Sector handel en kanton
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 310560 / HA ZA 11-1499
Vonnis in incident van 23 november 2011
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INVESTMENT FORCE B.V.,
gevestigd te Oud-Beijerland,
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in het incident tot het treffen van voorlopige voorzieningen,
verweerster in het bevoegdheidsincident,
advocaat: mr. E.M. van Zelm te De Bilt,
de rechtspersoon naar vreemd recht
[X] & [Y] LTD.,
gevestigd te Mahé, Seychellen,
gedaagde in de hoofdzaak,
gedaagde in het incident tot het treffen van voorlopige voorzieningen,
eiseres in het bevoegdheidsincident,
advocaat: mr. J.B. Smits te Breda.
Partijen zullen hierna Investment Force en [X] & [Y] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de rolbeslissing van 28 september 2011;
- de incidentele conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident, tevens houdende akte vermindering van eis in de hoofdzaak van Investment Force;
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in beide incidenten.
2. De beoordeling in het bevoegheidsincident
2.1. [X] & [Y] vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. Investment Force voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.2. [X] & [Y] is de rechtsopvolgster van de in Slowakije gevestigde vennootschap Staveko SK s.r.o. (hierna te noemen: Staveko) ter zake een vordering van Staveko op de eveneens in Slowakije gevestigde vennootschap Prievidza SC Tulip r.o. (hierna te noemen: Prievidza) en Investment Force. Staveko heeft – samengevat – werkzaamheden uitgevoerd in opdracht van Prievidza en heeft vervolgens facturen aan Prievidza verzonden. Prievidza en Staveko zijn een betalingsregeling overeengekomen met betrekking tot de kosten voor de uitgevoerde werkzaamheden.
2.3. Bij notariële akte van 2 oktober 2009 zijn Investment Force enerzijds en Staveko anderzijds overeengekomen dat Investment Force toetreedt tot de tussen Prievidza en Staveko gesloten overeenkomst omtrent de betalingsregeling. Investment Force trad als schuldenaar naast Prievidza toe en verbond zich er – kort gezegd – toe aan Staveko te betalen al hetgeen Prievidza op dat moment aan Staveko verschuldigd was als genoemd in die akte.
2.4. [X] & [Y] heeft op 3 februari 2011 aan Investment Force een Europese executoriale titel in de zin van verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen (Pb EU L 143) (hierna: EET-Verordening), doen betekenen. De Europese executoriale titel is op 28 oktober 2010 door de provinciale rechtbank Bratislava, Slowakije, afgegeven op grond van de notariële akte van 2 oktober 2009. De notariële akte is een authentieke akte in de zin van artikel 4 lid 3 EET-Verordening.
2.5. In de hoofdzaak en in het incident tot het treffen van een provisionele voorziening voert Investment Force aan dat [X] & [Y] bij haar verzoek tot het verstrekken van een Europese executoriale titel ten onrechte niet aan de rechter kenbaar heeft gemaakt dat Investment Force reeds een bedrag van € 880.000,00 aan [X] & [Y] heeft betaald en dat [X] & [Y] tot een bedrag van € 1.520.000,00 was voldaan doordat zij verpande onroerende zaken van Investment Force heeft uitgewonnen. Tegen de verleende Europese Executoriale titel is door Investment Force op 10 februari 2011 bezwaar gemaakt bij de districtsrechtbank te Prievidza, Slowakije.
2.6. Op grond van artikel 25 lid 3 van de EET-Verordening is artikel 23 van die verordening eveneens van toepassing op authentieke akten die als Europese executoriale titel zijn gewaarmerkt. Artikel 23 jo 25 van de EET-Verordening bepaalt dat de bevoegde rechter in de lidstaat van tenuitvoerlegging van een als Europese executoriale titel gewaarmerkte authentieke akte de tenuitvoerlegging afhankelijk kan maken van het stellen van zekerheid of in buitengewone omstandigheden de tenuitvoerleggingsprocedure kan opschorten in het geval de schuldenaar om rectificatie of intrekking van de Europese executoriale titel heeft verzocht. Dit laatste is, naar de rechtbank aanneemt, het geval nu Investment Force onweersproken heeft aangevoerd dat zij bezwaar heeft gemaakt tegen de verleende Europese Executoriale titel bij de districtsrechtbank te Prievidza, Slowakije.
2.7. Artikel 11 van de Wet van 28 september 2005 tot uitvoering van de Verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen (hierna: Uitvoeringswet verordening Europese executoriale titel) bepaalt in lid 1 dat op verzoeken inzake de tenuitvoerlegging, als bedoeld in artikel 21 en 23 van de verordening, artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van toepassing is.
2.8. Artikel 438 Rv bepaalt – kort gezegd- dat geschillen die rijzen in verband met een executie, worden gebracht voor de rechtbank die naar de gewone regels bevoegd zou zijn, of in welker rechtsgebied de executie zal geschieden. Uit de door Investment Force overgelegde exploiten van betekening blijkt genoegzaam dat [X] & [Y] over is gegaan tot executie door beslag te leggen onder derden in IJsselstein, provincie Utrecht, daarmee is, nu ook artikel 23 EET-Verordening van toepassing is, de rechtbank Utrecht bevoegd kennis te nemen van zowel de incidentele vordering tot het treffen van voorlopige voorzieningen, als van de hoofdzaak. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat de incidentele vordering tot onbevoegdverklaring moet worden afgewezen.
2.9. [X] & [Y] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het bevoegdheidsincident worden veroordeeld.
3. De beoordeling in het incident tot het treffen van provisionele voorzieningen
3.1. In het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening vordert Investment Force – kort gezegd – [X] & [Y] te gebieden de executie van een notariële akte op grond waarvan een Europese Executoriale Titel is verleend te staken en gestaakt te houden totdat door deze rechtbank is beslist in de hoofdzaak. [X] & [Y] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.2. Zoals hiervoor in het bevoegdheidsincident is overwogen onder 2.6. brengt toepassing van artikel 23 jo 25 van de EET-Verordening met zich dat de tenuitvoerleggingsprocedure kan worden opgeschort. De vordering van Investment Force in dit incident wordt aldus begrepen dat Investment Force bedoeld heeft te vorderen dat de executie van de notariële akte op grond waarvan een Europese Executoriale Titel is verleend zal worden opgeschort.
3.3. Gelet op het feit dat Investment Force de door [X] & [Y] gestelde schuldvordering geheel, althans gedeeltelijk, betwist door aan te voeren dat [X] & [Y] geheel of gedeeltelijk is voldaan door betaling van € 880.000,00 aan [X] & [Y] en doordat [X] & [Y] tot een bedrag van € 1.520.000,00 onroerende zaken heeft uitgewonnen door executoriale verkoop, en daarmee geen sprake is van een niet-betwiste geldvordering in de zin van de EET-Verordening en gelet op het feit dat thans bij de districtsrechtbank te Prievidza, Slowakije, een bezwaarprocedure aanhangig is, acht de rechtbank voldoende grond aanwezig de tenuitvoerleggingsprocedure op te schorten totdat in de hoofdzaak eindvonnis zal worden gewezen. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat de incidentele vordering moet worden toegewezen.
3.4. De gevorderde dwangsom zal, als niet weersproken, worden toegewezen, met dien verstande dat deze zal worden gemaximeerd.
3.5. [X] & [Y] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident tot het treffen van voorlopige voorzieningen worden veroordeeld.
4. De beslissing
De rechtbank
in het bevoegdheidsincident
4.1. wijst het gevorderde af,
4.2. veroordeelt [X] & [Y] in de kosten van het incident, aan de zijde van Investment Force tot op heden begroot op EUR 452,00,
in het incident tot het treffen van provisionele voorzieningen
4.3. schort de tenuitvoerleggingsprocedure door [X] & [Y] jegens Investment Force op totdat in de hoofdzaak eindvonnis zal worden gewezen,
4.4. bepaalt dat [X] & [Y] voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in strijd handelt met het onder 4.3. bepaalde, aan Investment Force een dwangsom verbeurt van € 250.000,00, tot een maximum van € 2.500.000,00,
4.5. verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
4.6. veroordeelt [X] & [Y] in de kosten van het incident, aan de zijde van Investment Force tot op heden begroot op EUR 452,00,
in de hoofdzaak
4.7. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 4 januari 2012 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2011.?