ECLI:NL:RBUTR:2011:BU9758

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
21 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/ 710752-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P. Bender
  • J.R. Krol
  • M.H.L. Schoenmakers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak bijstandsfraude met voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 21 december 2011, stond de verdachte terecht voor bijstandsfraude. De verdachte had in de periode van 1 januari 2002 tot en met 27 april 2010 opzettelijk voordeel getrokken uit de bijstandsuitkering van zijn partner, met wie hij een gezamenlijke huishouding voerde. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen was wat meer of anders was ten laste gelegd, en sprak de verdachte vrij voor de periode van 1 januari 2002 tot 1 juli 2004. De rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte van 1 juli 2004 tot 27 april 2010 opzettelijk voordeel had getrokken uit door misdrijf verkregen geld. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich gedurende een lange periode schuldig had gemaakt aan het profiteren van de bijstandsuitkering van zijn partner, en dat dit misbruik van het sociale stelsel ondermijnend werkt. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 7 maanden geëist, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor een geheel voorwaardelijke straf, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verantwoordelijkheden en medische problemen. Uiteindelijk besloot de rechtbank tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar, waarbij de rechtbank rekening hield met de bijzondere omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/ 710752-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 december 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1953] te [geboorteplaats],
wonende [adres], [woonplaats],
raadsvrouw mr. M.S.F. Ilahibaks-Gulzar, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 7 december 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 1 januari 2002 tot en met 27 april 2010 opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de inkomsten die zijn partner, medeverdachte [medeverdachte], met wie verdachte een gezamenlijke huishouding voerde, door bijstandsfraude heeft verkregen.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de bekennende verklaringen van verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] en de inhoud van de door medeverdachte [medeverdachte] ingevulde en ondertekende inkomstenformulieren.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van het ten laste gelegde feit, met dien verstande dat dient te worden uitgegaan van een beperktere periode van samenwoning dan is ten laste gelegd. Volgens de raadsvrouw kan, afgaand op de verklaring van verdachte, worden uitgegaan van samenwoning vanaf medio 2004 tot 27 april 2010, de dag waarop verdachte en zijn medeverdachte zijn aangehouden.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, inhoudende dat hij medio 2004 is gaan samenwonen met medeverdachte [medeverdachte], dat hij altijd al bij haar over de vloer kwam, maar dat hij, na het overlijden van zijn vader in juni 2004, bij haar is gaan wonen en dat hij wist dat medeverdachte [medeverdachte] een uitkering had;
- de inhoud van de door medeverdachte [medeverdachte] in de periode vanaf 27 juli 2004 tot en met 25 maart 2007 ingevulde en ondertekende inkomstenformulieren, welke formulieren telkens ook de verplichting inhielden om wijzigingen in de woonsituatie, gezinssamenstelling of burgerlijke staat door te geven;
- de verklaring van medeverdachte [medeverdachte], inhoudende dat medeverdachte [verdachte] bij haar woont, dat zij wist wat er op de formulieren van de sociale dienst stond en dat ze wist dat zij had moeten doorgeven dat medeverdachte [verdachte] bij haar woonde.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van de periode
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij na het overlijden van zijn vader, in juni 2004, bij medeverdachte [medeverdachte] is gaan wonen op het adres [adres] te [woonplaats]. Verdachte heeft op 27 april 2010 een verklaring van dezelfde strekking afgelegd bij de politie.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft wisselende verklaringen afgelegd over de periode van samenwoning met verdachte. De verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] over de periode van samenwoning variëren van dertig of twintig jaren tot enkele jaren.
Wettig en overtuigend bewijs voor een langere periode van samenwoning dan vanaf medio 2004 ontbreekt. Gelet hierop acht de rechtbank de verklaring van verdachte aannemelijk en gaat de rechtbank uit van een kortere periode van samenwoning dan is ten laste gelegd. Deze periode vangt aan op 1 juli 2004. De rechtbank spreekt verdachte derhalve vrij voor wat betreft de periode van 1 januari 2002 tot 1 juli 2004.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op meerdere tijdstippen in de periode van 1 juli 2004 tot 27 april 2010 te Utrecht, opzettelijk voordeel heeft getrokken uit hetgeen werd aangeschaft met door
misdrijf verkregen geld, te weten geld van een door [medeverdachte], met wie hij, verdachte, duurzaam een gezamenlijke huishouding voerde als bedoeld in de Algemene Bijstandswet en de Wet Werk en Bijstand, door middel van het door die [medeverdachte] opzettelijk niet voldoen aan de inlichtingenverplichtingen uit hoofde van de Algemene Bijstandswet en de Wet Werk en Bijstand verkregen uitkering, welk geld geheel of gedeeltelijk werd besteed aan het huishouden waarvan hij, verdachte, deel uitmaakte.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel trekken, meermalen gepleegd.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat dient te worden uitgegaan van een kortere periode van samenwoning van verdachte en zijn medeverdachte. Het benadelingsbedrag is dan ook lager dan het bedrag waarvan de officier van justitie bij het formuleren van haar eis is uitgegaan, zodat de op te leggen straf ook lager zou moeten uitvallen dan is gevorderd. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen reclasseringsrapport is opgesteld over verdachte. Het is daarom niet goed in te schatten wat de gevolgen van een eventuele gevangenisstraf of werkstraf zouden zijn voor verdachte. Verdachte is belast met de dagelijkse verzorging van zijn medeverdachte. Hij heeft een volledige baan als vrachtwagenchauffeur en kampt sinds kort met medische problemen zoals een versleten knie en een versleten heup. De raads¬vrouw heeft daarom verzocht om een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan het opzettelijk voordeel trekken uit gelden, die door de vrouw, medeverdachte [medeverdachte], met wie verdachte samenwoonde, door bijstandsfraude waren verkregen. Daarbij heeft verdachte zich welbewust ten behoeve van die uitkeringsfraude op een ander adres dan zijn feitelijk woonadres laten inschrijven. Door aldus te profiteren van de aan medeverdachte [medeverdachte] verstrekte uitkering heeft hij, met haar, misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat in Nederland bestaat. De rechtbank merkt daarbij op dat een bijstandsuitkering bedoeld is om de mensen, die om wat voor reden dan ook niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien, te verzekeren van een aanvaardbaar inkomen. Misbruik van sociale voorzieningen ondermijnt dit sociale stelsel.
Een dergelijk feit rechtvaardigt in beginsel het opleggen van een onvoorwaardelijk gevangenisstraf. Het zijn slechts de bijzondere, in de persoon van verdachte gelegen omstandigheden, zoals het belang van het behoud van zijn baan, de verantwoordelijkheid voor de zorg van medeverdachte [medeverdachte] en de medische problemen waarmee verdachte thans te kampen heeft, die de rechtbank hebben doen besluiten hiervan in substantiële zin ten gunste van verdachte af te wijken. Alles afwegend is de rechtbank om die reden van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden een passende reactie is.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 416 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel trekken, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Bender, voorzitter, mr. J.R. Krol en mr. M.H.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.J. Verborg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 december 2011.