ECLI:NL:RBUTR:2011:BU8955

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
30 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600458-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor Opiumwet, witwassen en vernieling met gevangenisstraf

Op 30 september 2011 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder het bezit van cocaïne, witwassen en vernieling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bezit van ongeveer 29 gram cocaïne en het witwassen van een geldbedrag van ongeveer € 40.000,-. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een vierde tenlastegelegde feit, maar achtte de overige feiten wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van de feiten en de gevolgen voor de volksgezondheid en het economisch verkeer benadrukt. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 150 dagen geëist, waarvan 72 dagen voorwaardelijk, maar de rechtbank heeft besloten om een lagere straf op te leggen. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 108 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook bepaald dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600458-11
verkort vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 september 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1990] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman: mr. J.G.M. Dassen, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16 september 2011. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: in de periode van 1 januari 2011 tot en met 5 mei 2011, samen met een ander of anderen, in cocaïne heeft gehandeld dan wel opzettelijk aanwezig heeft gehad 29 gram cocaïne;
feit 2: zich in de periode van 1 januari 2011 tot en met 5 mei 2011 schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van ongeveer € 40.000,- dan wel dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de schuldvariant van het witwassen van dat geld;
feit 3: op 10 mei 2011 een luik-ruit van het gerechtsgebouw Utrecht heeft vernield;
feit 4: op 5 mei 2011 opzettelijk aanwezig heeft gehad 21,06 gram cocaïne.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht ten aanzien van feit 1 het aanwezig hebben van cocaïne wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2 acht de officier van justitie het feit bewezen met betrekking tot het bij verdachte aangetroffen geldbedrag van € 1559,70.
Ook de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat het aanwezig hebben van cocaïne, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, bewezen kan worden, maar niet het ‘dealen’ in cocaïne.
Ten aanzien van feit 2 en 4 heeft de raadsman vrijspraak bepleit.
Het onder 3 tenlastegelegde kan bewezen worden verklaard.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde zal de rechtbank verdachte vrijspreken.
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden aangevuld met de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 5 mei 2011 te Utrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 29 gram, van
een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
in de periode van 1 januari 2011 tot en met 5 mei 2011, te Utrecht, een geldbedrag verworven en voorhanden heeft gehad terwijl hij wist, dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
3.
op 10 mei 2011 te Utrecht opzettelijk en wederrechtelijk een luik-ruit, toebehorende aan Gerechtsgebouw Utrecht, heeft vernield en beschadigd door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk meermalen tegen voornoemde ruit te slaan;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van feit 2:
Witwassen;
Ten aanzien van feit 3:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen, waarvan 72 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een geldboete van € 1.559,70.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens verdachte op het standpunt gesteld dat, in geval van een bewezenverklaring van feit 1 en 3, de duur van de voorlopige hechtenis reeds langer is geweest dan conform de LOVS-richtlijnen in een dergelijke zaak als straf wordt opgelegd. De raadsman ziet geen ruimte voor een voorwaardelijke straf of geldboete.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bezit van een hoeveelheid cocaïne. Het gebruik van cocaïne brengt gezondheidsrisico’s mee en brengt de volksgezondheid in gevaar.
Tevens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van gelden, waarbij de rechtbank verdachte zwaar aanrekent dat hij een ander de gelegenheid heeft geboden anoniem te blijven. Hierdoor werd de herkomst van de gelden versluierd. Daar komt nog bij dat het witwassen van gelden een ontwrichtende werking heeft op het economisch verkeer.
De eis van de officier van justitie is in het licht van hetgeen voor soortgelijke feiten wordt opgelegd alleszins te begrijpen. De rechtbank is evenwel van oordeel, mede gelet op het feit dat de rechtbank verdachte van het onder 4 tenlastegelegde zal vrijspreken, dat de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf lager dient te zijn.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 27, 57, 350 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 4 tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod;
Ten aanzien van feit 2:
Witwassen;
Ten aanzien van feit 3:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 108 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Kuijer, voorzitter, mrs. A.G. van Doorn en
A.M. Crouwel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Z. Berkouwer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 september 2011.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.