrapt.” Tevens heeft de politie op 6 april 2011 aan verdachte een verklaring van medeverdachte [medeverdachte] voorgehouden, inhoudende: “[medeverdachte] heeft niet alleen ontkent dat hij bij de rechter woning (huisnummer [nummer]) heeft ingebroken, hij vertelde mij ook dat jij tegen hem had verklaard dat jij daar had ingebroken en dat je dat met een andere jongen hebt gedaan.” Verdachte heeft hierop gereageerd: “Misschien ben ik alleen geweest. Ik was niet met een ander.”
Nu de rechtbank echter niet kan vaststellen of verdachte deze inbraak samen met een ander (dan medeverdachte [medeverdachte]) heeft gepleegd zal de rechtbank vrijspreken van het medeplegen.
Bewijsmotivering van feit 4
De rechtbank acht het onder 4 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank
grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan, op de hierna –
samengevatte – weergegeven feiten en omstandigheden.
Door [benadeelde 2] is verklaard dat er in de nacht van 31 december 2010 op 1 januari 2011 in zijn woning aan de [adres] te [woonplaats] is ingebroken. [benadeelde 2] heeft verklaard dat aan de achterkant van zijn woning een ruit is vernield en dat uit zijn woning computers/laptops, een spelcomputer, een fotocamera, cadeaubonnen en een hoeveelheid sieraden zijn weggenomen.
Door de medeverdachte [medeverdachte] is verklaard, dat hij samen met verdachte heeft ingebroken in de woning aan de [adres] te [woonplaats]. [medeverdachte] heeft voorts verklaard dat verdachte een ruit van de woning heeft ingedrukt en dat beiden vervolgens naar binnen zijn geklommen. Voort heeft [medeverdachte] verklaard dat zij uit deze woning drie laptops, een Nintendo Wii en een televisie hebben weggenomen. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat door verdachte een gouden ring is meegenomen.
Door verdachte is bij de politie verklaard dat hij samen met [medeverdachte] in de woning aan de [adres] te [woonplaats] heeft ingebroken en dat hij herinnert een laptop, Amerikaanse Dollars, een fotocamera en een Wii te hebben meegenomen.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier geen feitelijke aanknopingspunten om aan te nemen dat anderen dan verdachte en de medeverdachte in de woning zijn geweest, die na hen uit de woningen de sieraden hebben meegenomen, zoals aangevoerd door de verdediging. Door de medeverdachte [medeverdachte] is bovendien verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte een gouden ring heeft weggenomen. Het is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat verdachte (en de medeverdachte) enkel een gouden ring hebben weggenomen en de overige sieraden niet.
Opgave van de bewijsmiddelen van de feiten 1, 2, 5 en 6
De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 4 oktober 2011;
- de aangifte van [benadeelde 3].
De rechtbank acht voorts het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 4 oktober 2011;
- de aangifte van [benadeelde 4].
De rechtbank acht voorts het onder 5 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 4 oktober 2011;
- de aangifte van [benadeelde 5].
De rechtbank acht voorts het onder 6 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 4 oktober 2011;
- de aangifte van [benadeelde 6] en [benadeelde 7].
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 14 februari 2011 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning, gelegen aan het [adres], heeft weggenomen een laptop en een televisie en een hoeveelheid muntgeld en een overhemd, toebehorende aan [benadeelde 3], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak op een bovenlicht/raam van voornoemde woning;
2.
op 27 januari 2011 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning, gelegen aan het [adres], heeft weggenomen een laptop en een paspoort (op naam van [benadeelde 4]), toebehorende aan [benadeelde 4], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak op een bovenlicht/raam van voornoemde woning;
3.
op 11 januari 2011 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning, gelegen aan de [adres], heeft weggenomen telefoons en een fiets en een laptop en een videocamera en een beeldscherm en een computer, toebehorende aan [benadeelde 1], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak op een kelderdeur van voornoemde woning;
4.
in de periode van 31 december 2010 tot en met 1 januari 2011 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning, gelegen aan de [adres], heeft weggenomen computers/laptops en een spelcomputer en een fotocamera en cadeaubonnen en een hoeveelheid sieraden, toebehorende aan [benadeelde 2], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak op een ruit van voornoemde woning en door inklimming;
5.
op 8 februari 2011 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning, gelegen aan de [adres], heeft weggenomen computers/laptops en een fotocamera en een hoeveelheid sieraden en kleding, toebehorende aan [benadeelde 5], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak op een keukenraam van voornoemde woning en door inklimming;
6.
op 1 februari 2011 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning, gelegen aan de [adres], heeft weggenomen een computer en een autosleutel en een geldbedrag van 50 euro, toebehorende aan [benadeelde 6] en/of [benadeelde 7], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door braak op een raam van voornoemde woning en door inklimming.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen telkens meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde:
Telkens: Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Ten aanzien van het onder 4, 5 en 6 bewezenverklaarde:
Telkens: Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft zich over de persoon van verdachte laten voorlichten door drs. E.F. de Witt, GZ-psycholoog, die op 6 mei 2011 een rapport heeft uitgebracht.
Uit dit rapport blijkt dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, aangezien er sprake is van een gedragsstoornis die is begonnen in de adolescentie en matig is van ernst en van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Geadviseerd wordt verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid over en maakt deze tot de hare.
Verdachte is strafbaar, omdat ook overigens niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen jeugddetentie voor de duur van 180 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 96 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich tijdens de proeftijd gedraagt naar de aanwijzingen van de Reclassering Nederland, in het kader van de maatregel Hulp en Steun, ook indien dit betekent het meewerken aan behandeling door ACT. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd een werkstraf op te leggen voor de duur van 140 uur subsidiair 70 dagen vervangende jeugddetentie.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten, maar kan zich niettemin vinden in de hoogte en de modaliteiten van de eis van de officier van justitie.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de aan de verdachte op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde strafbare feiten evenals de onder 6.4 aangehaalde ad informandum gevoegde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Verder is rekening gehouden met de persoon van verdachte zoals uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking daar van het hiervoor aangehaalde rapport en het hierna te noemen rapport van de Raad voor de Kinderbescherming is gebleken. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie met betrekking tot verdachte d.d. 6 juni 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld.
Voor wat betreft de aard en de ernst van de bewezen en strafbaar verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft zich, veelal samen met een ander, in een korte periode schuldig gemaakt aan drie pogingen tot inbraak in een woning en zes voltooide inbraken in een woning. Dit is een schokkend aantal inbraken kort achter elkaar, veelal op klaar lichte dag, gepleegd. Hierbij zijn waardevolle spullen weggenomen die snel werden verkocht. De opbrengst gebruikte verdachte naar eigen zeggen vooral om te feesten. Aan het plegen van woninginbraken tilt de rechtbank zwaar. Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Het is voor hen vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest, hun persoonlijke bezittingen heeft doorzocht en voor een deel heeft weggenomen. Het is algemeen bekend dat woninginbraken nog lange tijd voor gevoelens van angst en onveiligheid kunnen zorgen bij zowel de bewoners van de desbetreffende woningen als ook bij de buurtbewoners. Verdachte heeft geen rekening gehouden met deze gevolgen, maar heeft alleen gedacht aan zijn eigen financiële gewin.
De rechtbank heeft kennis genomen van de door de Raad voor de Kinderbescherming over verdachte opgemaakte brief d.d. 28 september 2011 en de toelichting die daarop door mevrouw M. Dekker ter terechtzitting is gegeven. Nu geen enkele vorm van de maatregel Hulp en Steun effect blijkt te hebben op verdachte en jeugddetentie in het verleden niet recidiveverminderend blijkt te hebben gewerkt, acht de Raad een nog intensievere behandeling noodzakelijk om het recidiverisico te verminderen. De Raad is van mening dat behandeling bij het Jeugd ACT als bijzondere voorwaarde een alternatieve mogelijkheid is om het recidiverisico te verminderen. Omdat verdachte bijna achttien jaar is acht de Raad het van belang dat de begeleiding door de reclassering wordt uitgevoerd door het Jong Volwassenen team van Reclassering Nederland. De Raad adviseert daarom verdachte een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering met behandeling bij Jeugd ACT.
De bewezen verklaarde feiten zijn, zoals gezegd, ernstig en rechtvaardigen zonder meer de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarbij komt dat verdachte tot tweemaal toe zijn schorsingsvoorwaarden heeft overtreden en uiteindelijk door Bureau Jeugdzorg Utrecht is teruggemeld, hetgeen de rechtbank ten nadele van verdachte uitlegt.
Hoewel de aard en frequentie van de feiten een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt acht de rechtbank alles afwegende en gelet op de leeftijd van verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden. Het aantal woninginbraken en pogingen daartoe maakt dat de rechtbank een hoger aantal dagen jeugddetentie aan verdachte zal opleggen dan de officier van justitie heeft gevorderd. Voor een andere of lichtere straf is geen plaats. Met het voorwaardelijke deel van deze straf wordt mede beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Tevens maakt die voortzetting van de begeleiding door de het Jong Volwassenen team van de reclassering mogelijk, hetgeen de rechtbank noodzakelijk acht, inclusief het opleggen van de hierna genoemde bijzondere voorwaarden. Tevens zal verdachte een werkstraf worden opgelegd.
6.4 Het ad informandum gevoegde
De rechtbank heeft bij de strafbepaling rekening gehouden met de volgende door verdachte bekende en ad informandum op de dagvaarding vermelde strafbare feiten:
- poging tot woninginbraak, samen met een ander, op 7 februari 2011 te Utrecht;
- poging tot woninginbraak, samen met een ander, in de periode van 6 februari 2011 tot en met 8 februari 2011 te Utrecht;
- poging tot woninginbraak, samen met een ander, op 14 februari 2011 te Utrecht.
7.1 De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
De benadeelde partij [benadeelde 5] vordert een schadevergoeding van € 325,00 voor feit 5. De officier van justitie en de raadsman achten de vordering toewijsbaar.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
7.2 De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 2.142,00 voor feit 4. De officier van justitie acht de vordering toewijsbaar.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld, dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat het feit niet te bewijzen is en subsidiair dat de vordering te ingewikkeld is om in het strafproces te worden meegenomen, omdat uit het dossier niet zonder meer is af te leiden dat de sieraden en de andere goederen door verdachte zijn weggenomen.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
7.3 De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 2.500,00 voor feit 3. De officier van justitie acht de vordering toewijsbaar.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat het feit niet te bewijzen is en subsidiair dat de vordering niet ontvankelijk behoort te worden verklaard, nu deze niet is onderbouwd en niet eenvoudig van aard is.
De rechtbank is van oordeel dat in dit strafproces kan worden vastgesteld dat de schade tot een bedrag van € 600,00 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, ter zake van materiële schade en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8.1 De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan de rechthebbende.
8.2 De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
9 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 21 dagen die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 1 oktober 2010 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
De rechtbank zal bepalen dat deze ten uitvoer te leggen gevangenisstraf zal worden vervangen door een werkstraf voor de duur van 42 uren subsidiair 21 dagen vervangende jeugddetentie.
10 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77dd, 36f, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
11 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van telkens wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5.1 genoemde strafbare feiten oplevert;
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 220 dagen, waarvan 136 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die in het kader van de maatregel Hulp en Steun worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, Jong Volwassenen team, ook indien dit het meewerken aan behandeling door Jeugd ACT inhoudt;
- draagt voornoemde reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de eventuele tenuitvoerlegging van de opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie;
- veroordeelt verdachte voorts tot een werkstraf van 140 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 70 dagen;
Beslag
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van het in beslag genomen voorwerp te weten een geldbedrag van € 26,32;
- gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen, te weten een paar schoenen van het merk Moschino, een Blackberry Curve en een mobiele telefoon van het merk Samsung;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 5] van € 325,00 ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf de dag van ontstaan van de schade (8 februari 2011) tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 5], € 325,00 te betalen, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 3 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 2.142,00 ter zake van materiële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2], € 2.142,00 te betalen, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 21 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 600,00 ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf de dag van ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1], € 600,00 te betalen, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 6 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 1 oktober 2010 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/512672-09 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten jeugddetentie voor de duur van 21 dagen;
- bepaalt dat deze ten uitvoer te leggen gevangenisstraf zal worden vervangen door een werkstraf van 42 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 21 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.G. de Beer, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. J.P. Killian en mr. A.M. Crouwel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. van Wageningen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 oktober 2011.