ECLI:NL:RBUTR:2012:7086

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
18 september 2012
Publicatiedatum
6 augustus 2013
Zaaknummer
16/655611-12 (P)
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van witwassen en bewezenverklaring van handel in cocaïne

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht, is de verdachte beschuldigd van het verkopen van cocaïne en het witwassen van geld. De tenlastelegging omvat drie punten: het verkopen van cocaïne in de periode van 1 december 2009 tot en met 28 maart 2012, het aanwezig hebben van cocaïne op 28 maart 2012, en het witwassen van geld op dezelfde datum. De rechtbank heeft op 18 september 2012 uitspraak gedaan na een terechtzitting op 4 september 2012. De verdachte, geboren in Marokko en thans gedetineerd in Amsterdam, werd bijgestaan door advocaat mr. A.C. Vingerling.

Tijdens de zitting heeft de verdachte bekend cocaïne te hebben verkocht en aanwezig te hebben gehad, maar ontkende het witwassen van geld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig was aan het witwassen, omdat er geen bewijs was dat hij handelingen had verricht om criminele opbrengsten veilig te stellen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het derde tenlastegelegde feit.

De rechtbank achtte echter wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het verkopen en aanwezig hebben van cocaïne. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, en er werd verbeurdverklaring uitgesproken van een geldbedrag van € 1.390,- en een telefoon. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verantwoordelijkheid voor zijn handelen en zijn motivatie om op het rechte pad te blijven. De uitspraak is gedaan in het kader van de Opiumwet, waarbij de verdachte werd veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de wet.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT

Parketnummer: 16/655611-12 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 september 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Marokko),
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Amsterdam te Amsterdam.
De verdachte is bijgestaan door mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht.

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 september 2012.

2.DE TENLASTELEGGING

Aan de verdachte is, kort gezegd, het volgende ten laste gelegd:
onder 1: dat hij in de periode van 1 december 2009 tot en met 28 maart 2012 cocaïne heeft verkocht;
onder 2: dat hij op 28 maart 2012 cocaïne aanwezig heeft gehad;
onder 3: dat hij op 28 maart 2012 geld heeft witgewassen.
De volledige tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.DE VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk is in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde weliswaar tot een bewezenverklaring kan komen, maar voor een kortere periode. Verder is de verdediging van mening dat de rechtbank ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde tot een bewezenverklaring kan komen, maar dat niet bewezen kan worden dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
Aangezien de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft bekend, voor zover de rechtbank dat feit bewezen acht, volstaat de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het feit bewezen gelet op:
  • het proces-verbaal ter terechtzitting van 4 september 2012, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte;
  • het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] bij de politie op 28 april 2012 (p. 129 en 130);
  • het proces-verbaal verhoor van getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris op 7 augustus 2012;
  • het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de politie op 28 april 2012 (p. 123 en 124).
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Aangezien de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft bekend, volstaat de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het feit bewezen gelet op:
  • het proces-verbaal ter terechtzitting van 4 september 2012, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte;
  • het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 maart 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen op pagina 111 van het proces-verbaal van de politie Utrecht, district Eemland-Zuid, in het onderzoek 09-SCARFACE, met dossiernummer PL0940/2012-070636 B;
  • een geschrift, zijnde een rapport Identificatie van drugs en precursoren van het Nederlands Forensisch Instituut van 12 april 2012, opgenomen op pagina's 207 en 208 van het proces-verbaal van de politie Utrecht, district Eemland-Zuid, in het onderzoek 09-SCARFACE, met dossiernummer PL0940/2012-070636 B.
Conclusie
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de verdachte een periode cocaïne heeft verkocht en cocaïne voorhanden heeft gehad, een en ander op de wijze zoals hierna vermeld.
Anders dan de officier van justitie heeft de rechtbank op grond van het beschikbare bewijs en het verhandelde ter zitting niet de overtuiging gekregen dat verdachte voor 1 april 2011 al handelde in cocaïne. Niet is komen vast te staan dat de [naam 1]', waarover diverse gehoorde drugsgebruikers in november 2011 hebben verklaard, verdachte betreft. De rechtbank hecht geen doorslaggevende betekenis aan de verklaring van getuige [getuige 3] bij de rechter-commissaris over de periode dat hij drugs heeft gekocht aangezien zijn verklaring moeilijk te rijmen is met zijn verklaring daarover bij de politie.

5.VRIJSPRAAK

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlaste-gelegde heeft gepleegd. De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie (vgl. Hoge Raad 26 oktober 2010, LJN BM4440) van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop gericht is zijn criminele opbrengsten veilig te stellen. Het enkele voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf kan niet bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp. Nu de verdachte het geldbedrag dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf enkel voorhanden heeft gehad en dat niet is gebleken dat de verdachte een handeling heeft verricht dat er op was gericht zijn criminele opbrengsten veilig te stellen, heeft de verdachte zich niet schuldig gemaakt aan (schuld)witwassen.
De verdachte moet dan ook worden vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde.

6.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 april 2011 tot en met 28 maart 2012 te Amersfoort, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 28 maart 2012 te Amersfoort, opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 19,58 gram, cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Wat verder is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

7.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1: Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet
gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2: Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Het bewezenverklaarde is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE

De verdachte is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

9.DE OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door de officier van justitie bewezen geachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De advocaat heeft ten aanzien van een op te leggen straf betoogd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest dient te worden opgelegd en dat daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte.
Wat betreft de feiten overweegt de rechtbank het volgende.
De verdachte heeft zich gedurende een ruime periode schuldig gemaakt aan het handelen in harddrugs en voorts heeft hij een hoeveelheid cocaïne in zijn bezit gehad. De verdachte is daarmee medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van verdovende middelen veroorzaakt. Daarbij is van belang dat cocaïne een stof is die sterk verslavend werkt en schadelijk is voor de gezondheid. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat verslaafden vaak vermogensdelicten plegen om in hun gebruik te kunnen voorzien. De verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en heeft slechts gehandeld uit winstbejag.
Wat betreft de persoon van de verdachte let de rechtbank ook op:
  • een uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 18 mei 2012. Daaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
  • een rapport van de reclassering van 5 juni 2012. Daaruit blijkt dat toezicht geïndiceerd lijkt, maar door de intelligentie van de verdachte niet nodig is.
Bij het bepalen van de op te leggen straf weegt de rechtbank in het voordeel van de verdachte mee dat hij de verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen, hij van meet af aan heeft aangegeven schoon schip te willen maken en gemotiveerd is om op het rechte pad te blijven.
Verder heeft de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte in de bewezen verklaarde periode ook enige tijd in het buitenland heeft verbleven, waardoor de verdachte zich niet de gehele periode schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 bewezenverklaarde. De rechtbank acht op grond van de ter terechtzitting van 4 september 2012 door de verdachte overgelegde kopieën van zijn reisdocumenten, aannemelijk dat de verdachte in de door hem genoemde periode in totaal zo'n twee maanden in het buitenland heeft verbleven.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 12 maanden noodzakelijk is, omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. De rechtbank zal een gedeelte van deze straf voorwaardelijk opleggen om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, zijn niet aanwezig.

10.BESLAG

Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat van het in beslag genomen geldbedrag een bedrag van € 1.390,- moet worden verbeurd verklaard, aangezien dit geldbedrag de verdachte toebehoort en het uit de baten van het onder 1 bewezen verklaarde feit is verkregen.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de in beslag genomen telefoon moet worden verbeurd verklaard, aangezien deze telefoon van de verdachte is en het onder 1 bewezen verklaarde feit is begaan met behulp van dit voorwerp.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen verdovende middelen moeten worden onttrokken aan het verkeer. Deze goederen zijn onder de verdachte in beslag genomen. Met betrekking tot deze middelen is het onder 2 bewezenverklaarde begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet of met het algemeen belang.
Teruggave
Van het in beslag genomen geldbedrag moet een deel, te weten € 11,20, worden teruggegeven aan de verdachte. De in beslag genomen bankpas op naam van de verdachte, de klantenpassen van de Bouwmaat, de Makro en de Sligro, en het nektasje moeten eveneens worden teruggegeven aan de verdachte.
Het in beslag genomen rijbewijs op naam van [naam 2] moet worden teruggegeven aan[A]die is aan te merken als de rechthebbende.
De in beslag genomen bankpas op naam van [naam 3] moet worden teruggegeven aan[B]die is aan te merken als de rechthebbende.
De in beslag genomen bromfiets moet worden teruggegeven aan[C] die is aan te merken als de rechthebbende.
Ten slotte moeten het in beslag genomen navigatiesysteem en het visitekaartje met daarop onder meer de handgeschreven tekst [naam 4]" worden teruggegeven aan de rechthebbenden.
Deze voorwerpen zijn niet vatbaar voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering verzet zich niet tegen teruggave.

11.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 van de Opiumwet, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder 3 aan de verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 6 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat daarbij meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezen verklaarde strafbaar,
  • het bewezenverklaarde levert op:
feit 1: Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet
gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2: Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
- verklaart de verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 maanden;
- van deze gevangenisstraf zal een gedeelte, groot
3 maanden, niet worden tenuitvoergelegd, als de verdachte zich houdt aan de volgende algemene voorwaarde:
* de verdachte mag zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
- de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht wordt bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering gebracht;
Beslag
De rechtbank verklaart verbeurd een geldbedrag van € 1.390,- en een telefoon.
De rechtbank verklaart onttrokken aan het verkeer een hoeveelheid verdovende middelen.
De rechtbank gelast de teruggave van:
  • een geldbedrag van € 11,20, een bankpas op naam van de verdachte en drie klantenpassen aan de verdachte;
  • een rijbewijs op naam van [naam 2] aan B. [naam 2];
  • een bankpas op naam van[naam 3] aan[B];
  • een bromfiets aan[C];
  • een navigatiesysteem en een visitekaartje aan de rechthebbenden.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. den Otter, voorzitter, mrs. I.M. Vanwersch en C.A.M. van Straalen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Prinsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 september 2012.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december
2009 tot en met 28 maart 2012 te Amersfoort, althans in het arrondissement
Utrecht, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 10 lid 4 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 28 maart 2012 te Amersfoort, althans in het arrondissement
Utrecht, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 19,58 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet
3.
hij op of omstreeks 28 maart 2012, te Amersfoort, althans in het
arrondissement Utrecht, in elk geval in Nederland,
van een voorwerp, te weten een geldbedrag (te weten: 1390 euro),
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of
verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag
was of wie bovenomschreven voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag, voorhanden
had
en/of
bovenstaand voorwerp heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft
overgedragen en/of heeft omgezet en/of van genoemd voorwerp gebruik heeft
gemaakt,
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden,
dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit
enig misdrijf;
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
art 420quater Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht