ECLI:NL:RBUTR:2011:BU8940

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
30 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600508-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel na diefstal met verbreking

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 30 september 2011, is de verdachte beschuldigd van diefstal van een racefiets door middel van verbreking. De feiten zijn als volgt: op 20 mei 2011 heeft de aangever, [slachtoffer], zijn racefiets met een kabelslot aan een hek op de Oudegracht in Utrecht vastgemaakt. Enige tijd later werd de fiets door de verdachte te koop aangeboden, wat door getuige [getuige] werd waargenomen. De getuige bevestigde dat de fiets van de aangever was, omdat hij deze regelmatig samen met de aangever gebruikte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het kabelslot had verbroken en de fiets had gestolen, wat leidde tot een bewezenverklaring van de diefstal.

De rechtbank overwoog dat de verdachte een geschiedenis van vermogensdelicten had en dat er een hoog recidivegevaar bestond. De verdachte was verslaafd aan harddrugs en had eerder geen gebruik gemaakt van geboden hulpverlening. Gezien de ernst van de feiten en de noodzaak om de veiligheid van personen en goederen te waarborgen, oordeelde de rechtbank dat de oplegging van de ISD-maatregel voor de duur van twee jaar passend was. De rechtbank gelastte bovendien dat het Openbaar Ministerie binnen negen maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis zou rapporteren over de voortgang van de maatregel.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten, maar verklaarde hem strafbaar voor de diefstal. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 38m, 38n, 38o, 38s, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. Het vonnis is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 september 2011.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600508-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 september 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1969] te [geboorteplaats],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd te Huis van Bewaring Wolvenplein te Utrecht.
raadsman mr. E.H. Bokhorst, advocaat te Veenendaal.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16 september 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: een racefiets heeft gestolen door middel van braak;
subsidiair: een racefiets heeft geheeld.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de verklaringen van aangever [slachtoffer] en getuige [getuige] ter terechtzitting afgelegd, het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant], waarin hij ondermeer aangeeft dat verdachte erg veel aandacht had voor fietsen, het feit dat verdachte op het plaats delict aanwezig was en het feit dat de fiets op korte afstand van waar de fiets aanvankelijk op slot was gezet aan de aangever werd aangeboden.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het volgende.
Volgens de verdediging geeft de verdachte een aannemelijke verklaring voor wat er die bewuste nacht gebeurd is. Verdachte werd lastiggevallen door de aangever en zijn vrienden en liep weg van hen. Verdachte was boos en heeft toen een steen gepakt. Vervolgens werd hij aangesproken door de marechaussee, waarop de aangever begon te schreeuwen over de zogenaamde diefstal van zijn fiets om zo de aandacht van het verhaal van verdachte af te leiden.
De verdediging stelt dat het verhaal van verdachte overeenkomt met hetgeen verbalisant [verbalisant], de objectieve derde, heeft gerelateerd, terwijl dat niet het geval is met de verklaringen van aangever [slachtoffer] en getuige [getuige] ter terechtzitting afgelegd. Verdachte heeft namelijk verklaard dat er door de aangever werd geschreeuwd. Hoewel verbalisant [verbalisant] dit heeft bevestigd, is er volgens getuige [getuige] helemaal niet geschreeuwd. Tevens zou hij, volgens getuige [getuige], met de aangever en de rest van de vriendengroep na de zogenaamde fietsendiefstal zijn weggefietst. [verbalisant] verklaart echter dat hij alleen de aangever op een fiets zag wegrijden.
Voorts lijkt er bij de getuige en de aangever geen overeenstemming te bestaan over de handvatten van de fiets. Aangever verklaart dat hij zeker wist dat het om zijn fiets ging, aangezien er één wit handvat ontbrak. Getuige [getuige] verklaart echter dat om beide handvatten witte wikkels zaten en ook in de aangifte staat vermeld dat de fiets twee witte handvatten had. Daarnaast kunnen aangever en getuige het ook niet eens worden over de kleur van de fiets.
De verdediging stelt tot slot dat het verhaal van aangever een raar verhaal is. Aangever heeft verklaard dat hij boven op verdachte zou hebben gezeten en dat toen de marechaussee eraan kwam, hij er vandoor ging. De verdediging stelt dat dat een wel erg vreemde reactie is, wanneer je fiets net gestolen is.
De verdediging stelt dan ook dat, gelet op het bovenstaande, de verklaringen van aangever [slachtoffer] en getuige [getuige] onbetrouwbaar en ongeloofwaardig zijn en verzoekt de rechtbank verdachte vrij te spreken.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Aangever [slachtoffer] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in de nacht van 20 mei 2011 zijn racefiets van het merk Nishiki met een kabelslot aan een hek op de Oudegracht te Utrecht had vastgemaakt en dat hij, toen hij diezelfde nacht terugliep naar zijn fiets om naar huis te gaan, op de Oudegracht zijn eigen fiets te koop aangeboden kreeg door verdachte. Dat was enkele meters van waar hij eerder die nacht zijn fiets op slot had gezet. Aangever herkende zijn fiets onmiddelijk, onder meer aan een witte wikkel die om één van de handvatten was bevestigd.
Getuige [getuige] heeft ter terechtzitting de verklaring van aangever bevestigd. Hij heeft verklaard dat hij op 20 mei 2011 met aangever [slachtoffer] naar het centrum van Utrecht is gefietst, en dat [slachtoffer] toen op zijn racefiets reed. [slachtoffer] parkeerde zijn fiets daarbij naast die van [getuige] aan de Oudegracht. Enige tijd later zag [getuige] dat verdachte op de Oudegracht de fiets van aangever aan hen te koop aanbood. Getuige [getuige] herkende de fiets direct, nu hij regelmatig met aangever uit gaat en zij dan samen fietsen en hun fietsen bij elkaar op slot zetten. Getuige [getuige] is echter voor de zekerheid gaan kijken op de plek waar aangever de fiets eerder die avond op slot had gezet en zag dat het kabelslot, waarmee aangever zijn fiets op slot had gezet, verbroken op de grond lag.
[verbalisant] heeft in zijn proces-verbaal van bevindingen gerelateerd dat het hem, terwijl hij direct, na het eerdere incident op 20 mei 2011 tussen verdachte en aangever, achter verdachte aanliep, opviel dat verdachte opvallend veel aandacht had voor de daar op slot staande fietsen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Verdachte heeft in de nacht van 20 mei 2011 het kabelslot, waarmee de fiets van aangever [slachtoffer] was vastgemaakt aan een hek, kennelijk verbroken en heeft voornoemde fiets gestolen. De rechtbank leidt dit af uit het feit dat aangever heeft verklaard zijn fiets op slot te hebben gezet met een kabelslot en enige tijd later, op enkele meters van waar hij zijn fiets op slot heeft gezet, zijn fiets aangeboden krijgt, terwijl het kabelslot bij het hek kapot op de grond ligt.
Dat het verdachte is geweest die de fiets ook heeft weggenomen baseert de rechtbank op het gegeven dat verdachte al zeer kort na de diefstal over de fiets beschikte, en deze zeer nabij de locatie waar deze was weggenomen te koop aanbood. Verdachte heeft daarbij ook geen aannemelijke verklaring kunnen geven over de wijze waarop hij de fiets zou hebben verkregen. Het verweer van verdachte, dat de aangever het verhaal van de gestolen fiets heeft verzonnen om de aandacht van het gedrag van aangever en zijn vrienden af te leiden, acht de rechtbank niet aannemelijk, mede gelet op de verklaringen van de getuige [getuige] en van verbalisant [verbalisant].
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair
op 20 mei 2011 in de gemeente Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (race)fiets, merk Nishiki, toebehorende aan [slachtoffer], waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door verbreking van een (kabel)slot, waarmee die fiets aan een hek was bevestigd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebacht door middel van verbreking.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, geen maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders op te leggen. De verdediging vraagt de rechtbank eventueel een voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders op te leggen met als bijzondere voorwaarde een klinische behandeling bij het Motivatiecentrum.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf en/of maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft opnieuw een vermogensdelict gepleegd. Uit de handeling van verdachte blijkt dat verdachte weinig respect toont voor andere mensen en hun eigendommen. Bovendien veroorzaakt verdachte door het plegen van dit soort strafbare feiten veel overlast.
Blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 augustus 2011 is verdachte in de periode van vijf jaren voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit ten minste driemaal onherroepelijk veroordeeld tot vrijheidsstraffen, te weten door de politierechter op 17 februari 2011, door de politierechter op 5 januari 2011 en door de politierechter op 15 december 2010. Deze straffen zijn volgens voornoemd uitreksel volgens mededeling van de officier van justitie ten uitvoer gelegd voorafgaand aan het onderhavige strafbare feit. Het bewezen verklaarde feit is een misdrijf, waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Er ligt een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de maatregel.
Hieruit volgt dat is voldaan aan de door de wet gestelde voorwaarden voor oplegging van de isd-maatregel, mits er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan en de veiligheid van personen en goederen het opleggen van de maatregel eist.
Met betrekking tot het recidivegevaar, de veiligheid van personen en goederen en de daaruit voorvloeiende noodzakelijkheid van de isd-maatregel overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 augustus 2011 volgt dat verdachte vele malen veroordeeld is voor vermogensdelicten.
Blijkens de inhoud van het voorlichtingsrapport van Centrum Maliebaan d.d. 26 juli 2011, opgemaakt door W.A. van Kreel, is verdachte al meer dan 20 jaar verslaafd aan harddrugs en pleegt hij vermogensdelicten om zijn drugsgebruik te kunnen bekostigen.
Verdachte werd voor aanvang van zijn detentie opgevangen door zorgcentrum De Singel te Utrecht. Volgens de dagcoördinator van De Singel was er sprake van fors gebruik van drugs en lichamelijke aftakeling.
Vanuit de hulpverlening zijn er diverse pogingen ondernomen om het drugsgebruik te doorbreken, zowel binnen een vrijwillig kader als binnen een justitieel kader, maar verdachte heeft van de geboden hulp geen gebruik gemaakt. Hoewel verdachte inzicht heeft in zijn problematiek en beseft dat het zo niet verder gaat, haakt hij bij concretisering van hulpverleningsplannen af en is hij niet in staat zijn leven om te buigen in positieve richting. Ook de dreiging van de isd-maatregel sorteert hierbij geen effect.
Het recidiverisico wordt dan ook ingeschat als hoog en zonder langdurige klinische behandeling zal dit risico niet afnemen.
Deskundige E.M.E. Buijs, casemanager Centrum Maliebaan, heeft ter terechtzitting voornoemd rapport toegelicht en daarbij naar voren gebracht dat het niet duidelijk is of verdachte onwillig dan wel niet bij machte is om te stoppen met het gebruik van harddrugs.
Hoe het ook zij, plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders is in de optiek van Centrum Maliebaan de enige mogelijkheid om de problematiek van verdachte te doorbreken, het recidiverisico te verlagen en de veiligheid van personen maar vooral goederen te kunnen waarborgen.
Gelet op de inhoud van bovengenoemd rapport van 26 juli 2011 en de toelichting daarop van mevrouw Buijs, waaruit blijkt dat verdachte ernstig verslaafd is aan harddrugs en elke vorm van behandeling vermijdt, overweegt de rechtbank dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Het is de rechtbank duidelijk geworden dat het drugsgebruik van verdachte de kern van de problematiek is en dat verdachte voor deze verslaving een behandeling nodig heeft om te voorkomen dat verdachte in de toekomst wederom strafbare feiten pleegt.
Nu verdachte de laatste jaren stelselmatig delicten heeft gepleegd, de hem opgelegde vrijheidsstraffen en taakstraffen en de hem in grote mate geboden hulpverlening hem er niet toe hebben gebracht het roer om te gooien en de reclassering onderbouwd heeft aangegeven geen enkele andere mogelijkheid meer te zien, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van personen en goederen het opleggen van de isd-maatregel eist.
De rechtbank acht, alles afwegende, de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar passend en geboden
Nu de concrete invulling van het hulpverleningstraject thans nog niet duidelijk is zal de rechtbank bij het opleggen van de isd-maatregel bepalen dat het Openbaar Ministerie binnen negen maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis de rechtbank bericht over het verloop van de maatregel.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n, 38o, 38s, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebacht door middel van verbreking;
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar;
- bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen negen maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis bericht over de noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van deze maatregel.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Kuijer, voorzitter, mr. A.G. van Doorn en mr. A.M. Crouwel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Z. Berkouwer, griffier en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 september 2011.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.