ECLI:NL:RBUTR:2011:BU7613

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
28 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
704056 UC EXPL 10-11558 DJ/4066
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijke opzegging van arbeidsovereenkomst met pensioenschade

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Utrecht op 28 september 2011 uitspraak gedaan in een ontslagszaak tussen [eiseres] en de besloten vennootschap Gerechtsdeurwaarderskantoor Willems B.V. De zaak betreft de vraag of de opzegging van het dienstverband van [eiseres] door Willems kennelijk onredelijk was, met name in het licht van de pensioenschade die [eiseres] zou lijden. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling verwezen naar het tussenvonnis van 29 juni 2011 en de comparitie die op 6 september 2011 heeft plaatsgevonden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Willems als grotendeels in het ongelijk gestelde partij moet worden veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 2.095,93.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de opzegging van het dienstverband kennelijk onredelijk is, omdat Willems geen rekening heeft gehouden met de pensioenschade van [eiseres]. Willems werd geconfronteerd met een terugloop in de orderportefeuille en heeft kostenbesparende maatregelen getroffen, maar de kantonrechter oordeelde dat dit niet voldoende was om de opzegging te rechtvaardigen zonder een voorziening voor de pensioenschade. De kantonrechter heeft Willems veroordeeld tot betaling van € 52.423,14 bruto aan [eiseres] ter zake van pensioenschade, met wettelijke rente vanaf 1 januari 2010.

De kantonrechter heeft verder geoordeeld dat de persoonlijke omstandigheden van [eiseres], waaronder haar leeftijd en de nabijheid van de pensioengerechtigde leeftijd, meebrachten dat Willems rekening had moeten houden met de gevolgen van de opzegging. De kantonrechter heeft de vordering van [eiseres] tot schadevergoeding voor pensioenschade toegewezen, maar andere vorderingen afgewezen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
sector handel en kanton
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 704056 UC EXPL 10-11558 DJ/4066
vonnis d.d. 28 september 2011
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiseres],
eisende partij,
gemachtigde: mr. A.D.J. van Ruyven, advocaat te Utrecht,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Gerechtsdeurwaarderskantoor Willems B.V.,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen Willems,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. A. Klaassen, advocaat te Veenendaal.
Het verloop van de procedure
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 29 juni 2011.
Partijen hebben voorafgaand aan de comparitie nog stukken in het geding gebracht.
De comparitie is gehouden op 6 september 2011. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
Hierna is uitspraak bepaald.
De verdere beoordeling van het geschil
1. De vraag die moet worden beantwoord is of Willems de arbeidsovereenkomst met [eiseres] kennelijk onredelijk heeft opgezegd. De beantwoording van deze vraag dient, zoals reeds in het tussenvonnis is overwogen, te geschieden aan de hand van de beoordeling van de omstandigheden van het geval, in onderlinge samenhang bezien, zoals deze zich voorafgaand aan en ten tijde van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst hebben voorgedaan. Zoals uit jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt komt het daarbij, naar de kern genomen, aan op de vraag of het ontslag is gegeven in strijd met algemeen aanvaarde normen van goed werkgeverschap (HR 27 november 2009, JAR 2009, 305). Van kennelijk onredelijke opzegging kan sprake zijn wanneer de werkgever opzegt op grond van een valse of voorgewende reden of wanneer, mede in aanmerking genomen de voor de werknemer getroffen voorzieningen en de voor hem/haar bestaande mogelijkheden om ander passen werk te vinden, de gevolgen van de opzegging voor hem/haar te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij opzegging.
2. Voor zover [eiseres] aan haar vordering tevens de stelling ten grondslag legt dat sprake is van een valse of voorgewende reden eruit bestaande dat Willems onjuiste cijfers of prognoses aan het UWV ter beschikking heeft gesteld, overweegt de kantonrechter het volgende. Vaststaat dat Willems in de eerste helft van 2009 werd geconfronteerd met de beëindiging van het contract van een van haar grootste opdrachtgevers hetgeen een grote terugloop in de orderportefeuille teweeg bracht. Voorts staat vast dat Willems daarin aanleiding heeft gezien om kostenbesparende maatregelen te treffen. De UWV heeft vastgesteld dat de noodzaak tot het treffen van kostenbesparende maatregelen, gelet op de terugloop van de orderportefeuille, voldoende aannemelijk is gemaakt. Daarbij heeft de UWV zich gebaseerd op de door Willems overgelegde prognoses van dat moment. Onvoldoende is gebleken dat Willems zich daarbij van onjuiste gegevens of van moedwillig negatieve toekomstverwachtingen heeft bediend. Dat de verwachte omzetdaling in de jaarcijfers van 2009 nog niet zichtbaar is, kan op zichzelf niet tot het oordeel leiden dat Willems onjuiste informatie in de UWV procedure heeft ingebracht. Dat van een voorgewende of valse reden sprake is, is dan ook onvoldoende onderbouwd.
3. [eiseres] stelt voorts dat het ontslag kennelijk onredelijk is omdat het afspiegelingsbeginsel niet is nageleefd. Deze stelling gaat niet op. [eiseres] was naast de directeur immers de enige beëdigde deurwaarder die bij Willems werkzaam was zodat in die zin sprake was van een unieke functie. Dat haar werkzaamheden als deurwaarder wellicht voor een belangrijk deel overeenkwamen met die van de toegevoegd kandidaat-deurwaarders doet daar op zichzelf niet aan af. Het afspiegelingsbeginsel is in die situatie niet aan de orde.
4. [eiseres] baseert haar vordering voorts op het gevolgencriterium van artikel 7:681 lid 2, aanhef en onder b, BW, inhoudende dat een opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever kennelijk onredelijk geacht kan worden wanneer, mede in aanmerking genomen de voor de werknemer getroffen voorziening en de voor hem/haar bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, de gevolgen van de opzegging voor hem/haar te ernstig zijn in vergelijk met het belang van de werkgever bij de opzegging. Daarbij moet worden vooropgesteld dat het enkele feit dat de wekgever geen voorziening voor de werknemer heeft getroffen in het algemeen onvoldoende is om aan te nemen dat het ontslag kennelijk onredelijk is. Zoals de Hoge Raad in het arrest van 12 februari 2010, JAR 2010,72 heeft uitgemaakt kan dit evenwel anders zijn indien er bijzondere omstandigheden zijn die meebrengen dat de nadelige gevolgen van het ontslag geheel of gedeeltelijk voor rekening van de werkgever moeten komen.
5. De vraag die derhalve beantwoord moet worden is of sprake is van bijzondere omstandigheden zoals hiervoor bedoeld. De beantwoording van die vraag kan niet los worden gezien van de bedrijfseconomische omstandigheden waarin Willems zich ten tijde van de ontslagaanvraag bevond en de mogelijkheden die zij had om aan de nadelige gevolgen hiervan voor [eiseres] tegemoet te komen. Uiteraard behoort het tot de beleidsvrijheid van de werkgever om vooruitlopend op toekomstige omstandigheden en een te verwachten terugloop in omzet personele maatregelen te nemen, dit neemt echter niet weg dat de werkgever daarbij ook rekening dient te houden met de persoonlijke omstandigheden van de werknemer met wie hij de arbeidsrelatie wenst te beëindigen. De mate waarin van een werkgever gevraagd kan worden om aan de nadelige gevolgen van het ontslag van de werknemer tegemoet te komen wordt mede bepaald door het antwoord op de vraag of daarvoor bij de werkgever financiële ruimte bestaat. Naar aanleiding van hetgeen in het tussenvonnis onder 4.6 is overwogen heeft Willems haar jaarcijfers over de jaren 2007, 2008 en 2009 in het geding gebracht. De kantonrechter stelt op basis van de overgelegde jaarstukken vast dat deze ruimte er in 2009 was. Uit de cijfers blijkt immers dat sprake was van een aanzienlijke financiële reserve. Willems stelt weliswaar dat deze noodzakelijk is in verband met de door de beroepsorganisatie gestelde solvabiliteits- en liquiditeitseisen. Nu Willems echter nalaat om concreet aan te geven welke bedragen op grond van deze eisen noodzakelijk waren kan thans niet worden vastgesteld dat geen enkele ruimte voor het treffen van een financiële tegemoetkoming resteerde.
6. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of de persoonlijke omstandigheden van [eiseres] aanleiding gaven tot het treffen van een voorziening nu die ruimte bij Willems aanwezig was. De kantonrechter acht in dat verband van belang dat [eiseres] op het moment van beëindiging van het dienstverband nog slechts 2,5 jaar verwijderd was van de pensioengerechtigde leeftijd. De beëindiging van het dienstverband leidde voor haar tot een aanzienlijke pensioenschade, hetgeen Willems bekend was of had kunnen zijn. [eiseres] heeft er voorts op gewezen dat zij, gelet op haar leeftijd, een moeilijke positie op de arbeidsmarkt had. Dit wordt door Willems betwist. Volgens Willems had [eiseres] als beëdigd deurwaarder een goede positie op de arbeidsmarkt. Willems wijst er bovendien op dat [eiseres] zich ook zelfstandig als deurwaarder had kunnen vestigen. Willems gaat er daarmee echter aan voorbij dat [eiseres] zich kort voor haar pensioengerechtigde leeftijd bevond hetgeen de mogelijkheden om een onderneming te starten ongetwijfeld bemoeilijkt. Daarbij komt dat ook voor deurwaarderskantoren het in dienst nemen van een werknemer die nog maar 2.5 jaar beschikbaar is nadelen kan hebben. Deze omstandigheden brengen met zich dat het verweer dat [eiseres] een goede positie op de arbeidsmarkt had zonder nadere feitelijke onderbouwing niet gehonoreerd kan worden. Het feit dat [eiseres] er toch in geslaagd is om op korte termijn een nieuwe baan te vinden als deurwaarder maakt dit op zichzelf niet anders. De kantonrechter is op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat sprake is van bijkomende omstandigheden die meebrengen dat de opzegging zonder het treffen van een voorziening voor de door [eiseres] te lijden pensioenschade kennelijk onredelijk is in die zin dat de gevolgen met betrekking tot de pensioenschade voor [eiseres] te ernstig zijn in vergelijking met het zwaarwegende belang van Willems. Dit betekent dat de onder 1 gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen met dien verstande dat de opzegging slechts kennelijk onredelijk is voor zover geen voorziening is getroffen voor de pensioenschade.
7. Het voorgaande brengt met zich dat de gevorderde schadevergoeding zal worden toegewezen voor zover deze betrekking heeft op de geleden pensioenschade en voor het overige zal worden afgewezen. [eiseres] heeft haar pensioenschade door haar pensioenverzekeraar laten begroten. Deze heeft de schade vastgesteld op € 52.423,14. Willems heeft de hoogte hiervan niet cijfermatig betwist. Het gevorderde bedrag zal daarom worden toegewezen. [eiseres] vordert daarnaast een vergoeding voor de kosten die zij heeft gemaakt door verweer te voeren in de UWV-procedure. Voor toewijzing van dergelijke kosten kan onder omstandigheden aanleiding zijn. In dit geval ziet de kantonrechter echter geen aanleiding om deze kosten toe te wijzen, nu Willems zich in de UWV-procedure niet van een valse of voorgewende reden heeft bediend, geen wedertewerkstelling is gevorderd, het ontslag op zichzelf in stand blijft en de vergoeding in de UWV-procedure geen rol gespeeld heeft.
8. Willems dient als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op € 87,93 aan explootkosten, € 208,00 aan vast recht en € 1.800,00 aan salaris gemachtigde (3 punten x tarief € 600,00). In totaal worden de proceskosten derhalve begroot op
€ 2.095,93.
De beslissing
De kantonrechter:
1. verklaart voor recht dat de opzegging van het dienstverband van [eiseres] met Willems kennelijk onredelijk is voor zover daarbij geen rekening is gehouden met de door [eiseres] te lijden pensioenschade;
2. veroordeelt Willems om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen € 52.423,14 bruto ter zake van pensioenschade met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2010 tot de voldoening;
3. veroordeelt Willems tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 2.095,93, waarin begrepen € 1.800,- aan salaris gemachtigde;
4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C. Heuveling van Beek, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 september 2011.