ECLI:NL:RBUTR:2011:BV1529

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
30 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 11/346
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.M.J.H. Muijlaert
  • M.B. de Gooijer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over grafonderhoudsrechten en de verplichtingen van de gemeente

In deze zaak gaat het om een geschil tussen eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Utrechtse Heuvelrug over de aanslag grafonderhoudsrechten voor het jaar 2009. Eiser heeft op 11 december 2009 een factuur ontvangen van € 197,-- voor grafonderhoudsrechten, waartegen hij bezwaar heeft gemaakt. De gemeente heeft het bezwaar op 28 december 2010 ongegrond verklaard, waarna eiser beroep heeft ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente niet aan haar onderhoudsverplichtingen heeft voldaan, zoals het reinigen van grafstenen en zerken. Eiser heeft zijn echtgenote in 2008 begraven op de nieuwe algemene begraafplaats in Driebergen-Rijsenburg en is van mening dat de gemeente niet voldoet aan de Beheersverordening gemeentelijke begraafplaatsen Utrechtse Heuvelrug. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeente voor het belastingjaar 2009 niet volledig aan haar verplichtingen heeft voldaan, wat betekent dat de grondslag voor de aanslag ontbreekt. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag grafonderhoudsrechten over het jaar 2009 vernietigd. Tevens is bepaald dat de gemeente het griffierecht van € 41,-- aan eiser vergoedt. De uitspraak is gedaan door de enkelvoudige kamer op 30 november 2011.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 11/346
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, verweerder,
gemachtigde: A.F.M.E. Marinus, werkzaam bij verweerder.
Inleiding
1.1 Bij besluit van 11 december 2009 heeft verweerder aan eiser een factuur grafonderhoudsrechten 2009 met aanslagnummer [nummer], graf [nummer], ten bedrage van € 197,--, toegezonden. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 28 december 2010 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep bij deze rechtbank ingesteld.
1.2 Het beroep is - gevoegd met procedurenummers 11/1176, 11/3828 en 11/1480 - behandeld ter zitting van 19 oktober 2011, waar eiser is verschenen. Verweerder heeft ter zitting bij monde van zijn gemachtigde zijn standpunten toegelicht. Vervolgens zijn de beroepen weer gesplitst en zal afzonderlijk uitspraak worden gedaan.
Overwegingen
2.1 De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen niet langer in geschil is dat verweerder niet alle werkzaamheden - in het bijzonder het reinigen van de grafstenen en de zerken - bij het desbetreffende graf heeft uitgevoerd.
2.2 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In 2008 heeft eiser zijn echtgenote begraven op de nieuwe algemene begraafplaats in Driebergen-Rijsenburg. Na de herindeling op 1 januari 2006 van de gemeente Utrechtse Heuvelrug en de harmonisering van de verordeningen lijkbezorgingrechten van de samengevoegde gemeenten is sinds 1 januari 2008 de verplichting ontstaan om onderhoudskosten te betalen. Eiser is het niet eens met het factuur grafonderhoudsrechten, omdat de gemeente niet voldoet aan zijn onderhoudsverplichtingen, zoals deze staan opgenomen in de Beheersverordening gemeentelijke begraafplaatsen Utrechtse Heuvelrug (hierna: Beheersverordening).
2.3 De rechtbank overweegt het volgende.
2.4 Ingevolge artikel 2 van de op grond van artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Gemeentewet berustende Verordening op de heffing en de invordering van lijkbezorgingsrechten 2010 (hierna: Verordening) worden rechten geheven voor het gebruik van de begraafplaats en voor het door de gemeente verlenen van diensten in verband met de begraafplaats.
Ingevolge artikel 24, eerste lid, van de op grond van artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Gemeentewet berustende Beheersverordening, is de rechthebbende verplicht het onderhoud van het particuliere graf (…), alsmede de daarop aanwezige grafbedekking, tegen voldoening van het daarvoor krachtens afzonderlijke verordening vast te stellen bedrag door of vanwege de gemeente laten verrichten.
Ingevolge artikel 24, tweede lid, van de Beheersverordening, is het bepaalde van het eerste lid uitsluitend van toepassing op een na inwerkingtreding van de verordening uit te geven grafrecht, alsmede op een voor inwerkingtreding van deze verordening uitgegeven grafrecht dat na inwerkingtreding van de verordening wordt verlengd, zulks vanaf de datum van verlenging.
Tot het onderhoud behoort, aldus het derde lid van voornoemd artikel, a) het eenmaal per jaar reinigen van grafstenen en -zerken; b) het tweemaal per jaar inspuiten van grafstenen en -zerken tegen algen; c) het viermaal per jaar schoonmaken van graftuintjes (bladvrij maken, verwijderen onkruid en beschadigde of afgestorven beplanting); d) het minmaal een keer per jaar snoeien van aanwezige beplanting.
Op grond van de artikelen 5 en 7 van de Verordening worden onderhoudsrechten, bedoeld in hoofdstuk 5.1 van de tarieventabel, geheven bijwege van aanslag.
2.5 Op grond van voornoemd wettelijk kader heeft verweerder zichzelf de verplichting opgelegd een aantal specifieke schoonmaakwerkzaamheden gedurende een belastingjaar meerdere keren te verrichten. Deze werkzaamheden vormen het belastbare feit waarop de aanslag grafonderhoudsrechten is gebaseerd. Gedurende de behandeling ter zitting is duidelijk geworden dat verweerder - zoals hij ter zitting heeft erkend - voor het belastingjaar 2009 niet volledig aan deze verplichting heeft voldaan. Eiser heeft daarentegen aangevoerd dat verweerder helemaal niet heeft voldaan aan deze verplichting, omdat hij het graf van zijn echtgenote zelf keurig onderhoudt en verweerder geen aanleiding zag dit nog eens over te doen. Dit wordt tevens ondersteund door de verklaring van de medewerkers van de begraafplaats - die onweersproken is gelaten door verweerder - dat zij de schoonmaakwerkzaamheden overslaan, indien het verrichten van deze taken niet van toegevoegde waarde is voor het graf. In tegenstelling tot haar eerdere uitspraak van 7 juli 2011 (onder procedurenummer SBR 11/368) is de rechtbank van oordeel dat eiser in het onderhavige geval wel aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder geen of in ieder geval zeer weinig onderhoud aan het graf van zijn echtgenote heeft verricht. De eventueel wel verrichte werkzaamheden zijn naar het oordeel van de rechtbank te gering om aan te nemen dat het belastbaar feit zich heeft voorgedaan. Dat betekent dat de grondslag voor de aanslag over het belastingjaar 2009 ontbreekt en dat de factuur grafonderhoudsrechten 2009 met aanslagnummer [nummer] vernietigd moet worden.
2.6 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep gegrond moet worden verklaard en dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak voorzien.
2.7 Gelet op het voorstaande is het beroep gegrond. De rechtbank ziet echter geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Wel zal verweerder, op grond van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb, het door eiser betaalde griffierecht van € 41,-- vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 28 december 2010;
- vernietigt de aanslag grafonderhoudsrechten over het jaar 2009 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het griffierecht ten bedrage van € 41,-- vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. drs. P.M.J.H. Muijlaert, als rechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2011.
De griffier: De rechter:
mr. M.B. de Gooijer mr. drs. P.M.J.H. Muijlaert
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.