ECLI:NL:RBUTR:2011:BV7864

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
21 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/601355-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling door steken met mes

Op 21 april 2011 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 30 december 2010, waarbij de verdachte met een mes een slachtoffer heeft verwond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in een poging om kinderen te intimideren, het slachtoffer met een mes heeft benaderd en daarbij zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. De verdachte heeft verklaard dat hij de kinderen schrik wilde aanjagen, maar de rechtbank oordeelde dat zijn handelen niet alleen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer heeft geschonden, maar ook psychische gevolgen heeft gehad voor het slachtoffer en zijn gezin.

De rechtbank heeft de verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, mede door zijn alcoholafhankelijkheid. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 10 maanden opgelegd, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en een behandelverplichting. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 2.857,43 aan de benadeelde partij toegewezen, ter compensatie van de geleden schade.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit van poging tot doodslag, maar heeft het subsidiair ten laste gelegde feit van zware mishandeling bewezen verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/601355-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 april 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1951] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in PI Utrecht – HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein.
Raadsvrouwe mr. E.D. van Elst, advocaat te Veenendaal.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 7 april 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: heeft geprobeerd om [SLACHTOFFER] te doden;
subsidiair: [SLACHTOFFER] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
meer subsidiair: heeft geprobeerd om [SLACHTOFFER] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
meest subsidiair: [SLACHTOFFER] heeft bedreigd.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde, daar onvoldoende bewijsmiddelen voor handen zijn om vast te stellen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad. De officier van justitie acht daarentegen wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde feit.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft bepleit dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van hetgeen onder primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste is gelegd. De raadsvrouwe heeft er daarbij op gewezen dat uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen onvoldoende blijkt dat verdachte met het mes bewegingen heeft gemaakt in de richting van het slachtoffer. Het lijkt er volgens de raadsvrouwe veeleer op dat het slachtoffer zelf het mes heeft gepakt en dat daardoor het letsel is ontstaan. Volgens de raadsvrouwe zou er wel een bewezenverklaring kunnen volgen voor de meest subsidiair ten laste gelegde bedreiging.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 De feiten blijkend uit de bewijsmiddelen
4.3.1.1 Het verhoor van aangever [SLACHTOFFER]
Op 31 december 2010 heeft [SLACHTOFFER] tegenover de politie verklaard dat hij zich een dag eerder, tussen 16.15 uur en 16.30 uur, in zijn woning aan de [adres] te [woonplaats] bevond. In zijn achtertuin waren op dat moment kinderen bezig met het afsteken van licht vuurwerk. Op de oprit van zijn woning zag hij toen een onbekende man aan komen lopen. Door zijn vrouw werd aangever er op geattendeerd dat deze man een mes in een van zijn handen had. Aangever zag en hoorde dat de man met het voorwerp (de rechtbank begrijpt het mes) op de voordeur in stak, waarop aangever de voordeur opende. Hij zag dat de man in zijn rechterhand een groot mes vasthield en dat de man dit op een vreemde dreigende manier bovenhands vasthield. De punt van het mes wees hierbij in de richting van aangever. Aangever schreeuwde naar de man dat hij dat mes weg moest doen. Vrijwel gelijktijdig zag hij dat de man met het mes een stekende beweging maakte in de richting van zijn lichaam. Om te voorkomen dat hij gestoken zou gaan worden, weerde hij die stekende beweging af en werd daardoor geraakt in zijn linkerhand.
4.3.1.2 Het geconstateerde letsel
Uit de geneeskundige verklaring omtrent het toegebrachte letsel blijkt dat er bij aangever een herstel operatie heeft plaatsgevonden van een doorgesneden zenuw in de wijsvinger van de linkerhand. De vinger zal gedurende een periode van 3 maanden niet adequaat gebruikt kunnen worden.
4.3.1.3 Het verhoor van getuige [getuige]
De getuige [getuige], woonachtig aan de [adres], heeft op 30 december 2010 tegenover de politie verklaard dat zij die dag omstreeks 16.18 uur vanuit haar woonkamer een man op de rijbaan zag lopen. Deze man had een mes in zijn handen en maakte stekende bewegingen in de richting van twee langs rijdende bromfietsers. Een van deze bromfietsers moest zelfs uitwijken om te voorkomen dat hij geraakt werd door het mes. Hierop heeft deze getuige gelijk 112 gebeld en zag ze dat de man het erf opliep van de woning aan de [adres].
4.3.1.4 De verklaring van verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting van 7 april 2011 verklaard dat hij in de middag van 30 december 2010 last had van kinderen die vuurwerk aan het afsteken waren. Hij wilde deze kinderen met het mes schrik aanjagen. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij geen stekende of zwaaiende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het slachtoffer. Volgens verdachte greep het slachtoffer zelf in het mes, waardoor hij zich aan zijn hand verwondde.
4.3.1.5 Overwegingen
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouwe van oordeel dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
De rechtbank acht gelet op de verklaring van aangever [SLACHTOFFER] in combinatie met de verklaring van getuige [getuige], dat verdachte even daarvoor ook al stekende bewegingen met het mes maakte in de richting van langsrijdende bromfietsers, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zwaaiende bewegingen heeft gemaakt met het mes in de richting van aangever. Verdachte heeft bij deze bewegingen het slachtoffer daadwerkelijk geraakt. De rechtbank hecht, gelet op deze twee verklaringen, geen geloof aan de verklaring van verdachte op dit punt, zoals hiervoor aangehaald, en zal daaraan voorbij gaan.
Het door het slachtoffer opgelopen letsel valt naar het oordeel van de rechtbank te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Subsidiair
op 30 december 2010 te Soest, aan [SLACHTOFFER] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
(een doorgesneden zenuw in een wijsvinger), heeft toegebracht, door opzettelijk met een mes, meerdere zwaaiende en stekende bewegingen te maken, in de richting van het lichaam van die [SLACHTOFFER] en aldus met dat mes in diens hand en/of vinger te steken en/of te snijden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
subsidiair: zware mishandeling.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Omtrent de persoon van verdachte is door E.J.D. Prinsen, psychiater in opleiding en onder supervisie van mw. F. Nhass, psychiater, een rapport d.d. 15 maart 2011 opgemaakt. In dit rapport wordt beschreven dat verdachte lijdende is aan en ziekelijke stoornis die in diagnostische zin te omschrijven valt als een alcoholafhankelijkheid en een depressieve stoornis NAO, thans in remissie. Ten tijde van het delict was de alcoholafhankelijkheid aanwezig. Betrokkene was tijdens het delict onder invloed. Door deze deskundigen wordt dan ook geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde lijdende was aan een zodanige ziekelijke stoornis zijner geestvermogens dat dit feit hem in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank neemt deze conclusie van de deskundigen over en zal verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen.
Verdachte is derhalve strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarden -kort gezegd-: een meldplicht, een behandelverplichting en een verplichting tot het meewerken aan alcoholcontroles.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [SLACHTOFFER] op het standpunt gesteld dat de immateriële kosten integraal toegewezen kunnen worden en dat ten aanzien van de materiële kosten de glasschade aan de deur niet vergoed dient te worden. Deze schade is naar het oordeel van de officier van justitie geen rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit. De gezinskorting op de abonnementen dient daarnaast nog verrekend te worden in de totale berekening en de huur van de tennisbaan is niet van zo’n eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft bepleit aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsvrouwe verzocht om deze ten aanzien van het immateriële deel te matigen en zich ten aanzien van de materiële kosten aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan
Verdachte wilde een aantal buitenspelende kinderen angst aanjagen door hen met een mes te benaderen. Verdachte heeft vervolgens met dit mes het slachtoffer, die ineens bij zijn woning werd geconfronteerd met verdachte, zwaar lichamelijk letsel toegebracht. Verdachte heeft hierdoor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig geschonden. Het slachtoffer, maar ook de aanwezige echtgenote van het slachtoffer en hun kinderen, zijn in een angstaanjagende situatie gebracht door het handelen van verdachte. Uit de door het slachtoffer ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat de handelswijze van verdachte niet alleen fysieke ongemakken heeft opgeleverd, maar ook psychische gevolgen heeft gehad voor het slachtoffer en zijn gezin. De rechtbank rekent dit verdachte dan ook ernstig aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 22 februari 2011, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden weliswaar niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, maar dat hij in 2003 wel met justitie in aanraking is geweest voor een geweldsfeit: hij heeft toen een transactie betaald .
De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. De voornoemde deskundigen hebben in het rapport gemotiveerd aangegeven dat de alcoholafhankelijkheid de kans op recidive groot maakt. De eerst aangewezen weg ter preventie van deze recidive en ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling, is uit psychiatrisch oogpunt een behandeling waarbij er gewerkt wordt aan zijn verslavingsproblematiek. Ambulante behandeling is naar de mening van deze deskundigen voldoende.
Door reclasseringswerker H. Ellen is namens de Reclassering Nederland d.d. 29 maart 2011 omtrent verdachte een reclasseringsadvies opgesteld. In dit advies wordt beschreven dat de kans op recidive aanwezig is zolang betrokkene nog alcohol gebruikt en geen behandeling heeft gehad. Geadviseerd wordt om aan verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij -kort gezegd- de volgende bijzondere voorwaarden dienen te worden opgelegd: een meldingsgebod, een behandelverplichting en het meewerken aan alcoholcontroles.
De rechtbank is van oordeel dat het met het oog op het recidiverisico van groot belang is dat verdachte zich zal houden aan de hiervoor genoemde voorwaarden en derhalve een behandeling voor zijn alcoholafhankelijkheid ondergaat. Verdachte heeft ter terechtzitting van 7 april 2011 verklaard de noodzaak van een behandeling in te zien en gemotiveerd te zijn om hieraan mee te werken.
De rechtbank acht alles overwegende de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden. Aan het voorwaardelijk gedeelte zullen de in de beslissing genoemde bijzondere voorwaarden gekoppeld worden. De rechtbank heeft bij de hoogte van de straf uitdrukkelijk rekening gehouden met de ernst van het feit.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [SLACHTOFFER] vordert een schadevergoeding van € 3.107,43.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 2.857,43 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 857,43 ter zake van materiële schade en € 2.000,- ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
subsidiair: zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich ambulant zal laten behandelen bij een door Reclassering Nederland of Centrum Maliebaan te bepalen instelling voor verslavingszorg en een instelling voor (forensische) psychiatrie;
* dat verdachte zich zal melden bij Centrum Maliebaan (verslavingsreclassering), op de Tolsteegsingel 2a te Utrecht en dat verdachte zich gedurende bepaalde periode zal blijven melden zo frequent als de reclassering dat gedurende deze perioden nodig acht;
* dat verdachte zal meewerken aan alcoholcontroles;
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [SLACHTOFFER] van
€ 2.857,43, waarvan € 857,43 ter zake van materiële schade en € 2.000,- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [SLACHTOFFER], € 2.857,43 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 38 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Ebbens, voorzitter, mr. P. Wagenmakers en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 april 2011.
Mr. Y.A.T. Kruijer is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.