ECLI:NL:RBUTR:2011:BU8303

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
7 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600493-11 (ontneming) [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P. Wagenmakers
  • A. Wassing
  • M.H.L. Schoenmakers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Utrecht op 7 december 2011 uitspraak gedaan over de verplichting tot betaling van een geldbedrag door de veroordeelde, die betrokken was bij hennepteelt. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld, die een bedrag van € 586.752,74 aan wederrechtelijk verkregen voordeel had ingediend. De verdediging voerde aan dat de berekeningen van de officier onjuist waren en dat er minder oogsten waren geweest dan gesteld. De rechtbank heeft de bewijsstukken en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. Uiteindelijk heeft de rechtbank vastgesteld dat de veroordeelde een netto wederrechtelijk verkregen voordeel van € 476.893,80 had behaald uit de hennepteelt. Dit bedrag is gebaseerd op de berekening van de opbrengsten en kosten van de kwekerijen, waarbij de rechtbank de standaardberekeningen van het BOOM-rapport heeft gehanteerd. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen en de verplichting tot betaling aan de staat opgelegd. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/600493-11 (ontneming) [P]
vonnis van de rechtbank d.d. 7 december 2011
in de ontnemingszaak tegen
[verdachte],
geboren op [1971] te [geboorteplaats]
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
gedetineerd te Nieuwegein, PI Utrecht, HvB locatie Nieuwegein.
raadsman mr. P.D. Labee, advocaat te Amersfoort
1 De procedure.
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering, die binnen de in artikel 511b van het wetboek van strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16/44091-11 waaruit blijkt dat veroordeelde op 23 november 2011 door de rechtbank Utrecht is veroordeeld ter zake van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod (meermalen gepleegd) tot de in die uitspraak vermelde straf;
- het proces-verbaal van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting;
- de overige stukken.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de officier van justitie gehoord. Tevens is de veroordeelde gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. P.D. Labee, advocaat te Amersfoort.
2 De beoordeling
2.1 De vordering van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie strekt tot het aan de veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 586.752,74. Daarbij is de officier van justitie bij het pand aan de [adres] te [woonplaats] uitgegaan van één oogst en bij het pand aan de [adres] te [woonplaats] van twee oogsten.
2.2. Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de kwekerij in [woonplaats] heeft de verdediging aangevoerd dat aldaar in het geheel niet is geoogst. De aangetroffen planten waren de eerste planten in deze kwekerij.
Subsidiair is aangevoerd dat bij de berekening is uitgegaan van onjuiste kostenposten. Zo behaalde veroordeelde geen opbrengst van 28.2 gram per plant, maar slechts 20 gram. De hennep bracht geen € 3.280 per kilo op, maar € 3.000,-. Daarnaast heeft veroordeelde voor de aanschaf van diverse goederen € 40.375,- aan kosten gehad, die in mindering op het voordeel dienen te worden gebracht. Het door veroordeelde verkregen voordeel uit deze kwekerij was daardoor maximaal € 79.625,-.
Ten aanzien van de kwekerij in [woonplaats] heeft de verdediging aangevoerd dat de inrichting hiervan veel tijd heeft gekost, in verband met de ligging op de bovenste verdiepingen van het pand, het ontbreken van een lift en de omstandigheid dat overdag medehuurders aanwezig waren, zodat de werkzaamheden ’s avonds moesten plaatsvinden.
Dit maakt dat in de bewezenverklaarde periode slechts eenmaal is geoogst.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat de officier van justitie bij de berekening is uitgegaan van onjuiste kostenposten. De planten stonden dicht bij elkaar zodat per plant de opbrengst ongeveer 20 gram was. De totale opbrengst van de eerste oogst was slechts € 92.000,- omdat veroordeelde bereid was voor ‘elke prijs’ te verkopen. Voorts heeft veroordeelde veel meer en hogere kosten gemaakt, in totaal € 60.000,-, zodat het verkregen voordeel slechts € 36.000,- betrof.
2.2 Het oordeel van de rechtbank
Dat veroordeelde het bewezenverklaarde heeft begaan blijkt uit de bewijsmiddelen, zoals vermeld in het vonnis in de hoofdzaak van 23 november 2011. De rechtbank ontleent aan de inhoud van de in de strafzaak genoemde bewijsmiddelen het oordeel dat de veroordeelde door middel van het begaan van bovengenoemde feiten een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft gehad.
Bij de berekening van het behaalde voordeel gaat de rechtbank uit van de inhoud van de per 1 november 2010 geactualiseerde standaardberekening hennepkwekerijen, behorende bij het rapport “Standaardberekening wederrechtelijk verkregen voordeel bij hennepkwekerijen”, op 14 april 2005 opgesteld door BOOM.
De rechtbank is van oordeel dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, neergelegd in de bijlagen I en II van proces-verbaal nr. PL0950 2011036653 niet geheel juist is. De rechtbank zal ingaan op de door de verdediging naar voren gebrachte punten en daarbij aangeven welke uitgangspunten bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel naar haar oordeel dienen te worden gehanteerd.
2.2.1 De kwekerij in het pand [adres] te [woonplaats]
Ten aanzien van het primaire verweer
Rapporteur [A] is blijkens de door hem opgemaakte rapportage ten aanzien van de diefstal van elektriciteit ervan uitgegaan dat veroordeelde één keer heeft geoogst. Hij komt tot die conclusie op basis van de mate van vervuiling van de aangetroffen koolstoffilters en de aangetroffen grote hoeveelheid vuilniszakken, gevuld met restkluiten met afgeknipte steel en wortel van hennepplanten. Daarnaast waren de aangetroffen hennepplanten tussen de 21 en 56 dagen oud , terwijl veroordeelde sinds juni 2010 over de ruimte beschikte. Dit alles duidt er naar het oordeel van de rechtbank op dat veroordeelde in ieder geval éénmaal heeft geoogst. Bij dit oordeel heeft de rechtbank tevens acht geslagen op de professionaliteit van veroordeelde in het opzetten van hennepkwekerijen. De stelling van veroordeelde dat hij de vuilniszakken met kluitresten om logistieke redenen in het pand heeft gestald is, naar het oordeel van de rechtbank, niet aannemelijk geworden.
Ten aanzien van het subsidiaire verweer
De rechtbank ziet in hetgeen van de zijde van verdediging is aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van de in de standaardberekening gehanteerde normbedragen. Het verweer is immers in het geheel niet concreet onderbouwd en om die reden niet aannemelijk geworden.
Evenmin is aannemelijk geworden dat veroordeelde bij de oogst gebruik heeft gemaakt van knippers, zodat de rechtbank deze kostenpost niet zal opnemen.
Ten aanzien van de betaalde huur van het pand volgt uit de verklaring van [getuige] dat veroordeelde slechts eenmaal de overeengekomen (onder)huur van € 1000,- heeft betaald. De rechtbank zal deze post meerekenen bij de kosten.
Tevens zal de rechtbank de aanschaf van de aangetroffen hennepplanten als kostenpost opnemen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de volgende uitgangspunten en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten aanzien van één oogst.
Uitgangspunten ten aanzien van de opbrengst:
Aantal planten: 1500
Opbrengst per plant: 28,2 gram
Verkoopprijs per gram: € 3,28
Totaal bruto wederrechtelijk verkregen voordeel:
1500 x 28,2 gram x 3,28 = € 138.744,-
Uitgangspunten ten aanzien van de kosten:
Huur pand: € 1000,-
Afschrijving: € 500,-
Inkoopprijs stekje € 2,85 (x 1500 planten x 2) = € 8.550,-
Bodem, water en voeding: € 3,33 (x 1500 planten) = € 4.995,-
Totale kosten: € 15.045,-
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel:
Bruto opbrengst € 138.744,-
Kosten € 15.045,- -
€ 123.699,-
2.2.2 De kwekerij in het pand [adres] te [woonplaats]
Ten aanzien van veroordeelde is bewezenverklaard dat hij van 1 mei 2009 tot en met 11 januari 2010 in de beschikking had over het genoemde pand.
Rapporteur [B] heeft in de door hem opgemaakte rapportage ten aanzien van de diefstal van elektriciteit het volgende opgemerkt.
De kappen van de assimilatielampen zaten onder een dikke laag stof en het witte filtermateriaal van de koolstoffilters was zeer ernstig vervuild. Op het vloerzeil en aan de zijkant van het watervat zat een dikke laag kalkaanslag In het watervat dreef een vieze blubberlaag. Rapporteur komt op basis van deze gegevens tot de conclusie dat het in de kwekerij tot drie oogsten is gekomen. De officier van justitie is echter bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgegaan van twee oogsten.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
De ruimtes waren gelegen op de 3e en 4e verdieping van een pand zonder lift en op werkdagen waren medehuurders aanwezig, zodat veroordeelde zijn opbouwwerkzaamheden in de avond- en weekenduren diende te verrichten. De rechtbank acht het dan ook aannemelijk dat veroordeelde enige weken nodig heeft gehad om de kwekerij op te zetten. Een kweekperiode beslaat 10 weken, tussen de kweekperiodes zal enige tijd verloren gaan en de aangetroffen planten waren 1 en 2 weken oud. Op het moment van aantreffen van de kwekerij beschikte veroordeelde 35 weken over de ruimte. Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat, mede gelet op de door rapporteur [B] gerelateerde bevindingen, voldoende aannemelijk is dat veroordeelde voor het aantreffen van de kwekerij tweemaal heeft geoogst.
Het standpunt van de verdediging dat slechts sprake is van één gerealiseerde oogst is niet onderbouwd en om die reden niet aannemelijk geworden, zodat dit verweer wordt verworpen.
De rechtbank ziet in hetgeen van de zijde van verdediging is aangevoerd ten aanzien van de opbrengst van de planten geen aanleiding om af te wijken van de in de standaardberekening gehanteerde normbedragen. Het verweer is immers in het geheel niet concreet onderbouwd en om die reden niet aannemelijk geworden.
Evenmin is aannemelijk gemaakt dat veroordeelde bij de oogst gebruik heeft gemaakt van knippers, zodat de rechtbank deze kostenpost niet zal opnemen.
In de kwekerij zijn totaal 2200 planten aangetroffen. Uit de huurovereenkomst volgt dat veroordeelde in het pand twee ruimtes huurde, tezamen140 m². Hieruit volgt dat per m² 15,7 planten stonden. Volgens de standaardberekeningen van het BOOM-rapport is de opbrengst per plant bij 16 planten per m² 28,2 gram. De rechtbank zal bij de hierna volgende berekening van deze opbrengst uitgaan.
Tevens zal de rechtbank de aanschaf van de aangetroffen hennepplanten als kostenpost opnemen.
Uitgangspunten ten aanzien van de opbrengst:
Aantal planten: 2200
Opbrengst per plant: 28,2 gram
Verkoopprijs per gram: € 3,28
Aantal oogsten: 2
Totaal bruto wederrechtelijk verkregen voordeel:
2200 x 28,2 gram x 3,28 x 2 = € 406.982,40
Uitgangspunten ten aanzien van de kosten:
Huur pand: € 2.415,70 x 8 (maanden) = € 19.325,60
Afschrijving: € 500,- x 2 (oogsten) = € 1.000,-
Inkoopprijs stekje € 2,85 x 2200 (planten) x 3 (2 oogsten en aangetr. stekjes) = € 18.810,-
Bodem, water en voeding: € 3,33 x 2200 (planten) x 2 (oogsten) = € 14.652,-
Totale kosten: € 53.787,60
Berekening netto wederrechtelijk verkregen:
Bruto opbrengst € 406.982,40
Kosten € 53.787,60 -
€ 353.194,80
2.2.3. Conclusie
Op grond van het bovenstaande stelt de rechtbank het netto wederrechtelijk verkregen voordeel dat veroordeelde met beide kwekerijen heeft behaald vast op een bedrag van
€ 476.893,80.
3 De beslissing.
De rechtbank stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 476.893,80.
Zij legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van € 476.893,80 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Zij wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door mr. P. Wagenmakers, voorzitter, mr. A. Wassing en mr. M.H.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier D.G.W. van de Haar-Kleijer en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 december 2011.
Mr. Wassing is niet in de gelegenheid deze beslissing te ondertekenen.