ECLI:NL:RBUTR:2011:BU9761

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
21 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/ 440500-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P. Bender
  • J.R. Krol
  • M.H.L. Schoenmakers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijstandsfraude met betrekking tot gezamenlijke huishouding en gevolgen voor uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 21 december 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die tussen 1 januari 2002 en 31 januari 2010 bijstandsfraude heeft gepleegd. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een duurzame gezamenlijke huishouding tussen de verdachte en haar medeverdachte, wat niet was gemeld op de inkomstenformulieren. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, wat heeft geleid tot een onterecht ontvangen uitkering. De rechtbank verwierp het verweer van de verdachte dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding, en concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk verzwijgen van relevante informatie die van belang was voor de vaststelling van haar recht op bijstandsverlening.

De rechtbank legde een werkstraf op van 160 uren, met de voorwaarde dat bij niet-nakoming vervangende hechtenis van 80 dagen zou worden toegepast. Daarnaast werd een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte dat misbruik van sociale voorzieningen het sociale stelsel ondermijnt en dat de verdachte zich ten koste van de maatschappij had verrijkt. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing waren ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/ 440500-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 december 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1965] te [geboorteplaats], Turkije,
wonende [adres], [woonplaats],
raadsman mr. A.M.P.M. Adank, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 7 december 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 januari 2010 bijstandsfraude heeft gepleegd.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de inkomstenformulieren, die verdachte heeft ingevuld en ondertekend, de verklaringen van verschillende bewoners van de [adres]te Utrecht, waar verdachte jarenlang heeft gewoond, de verklaring van getuige [getuige 1], bewoner van het adres [adres] te [woonplaats], waar medeverdachte [medeverdachte] zou wonen en de tegenstrijdigheden in de verklaringen van verdachte en haar medeverdachte over, ondermeer, het al dan niet samen bezoeken van het Turkse consulaat voor het verlengen van hun paspoorten.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit kan komen. Daarbij wijst de raadsman er echter op dat verdachte en haar medeverdachte samen de zorg voor hun twee gehandicapte kinderen hadden. In de beleving van verdachte en haar medeverdachte was daarom van samenwonen, zoals bedoeld op de inkomstenformulieren, geen sprake; zij leefden immers niet als man en vrouw samen. Daarnaast zou verdachte de inkomstenformulieren telkens zo hebben ingevuld als het haar de eerste keer is voorgedaan.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Op 25 juni 2009 en op 19 november 2009 zijn er anonieme tips binnengekomen bij het Team Handhaving Sociale Zaken van de gemeente Utrecht. Volgens deze tips zouden [verdachte] en [medeverdachte] anders dan zij voorwendden, niet zijn gescheiden en daarom ten onrechte teveel aan uitkering ontvangen.
Uit dossieronderzoek, dat is gevolgd op deze anonieme meldingen, blijkt dat verdachte op inkomstenformulieren in de periode van 1 januari 2002 tot en met 23 maart 2007 telkens heeft ingevuld dat zich geen wijziging in haar woonsituatie, gezinssamenstelling of burgerlijke staat heeft voorgedaan. Ook zijn de formulieren niet mede ingevuld en ondertekend door de partner, zoals voor gehuwden of personen die op andere wijze samenleven verplicht is.
Buurtonderzoek in de [adres], waar verdachte in de periode van 22 januari 1992 tot
21 december 2009 ingeschreven heeft gestaan op nummer [nummer], heeft diverse verklaringen opgeleverd van buren die verklaren dat zij niet beter weten dan dat er een Turks echtpaar met hun kinderen woonde op dat adres. De rechtbank wijst ondermeer op de verklaringen van getuige [getuige 2] , getuige [getuige 3] , getuige [getuige 4] en getuige [getuige 5].
Getuige [getuige 1] woont op het adres [adres] te [woonplaats]. Vanaf
13 november 2008 zou dit het GBA-adres van medeverdachte [medeverdachte] betreffen. Getuige [getuige 1] verklaart dat dit een briefadres van medeverdachte [medeverdachte] betreft en dat zij niet weet waar hij woont. Volgens getuige [getuige 1] heeft medeverdachte [medeverdachte] nooit op het adres [adres] in Utrecht geslapen.
In de periode van 23 november 2009 tot en met 7 december 2009 zijn waarnemingen ter plaatse gedaan op het adres [adres] in Utrecht. In de periode van 5 januari 2010 tot en met 7 januari 2010 zijn waarnemingen ter plaatse gedaan op het adres [adres] in Utrecht, waar verdachte sinds 21 december 2009 staat ingeschreven.
Uit deze waarnemingen ter plaatse blijkt dat de Fiat Punto, die op naam staat van medeverdachte [medeverdachte], vrijwel iedere ochtend en late avond voor de woning van de [adres] en later ook de [adres] stond geparkeerd.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij iedere dag bij zijn ex-vrouw op de [adres] was. [medeverdachte] heeft voorts verklaard dat hij mee-at als hij bij zijn ex-vrouw kwam en ook dat hij boodschappen deed. Geconfronteerd met de verklaringen van de buurtbewoners van de [adres], heeft [medeverdachte] verklaard dat het ‘wel zal kloppen’ dat de buren de indruk hadden dat zij daar als gezin woonden, omdat ze hem iedere dag zagen. Een jaar geleden zou hij uit de woning aan de [adres] zijn gezet; sinds die tijd heeft hij zijn verblijf gehad op de [adres] en daarna op de [adres].
[medeverdachte] heeft ook verklaard dat hij een sleutel had van de woning aan de [adres] in Utrecht en dat hij thans in het bezit is van een sleutel van de woning aan de [adres] in Utrecht, waar ook al zijn kleding zou liggen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij zich gedwongen zag om een uitkering aan te vragen toen haar man, medeverdachte [medeverdachte], geen geld meer gaf voor het huishouden en voor de kinderen. [medeverdachte] kwam om mee te helpen met de verzorging van de kinderen, van wie er twee gehandicapt zijn. Het kwam ook voor dat [medeverdachte] ’s nachts kwam om mee te helpen met de verzorging van de kinderen, bijvoorbeeld als één van hen ziek was geworden. Over de periode na de verhuizing naar de woning aan de [adres] heeft verdachte verklaard dat zij bij die verhuizing haar been heeft gebroken en daarom aan medeverdachte [medeverdachte] heeft gevraagd of hij kon komen om haar te helpen.
Bij de politie heeft verdachte op 27 januari 2010 verklaard dat haar man iedere dag langs kwam.
Gezien het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een duurzame en gezamenlijke huishouding van verdachte en medeverdachte [medeverdachte], waarvan verdachte melding had moeten maken op de inkomstenformulieren. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het haar ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op meerdere tijdstippen in de periode van 01 januari 2002 tot 31 januari 2010 te Utrecht,
in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te
weten artikel 65 van de Algemene Bijstandswet en artikel 17 van de Wet Werk
en Bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Algemene Bijstandswet en de Wet Werk en Bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft zij, verdachte, telkens opzettelijk geen opgave gedaan van en verzwegen dat zij, verdachte duurzaam een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met [medeverdachte] en aldus uit dien hoofde inkomsten had.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
In strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander en terwijl hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van de hoogte of de duur van een verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, op te leggen.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de eis van de officier van justitie als waarschuwing begrijpelijk is. Met het oog op de zorg voor twee gehandicapte kinderen van verdachte is de raadsman echter van mening dat een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, niet zou moeten worden opgelegd.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan uitkeringsfraude door opzettelijk geen melding te maken van het feit dat zij samenwoonde. Door aldus te handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat in Nederland bestaat.
De rechtbank merkt daarbij op dat een uitkering bedoeld is om de mensen, die om wat voor reden dan ook niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien, te verzekeren van een aanvaardbaar inkomen. Misbruik van sociale voorzieningen ondermijnt het sociale stelsel.
Verdachte heeft van dit misbruik geprofiteerd en zich ten koste van de maatschappij verrijkt.
Een dergelijk feit rechtvaardigt op zich het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De eis van de officier van justitie is in het licht van hetgeen voor soortgelijke feiten wordt opgelegd alleszins te begrijpen. Het zijn slechts de bijzondere, in de persoon van verdachte gelegen omstandigheden, die de rechtbank heeft doen besluiten hiervan in substantiële zin ten gunste van verdachte af te wijken. De rechtbank zal daarom een werkstraf voor de duur van 160 uren subsidiair 80 dagen opleggen. Daarnaast wordt een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden opgelegd met een proeftijd van twee jaren. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 227b van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander en terwijl hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van de hoogte of de duur van een verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 160 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 80 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Bender, voorzitter, mr. J.R. Krol en mr. M.H.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.J. Verborg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 december 2011.