ECLI:NL:RBUTR:2011:BT9080

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
24 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600645-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling, bedreiging en belediging van politieambtenaren in Veenendaal

Op 24 oktober 2011 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 juni 2011 in Veenendaal een ruit van een woning heeft vernield en daarbij twee politieagenten heeft bedreigd en beledigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangifte van de vernieling werd ondersteund door getuigenverklaringen. Een getuige hoorde glasgerinkel en zag de verdachte op het moment van de vernieling. De verdachte ontkende de feiten en verklaarde dat hij in de buurt was om onderdak te zoeken. De rechtbank achtte deze verklaring niet aannemelijk, mede gezien de inconsistenties in zijn verhaal en de getuigenverklaringen die hem identificeerden als de dader. De bedreigingen aan het adres van de politieagenten werden ook bevestigd door hun verklaringen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn uitlatingen het gezag van de politie ondermijnde en hen beledigde. Ondanks de ernst van de feiten, oordeelde de rechtbank dat de ISD-maatregel niet passend was en legde de verdachte een gevangenisstraf van 100 dagen op. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder de feiten waren gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte, die eerder met justitie in aanraking was gekomen. De tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht, werd in mindering gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600645-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 oktober 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1964] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. E.H. Bokhorst, advocaat te Veenendaal
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 10 oktober 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte 29 juni 2011 te Veenendaal:
feit 1: een ruit van een woning aan de [adres] heeft vernield;
feit 2 : [politieagent 1] heeft bedreigd;
feit 3: de politieagenten [politieagent 1] en [politieagent 2] heeft beledigd.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op het volgende.
Ten aanzien van feit 1: de verklaringen van de twee getuigen en de bevindingen van de verbalisanten. De officier van justitie acht de verklaring van verdachte over zijn aanwezigheid in de [adres] niet aannemelijk.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3: de verklaringen van beide verbalisanten.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en verzoekt de rechtbank dan ook om verdachte van alle ten laste gelegde feiten vrij te spreken. De verdediging voert daartoe het volgende aan.
Ten aanzien van feit 1. De verklaring van aangeefster [aangeefster] is niet betrouwbaar en dient dan ook niet als bewijs te worden gebruikt.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3. Verdachte was van mening dat hij ten onrechte werd aangehouden en zijn uitlatingen dienen dan ook in dat licht te worden bezien. De uitlatingen waren uit onmacht en woede en waren aldus niet serieus te nemen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van feit 1
Aangeefster [aangeefster] heeft verklaard dat de woning van de buren aan de [adres] te Veenendaal eigendom is van woningbouwvereniging Patrimonium. Op 29 juni 2011 omstreeks 02.30 uur hoorde ze glasgerinkel dat bij voornoemde woning vandaan kwam. Zij zag vervolgens een man die zij herkende als zijnde verdachte. Ze zag dat hij van het balkon af sprong en weg liep. Aangeefster zag vervolgens dat de ruit van de keukendeur was vernield.
De aangifte wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige ]. Zij heeft verklaard dat zij omstreeks 02.00 uur geluid hoorde bij eerder genoemde woning. Zij hoorde meerdere malen dat iemand de buizen van het balkon vastpakte, naar boven klom en vervolgens weer naar beneden sprong. Op het moment dat ze ging kijken zag ze een man gehurkt op de grond neerkomen. De man had een slank postuur, een kaal hoofd, droeg een donkere jas en had een plastic tas bij zich met een gekleurde, mogelijk gele, afdruk. Op het moment dat [getuige ] de politie belde hoorde zij glasgerinkel bij de woning vandaan komen.
Omstreeks 02.30 uur kwam de politie ter plaatse. Ter hoogte van het perceel nummer 18 van de [adres] zagen zij verdachte staan. Hij was gekleed in een donkere jas, droeg zijn haar heel kort geschoren en had een plastic tas van de Wibra bij zich. Een Wibra-tas heeft een rode kleur met een gele opdruk.
Aanvullende bewijsoverweging
De rechtbank acht op grond van het hiervoor weergegeven bewijs wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Verdachte is vlak na de vernieling op zeer korte afstand van het plaats delict aangetroffen door de politie. De omschrijving die door getuige [getuige ] van de door haar geziene man is gegeven, past binnen de omschrijving die de verbalisanten van verdachte geven. Daarbij komt dat aangeefster [aangeefster] verdachte heeft herkend. Beide getuigen zagen dat verdachte van het balkon van vorenbedoelde woning sprong rond het tijdstip dat zij glasgerinkel hoorden.
Verdachte heeft ontkend dat hij het ten laste gelegde feit heeft begaan en heeft verklaard dat hij in de [adres] was omdat hij onderdak zocht bij een persoon, een vriend van hem, die vlakbij de [adres] woont. De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk gelet op de hiervoor weergegeven verklaring van getuige [aangeefster]. Daarbij komt dat verdachte hierover niet consistent heeft verklaard en de naam van voornoemde vriend desgevraagd niet kunnen noemen.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaring van aangeefster [aangeefster] niet betrouwbaar is, omdat zij inconsistent heeft verklaard over de aanwezigheid van verdachte op het balkon. Voorts kon zij niet vertellen wat verdachte die avond aan had, terwijl getuige [getuige ], die op grotere afstand stond, hierover wel heeft kunnen verklaren.
De rechtbank acht de verklaring van [aangeefster], in tegenstelling tot de verdediging, wel betrouwbaar. De verklaringen die zij heeft afgelegd zijn naar het oordeel van de rechtbank niet tegenstrijdig. Bovendien maakt het feit dat [aangeefster] geen signalement kon geven haar verklaring niet onbetrouwbaar.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3
Verbalisant [politieagent 1], hoofdagent van de politie, en zijn collega [politieagent 2] kwamen naar aanleiding van de melding van feit 1 op 29 juni 2011 ter plaatse aan de [adres] te Veenendaal en spraken verdachte aan. [politieagent 1] hoorde daarop dat verdachte tegen hen zei: ‘jullie zijn racistenhonden’. Verdachte zei ook: ‘hoerenjong, mietjes, flikkers, kankerlijers’. Tegen [politieagent 1] zei verdachte: ‘Ik geef jou een kopstoot en dan ga ik daar 10 jaar voor zitten’.
De verklaring van [politieagent 1] wordt ondersteund door de verklaring van [politieagent 2], agent van de politie, die samen met [politieagent 1] surveilleerde op het moment dat zij verdachte aantroffen. Hij hoorde dat verdachte tegen [politieagent 1] zei: ‘ik geef je een kopstoot, dan ga ik er wel 10 jaar voor zitten’. Ook hoorde hij dat verdachte zei: ‘jullie zijn hoeren, jullie zijn mietjes’.
Aanvullende bewijsoverweging
De rechtbank acht op grond van het hiervoor weergegeven bewijs wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van voornoemde feiten. Naar de mening van de verdediging waren de uitlatingen van verdachte niet serieus te nemen, omdat verdachte van mening was dat hij ten onrechte werd aangehouden. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat de enkele omstandigheid dat verdachte meende onrechtmatig te worden aangehouden het bedreigende of beledigende karakter van de uitlatingen niet ontneemt.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 29 juni 2011 te Veenendaal opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning gelegen aan de [adres], toebehorende aan Woningstichting Patrimonium, heeft vernield door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk die ruit in te slaan;
2.
op 29 juni 2011 te Veenendaal, [politieagent 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [politieagent 1] dreigend de woorden toegevoegd: "ik geef jou een kopstoot en ga daar 10 jaar voor zitten";
3.
op 29 juni 2011 te Veenendaal, opzettelijk beledigend de ambtenaren [politieagent 1] (hoofdagent van politie) en [politieagent 2] (agent van politie), gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden: "hoerenjong, mietjes, flikkers, kankerlijers, jullie zijn racistenhonden".
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen.
Feit 2: bedreiging met zware mishandeling.
Feit 3: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar, waarbij de verslavings- en persoonlijkheidsproblematiek van verdachte worden behandeld.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat aan verdachte geen ISD-maatregel dient te worden opgelegd nu onvoldoende onderzoek is gedaan naar alternatieve, minder ingrijpende, maatregelen. De verdediging is van mening dat aan verdachte een gevangenisstraf welke gelijk is aan het reeds door hem ondergane voorarrest dient te worden opgelegd. Eventueel kan daarbij een voorwaardelijk deel worden opgelegd met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft de ruit van de woning van zijn ex-vriendin vernield. Vernieling is een ergerlijk feit dat naast schade vaak veel hinder oplevert voor de gedupeerde. Verdachte heeft vervolgens, toen hij werd aangehouden twee verbalisanten beledigd en één van hen ook bedreigd. De verdachte heeft hiermee het respect en gezag ten aanzien van de ambtenaren die een publieke taak verrichten ondermijnd. Ook heeft hij hen in hun goede eer en naam aangetast door hen met kwetsende woorden uit te schelden en te bedreigen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 1 september 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor vernielingen, beledigingen en bedreigingen;
- een hem betreffend reclasseringsadvies d.d. 24 augustus 2011, opgesteld door L. Scheffers, reclasseringswerker, inhoudende dat reclasseringstoezicht tot op heden geen enkel effect heeft gehad op verdachte en dat hij herhaaldelijk met politie en justitie in aanraking blijft komen. Verdachte komt zijn afspraken wel na, maar is niet bereid tot enige hulpverlening. De verwachting is dat verdachte zonder intensieve en gedwongen hulpverlening maatschappelijk steeds verder zal afglijden en dat hij zal blijven recidiveren. De reclasseringswerker adviseert oplegging van de ISD-maatregel.
De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om op dit moment, zoals door de officier van justitie is gevorderd en in het hierboven genoemd rapport van de reclassering is geadviseerd, over te gaan tot het opleggen van de ISD-maatregel.
Naar het oordeel van de rechtbank is de wenselijkheid tot het opleggen van de ISD-maatregel onvoldoende onderbouwd en is voornoemde maatregel bovendien op dit moment niet passend.
Ten eerste zijn veel feiten waarvoor verdachte tot op heden is veroordeeld en die ook nu bewezen zijn verklaard ingegeven vanuit de eerste levensbehoeften van verdachte, waaronder het zoeken naar eten en onderdak. De oplegging van de ISD-maatregel acht de rechtbank bovendien niet de meest passende reactie op verbale uitingen tijdens de aanhouding wegens de verdenking van een ander strafbaar feit waarvan de ernst betrekkelijk is.
Verder is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is onderzocht of een klinische behandeling in een gedwongen kader tot de mogelijkheden behoort. Verdachte is bij vonnis van deze rechtbank van 17 maart 2011 veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
Zowel de officier van justitie als de verdediging hebben ter terechtzitting van 10 oktober 2011 aangegeven dat reclasseringstoezicht tot op heden niet op gang is gekomen. Verdachte heeft zich blijkens het hiervoor aangehaalde reclasseringsadvies echter wel gehouden aan het meldingsgebod. Verdachte weigert weliswaar bepaalde hulpverlening, maar naar het oordeel van de rechtbank leidt die omstandigheid niet zonder meer tot de conclusie dat alleen nog de oplegging van de ISD-maatregel resteert. Daartoe acht de rechtbank van belang dat de eerdere poging tot hulpverlening zag op een ambulant kader en dat de houding van verdachte werd ingegeven door zijn wens voorrang te geven aan zijn eerste levensbehoeften.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat met een gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen reeds voldoende wordt tegemoetgekomen aan de ernst van de gepleegde feiten. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. De rechtbank ziet voorts geen ruimte meer om een deel van deze straf voorwaardelijk op te leggen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 57, 266, 267, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen;
feit 2: bedreiging met zware mishandeling;
feit 3: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 100 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S. Koppert, voorzitter, mr. R.P. den Otter en mr. R.P.G.L.M. Verbunt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven-de Vries, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 oktober 2011.
Mr. R.P.G.L.M. Verbunt is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.