ECLI:NL:RBUTR:2011:BU4120
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in strafzaak wegens onvoldoende bewijs van wetenschap en opzet bij het vervoeren van hashish
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 28 oktober 2011, stond de verdachte terecht op verdenking van het proberen te vervoeren en aanwezig hebben van ongeveer 99 kilogram hashish. De officier van justitie stelde dat de verdachte, als vrachtwagenchauffeur, verantwoordelijk was voor de lading in zijn vrachtwagen en dat hij had moeten controleren wat hij vervoerde. De verdediging betwistte echter dat er bewijs was voor de wetenschap of opzet van de verdachte met betrekking tot de hashish.
De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 oktober 2011, waar beide partijen hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank concludeerde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de hashish in zijn vrachtwagen. De verdachte had verklaard dat hij het vreemd vond dat hij zijn vrachtwagen op een industrieterrein moest zetten, wat niet gebruikelijk was. Dit, samen met het feit dat de hashish in dichte dozen achterin de vrachtwagen was geplaatst, leidde de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte niet had kunnen weten dat hij drugs vervoerde.
De rechtbank oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die erop wezen dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans had aanvaard dat er hashish in zijn vrachtwagen zou zitten. De officier van justitie had geen concrete feiten aangedragen die de aanwezigheid van opzet bij de verdachte konden onderbouwen. De rechtbank wees erop dat het standpunt van de officier van justitie, dat vrachtwagenchauffeurs altijd verantwoordelijk zijn voor hun lading, niet ondersteund werd door het Nederlands strafrecht.
Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was voor de wetenschap en opzet die vereist zijn voor een veroordeling. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 28 oktober 2011 door de rechters A.M. Crouwel, M.C. Oostendorp en A. Kuijer, in aanwezigheid van griffier K.F. van Dam.