ECLI:NL:RBUTR:2011:BU3195

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
2 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600591-11 (P)
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing met geweld en de beoordeling van de strafmaat

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 6 september 2011, stond de verdachte terecht voor poging tot afpersing van een slachtoffer op 26 april 2011. De verdachte heeft het slachtoffer op de openbare weg, de Incadreef in Utrecht, met geweld gedwongen tot de afgifte van goederen en/of geld. Het geweld bestond uit een stomp tegen het achterhoofd van het slachtoffer, gevolgd door schoppen en slaan terwijl het slachtoffer op de grond lag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet geloofwaardig was in zijn ontkenning van de feiten, mede door de consistente verklaringen van getuigen die het geweld hebben waargenomen. De rechtbank achtte de poging tot afpersing wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om een ISD-maatregel op te leggen niet overgenomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn verleden als veelpleger, niet als een zeer actieve veelpleger kon worden aangemerkt en dat de overlast die hij in de afgelopen jaren heeft veroorzaakt beperkt was. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon van de verdachte. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, waarbij de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht. De rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op de artikelen 45 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600591-11 (P)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 september 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1981] te [geboorteplaats]
Gedetineerd in het Huis van Bewaring Wolvenplein te Utrecht
raadsman mr. W.C. den Daas, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 23 augustus 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot afpersing van [slachtoffer] dan wel poging tot diefstal met geweld;
Subsidiair zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] door hem tegen het hoofd te schoppen;
Meer subsidiair [slachtoffer] heeft mishandeld.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot afpersing.
4.2 Het standpunt van de verdediging
Namens de verdachte is vrijspraak bepleit. Verdachte ontkent degene te zijn geweest die het ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Feiten blijkend uit de bewijsmiddelen
Aangever heeft verklaard dat hij op 26 april 2011 over de Incadreef in Utrecht fietste. Hij zag dat de hem bekende [verdachte] uit een auto stapte en naar hem toe kwam rennen. Hij voelde dat hij een stomp op zijn achterhoofd kreeg, waarna hij van zijn fiets viel. Hij zag en voelde vervolgens dat verdachte hem in zijn gezicht stompte en voor en achter op zijn lichaam sloeg. Daarna zag en voelde hij dat hij in zijn gezicht werd geschopt. Hij hoorde verdachte zeggen dat hij zijn zakken leeg moest maken . Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte aangever op de grond gooide, klappen gaf en aangever tegen zijn gezicht schopte. Eveneens hoorde hij verdachte zeggen dat [slachtoffer] zijn zakken leeg moest maken en dat hij iedere keer als hij hem tegen zou komen zijn zakken leeg zou komen halen . Ook getuige [getuige 2] heeft verklaard te hebben gehoord dat verdachte tegen aangever zei “geef me alles wat je in je zakken hebt” en te hebben gezien dat aangever door verdachte in zijn gezicht werd geschopt .
4.3.2 Nadere bewijsoverweging
Verdachte ontkent degene te zijn geweest die op 26 april 2011 op de Incadreef te Utrecht aanwezig is geweest. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig, aangezien zowel verdachte als getuige [getuige 1] over en weer hebben verklaard elkaar goed te kennen. [getuige 1] spreekt in zijn verklaring over [verdachte]. Ook getuige [getuige 2] heeft in haar verklaring aangegeven dat de persoon, die aangever aanviel [voornaam verdachte] wordt genoemd. Bovendien herkent aangever zijn belager als de hem bekende [verdachte].
Namens verdachte is voorts aangevoerd dat de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] niet betrouwbaar zijn, aangezien deze verklaringen pas een paar dagen na het incident zijn afgelegd. Deze getuigen verbleven bij elkaar in huis, waardoor zij hun verklaringen op elkaar hebben kunnen afstemmen. De rechtbank verwerpt dit verweer.
De aangifte van [slachtoffer] is direct na het incident opgenomen, waarbij gelijktijdig foto’s van het letsel van aangever zijn gemaakt. Aangever heeft [getuige 1] en [getuige 2] genoemd als zijnde getuigen van het incident. Voorts hebben zij ieder afzonderlijk een getuigenverklaring afgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen te twijfelen. De rechtbank bezigt deze verklaringen derhalve voor het bewijs.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 26 april 2011 te Utrecht op de openbare weg, de Incadreef, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van goederen en/of geld toebehorende aan die [slachtoffer], welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, die [slachtoffer] tegen het achterhoofd heeft gestompt en vervolgens terwijl die [slachtoffer] op de grond lag hard in het gezicht heeft geschopt en meermalen tegen het lichaam heeft geslagen en daarbij tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: “Maak je zakken leeg” en/of “Ik ga iedere keer jouw zakken leeg halen als ik jou tegenkom” en/of “geef mij alles wat je in je zakken hebt”.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Poging tot afpersing
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders op te leggen.
6.2 Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is vrijspraak bepleit. Voor het geval de rechtbank tot een veroordeling komt, is namens verdachte aangevoerd dat een ISD-maatregel niet passend is, nu verdachte, gelet op het hem betreffende uittreksel Justitiële Documentatie, over de afgelopen jaren niet kan worden aangemerkt als een zeer actieve veelpleger. Voorgesteld wordt een gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing, waarbij hij fors geweld heeft gebruikt. Dat het letsel relatief beperkt is gebleven is geenszins aan verdachte te danken. De gevolgen hadden - met name doordat verdachte aangever tegen het hoofd heeft geschopt - veel ernstiger kunnen zijn. Door dusdanig te handelen heeft verdachte - naast pijn en angstgevoelens bij aangever – ook de openbare veiligheid geschaad, hetgeen leidt tot gevoelens van onrust in de samenleving.
Over de persoon van de verdachte heeft de reclassering op 1 augustus 2011 een advies uitgebracht. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat. Om de reden dat eerdere hulpverleningstrajecten niet tot een gewenst resultaat hebben geleid en omdat er bij verdachte sprake is van een zorgmijdende houding in combinatie met een geringe intrinsieke motivatie voor verandering, wordt geadviseerd een ISD-maatregel op te leggen.
De rechtbank zal dit advies niet overnemen. De rechtbank is van oordeel dat, indien thans aan verdachte een ISD-maatregel wordt opgelegd, voorbij wordt gegaan aan het primaire doel van de maatregel, te weten de bestrijding van overlast. Daarbij is van belang dat verdachte op basis van vermogensdelicten uit 2007 en 2008 de status van veelpleger heeft verkregen en voorts uit het uittreksel Justitiële Documentatie blijkt dat de door verdachte veroorzaakte overlast in de afgelopen 3 jaren beperkt is gebleven.
De rechtbank ziet in het advies van de reclassering geen aanleiding een deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Volstaan zal worden met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegende acht de rechtbank na te noemen straf passend en geboden.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 45 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
poging tot afpersing;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Bruins, voorzitter, mrs. A. Wassing en J. Ebbens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Verspaget-Kruyt, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 september 2011.