ECLI:NL:RBUTR:2011:BU9765
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- P. Bender
- J.R. Krol
- M.H.L. Schoenmakers
- Rechtspraak.nl
Bijstandsfraude en de beoordeling van gezamenlijke huishouding in het strafrecht
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 21 december 2011, stond de verdachte terecht voor bijstandsfraude. De verdachte had in de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 januari 2010 opzettelijk voordeel getrokken uit de inkomsten van zijn partner, die als medeverdachte werd aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een duurzame gezamenlijke huishouding, ondanks het verweer van de verdachte dat dit niet het geval was. De medeverdachte had op 27 januari 2010 bij de politie verklaard dat haar man dagelijks langs kwam, wat door de rechtbank als bewijs werd gezien voor de gezamenlijke huishouding.
De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem ten laste gelegde feit had gepleegd. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank legde een werkstraf op van 160 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte dat het misbruik van sociale voorzieningen het sociale stelsel ondermijnt en dat dergelijk gedrag niet getolereerd kan worden. De beslissing was gebaseerd op de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte, waaronder de zorg voor twee gehandicapte kinderen.
De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De beslissing berustte op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, die ten tijde van het bewezen verklaarde van toepassing waren. De rechtbank sprak de verdachte vrij van wat meer of anders was ten laste gelegd, maar verklaarde het bewezen verklaarde feit als opzettelijk voordeel trekken uit door misdrijf verkregen goed, meermalen gepleegd.