ECLI:NL:RBUTR:2011:BU8565

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
19 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/992007-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van valsheid in geschrift met betrekking tot overdracht van directie en administratie

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht, is de verdachte op 19 december 2011 veroordeeld voor medeplegen van valsheid in geschrift. De zaak betreft een overeenkomst van overdracht van directie en administratie van een bedrijf aan de verdachte, gedateerd op 15 juni 2010. De verdachte had deze overeenkomst ondertekend, maar verklaarde dat hij niet op de hoogte was van de inhoud en blindelings had getekend. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk had gehandeld door de aanmerkelijke kans te aanvaarden dat de overeenkomst niet naar waarheid was opgesteld. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte samen met anderen een valse overeenkomst had opgesteld, met de intentie deze als echt te gebruiken. De rechtbank hield rekening met eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten en oordeelde dat een werkstraf van 200 uur passend was. De verdachte werd ook gewaarschuwd dat bij niet-naleving van de werkstraf vervangende hechtenis van 100 dagen zou worden opgelegd. De zaak werd inhoudelijk behandeld op meerdere zittingen in november 2011, en de uitspraak volgde op 19 december 2011.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/992007-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 19 december 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1943] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
raadsvrouw mr. N. Swart, advocaat te Amsterdam.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 14 november 2011, 15 november 2011, 16 november 2011 en 21 november 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 5 december 2011.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
samen met een ander of anderen valsheid in geschrift heeft gepleegd.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en baseert dit standpunt op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het volgende. Verdachte heeft [bedrijf] aangekocht na door de heer [betrokkene] geïnformeerd te zijn. Verdachte heeft de documenten niet gelezen en eenmaal zijn handtekening en een aantal parafen gezet. Verdachte heeft de tekst van de overeenkomst niet zelf opgesteld en de ten laste gelegde gedraging dus niet zelf verricht. Voorts is er geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking bij het opstellen van de tekst. Uit het dossier komt tevens niet naar voren dat er sprake is geweest van opzet bij verdachte. Verdachte heeft mogen vertrouwen op de personen die hem informeerden, ook op de notaris. Voorwaardelijk opzet kan dus ook niet bewezen worden, aldus de raadsvrouw. De raadsvrouw concludeert tot vrijspraak.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De vindplaatsvermeldingen die in de navolgende overwegingen voorkomen, verwijzen naar de schriftelijke stukken die als bijlage zijn opgenomen in het proces-verbaal van de FIOD, kantoor Utrecht, dossiernummer 46319 opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
Het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan en baseert haar oordeel op de navolgende redengevende feiten en omstandigheden.
In het dossier bevindt zich de overeenkomst getiteld ‘overdracht van directie en administratie van [bedrijf] aan de heer [verdachte]’ gedateerd op 15 juni 2010. Deze overeenkomst is ondertekend door verdachte. Zijn handtekening en de andere handtekening onder deze overeenkomst zijn gelegaliseerd door notaris mr. [notaris] te [plaats] op 15 juni 2010.
In de overeenkomst is opgenomen dat [verdachte] (verdachte) verklaart dat hij feitelijk leiding heeft gehad over [bedrijf] vanaf 30 september 2008. Tevens is in de overeenkomst opgenomen dat vanaf 30 september 2008 alleen [verdachte] volledig inzage in de administratie van [bedrijf] had. Verder is in deze overeenkomst opgenomen dat de complete administratie door [verdachte] is ontvangen.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij de overeenkomst heeft opgemaakt. Hij heeft ook verklaard dat hij feitelijk leidinggevende was van [bedrijf]
Verdachte heeft verklaard dat hij heeft getekend voor het feit dat hij vanaf 30 september 2008 feitelijk leidinggevende was, maar dat dit niet zo is geweest. Voorts heeft verdachte verklaard dat met hem summier is gesproken over fiscale schuld en crediteuren, maar dat dit hem niet zo interesseerde. Verdachte heeft verder verklaard dat hij geen administratieve stukken heeft ingezien en geen administratieve stukken heeft ontvangen of heeft meegenomen.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden - in onderling verband en samenhang bezien - komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte door het – met een ander – zetten van een handtekening onder deze overeenkomst een valse overeenkomst heeft opgesteld. De tekst van de overeenkomst is opgesteld door medeverdachte [medeverdachte] en verdachte heeft door het zetten van zijn handtekening met de inhoud van de overeenkomst ingestemd en de onderhandse overeenkomst vervolmaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte hierdoor de onderhavige overeenkomst mede opgemaakt.
Verdachte heeft verklaard dat hij het stuk vooraf niet heeft doorgelezen en dat hij blindelings heeft getekend c.q. parafen heeft gezet op het notariskantoor. Door op die manier te handelen heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het stuk dat hij tekende niet naar waarheid was opgesteld en was zijn opzet in voorwaardelijke vorm gericht op de valsheid. Van verdachte, die stelt dat hij op professionele wijze in BV’s handelt en juridisch is geschoold, kan en moet worden verwacht dat hij stukken waarvan hij weet dat die de overdracht van een BV betreffen niet blindelings tekent. De rechtbank is van oordeel dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld.
De rechtbank overweegt dat de overeenkomst een onderhandse akte betreft. Een dergelijk stuk is naar zijn aard bedoeld om te dienen tot het bewijs van hetgeen is overeengekomen door degenen die bij de overeenkomst zijn betrokken. Verdachte en zijn mededaders hadden het oogmerk die overeenkomst als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 1 juni 2010 tot en met 30 juni 2010 te in Nederland tezamen en in vereniging met anderen een geschrift, te weten
- de overeenkomst getiteld 'overdracht van directie en administratie van [bedrijf]
B.V. aan de heer [verdachte]' d.d. 15 juni 2010 zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers hebben hij, verdachte en zijn mededader valselijk en in strijd met de waarheid in die overeenkomst opgenomen dat hij, verdachte, met ingang van 30 september 2008 de feitelijk leidinggever was en beschikking had over de volledige administratie van [bedrijf] terwijl in werkelijkheid [medeverdachte] feitelijk leidinggever was van [bedrijf] en hij, verdachte, niet de beschikking had over de volledige administratie van [bedrijf] zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Medeplegen van valsheid in geschrift.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 72 uren.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat een werkstraf gelijk aan het transactievoorstel opgelegd dient te worden, omdat verdachte op leeftijd is, ernstige gezondheidsproblemen heeft en het recht heeft om zijn zaak door een rechter te laten beoordelen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift. Hiermee heeft verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met bewijsbestemming. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 18 mei 2011, waaruit blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld voor soortgelijke feiten tot – onder meer – langdurige gevangenisstraffen.
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van de verdachte. De rechtbank acht het noodzakelijk een zwaardere staf op te leggen dan de officier van justitie heeft gevorderd, omdat verdachte reeds meerdere malen eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Alles afwegend komt de rechtbank tot de conclusie dat een werkstraf van 200 uur een passende straf is voor het bewezen verklaarde feit.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 47 en 225 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Medeplegen van valsheid in geschrift;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 200 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. den Otter, voorzitter, mr. J.M. Bruins en
mr. M.S. Koppert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Willemsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 19 december 2011.