ECLI:NL:RBUTR:2012:7099

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
3 oktober 2012
Publicatiedatum
18 oktober 2013
Zaaknummer
16/655479-12 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van handel in harddrugs en deelname aan een criminele organisatie

In deze strafzaak heeft de rechtbank Utrecht op 3 oktober 2012 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die gedurende zeven maanden samen met anderen heeft gehandeld in harddrugs. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk verkopen, afleveren en aanwezig hebben van cocaïne en heroïne, alsook van deelname aan een organisatie die zich bezighield met de handel in deze verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, betrokken was bij een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband voor de drugshandel. De verdachte werd op 28 februari 2012 aangehouden in een woning waar verdovende middelen werden aangetroffen. De rechtbank heeft de verklaringen van medeverdachten en afnemers als bewijs gebruikt om de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel te onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de handel in cocaïne en heroïne en aan deelname aan een criminele organisatie. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de ondergeschikte rol van de verdachte in de organisatie en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/655479-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 oktober 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1970] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd te P.I. Utrecht, Huis van Bewaring Wolvenplein te Utrecht,
raadsvrouw mr. N.A. de Kock, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 11 juni 2012 en 19 september 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De zaak van verdachte is gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de zaken van medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) met parketnummer 16/700320-12, [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) met parketnummer 16/655478-12, [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]) met parketnummer 16/700239-12 en [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4]) met parketnummer 16/700319-12. Hierna zal verdachte tevens worden aangeduid als [verdachte].

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: zich in de periode van 9 augustus 2011 tot en met 28 februari 2012 te Nieuwegein en/of elders in Nederland opzettelijk samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan handel in cocaïne en/of heroïne;
feit 2: in de periode van 17 januari 2012 tot en met 28 februari 2012 te Nieuwegein en/of elders in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had de handel in cocaïne en/of heroïne;
feit 3: op 28 februari 2012 te Nieuwegein samen met een ander of anderen opzettelijk amfetamine, cocaïne en heroïne aanwezig heeft gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie, tevens inhoudende beslissing omtrent het verweer tot bewijsuitsluiting
De raadsvrouw stelt dat het onderzoek naar de betrokkenheid van [medeverdachte 3] in handel in verdovende middelen is gestart naar aanleiding van informatie die is binnengekomen via telefoontaps in het strafrechtelijk onderzoek naar de overval gepleegd in de woning van [medeverdachte 1] op 17 januari 2012. De raadsvrouw stelt dat het bevel tot het afnemen van telefoontaps is afgegeven in het kader van een zogenaamde ‘betrokkenentap’. Dit bevel is verleend onder dezelfde titel en in het kader van het onderzoek naar de overval. De betrokkenentaps zijn vanaf 18 januari 2012 echter uitsluitend gebruikt voor een ander doel, te weten onderzoek ter zake het bezit, vervoer en handel in verdovende middelen waar in ieder geval [medeverdachte 3] zou deelnemen. De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat het openbaar ministerie daarmee misbruik heeft gemaakt van een bevoegdheid. Bij formele aanvang van het onderzoek naar de handel in verdovende middelen op 30 januari 2012, worden de betrokkenentaps gecontinueerd en niet omgezet, met als reden dat de rechtmatigheid van deze taps in een eerder stadium was getoetst. De raadsvrouw betoogt dat dit ten onrechte wordt aangenomen, aangezien het een geheel ander misdrijf en object van onderzoek betrof, waaraan een geheel andere proportionaliteits- en subsidiariteitstoets aan ten grondslag ligt. Dientengevolge zijn de taps onrechtmatig. Nu de taps de start van het onderzoek vormen, is er volgens de raadsvrouw sprake van een onrechtmatige start van het onderzoek. Daarmee heeft het openbaar ministerie bewust de belangen van de verdediging geschonden dan wel op grove wijze veronachtzaamd, waarmee aan het recht op een eerlijke behandeling van de zaak tekort wordt gedaan. Op grond waarvan naar de mening van de raadsvrouw niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie moet volgen. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw om het bewijs verkregen middels dit vormverzuim uit te sluiten met vrijspraak als gevolg. Meer subsidiair verzoekt de raadsvrouw strafvermindering.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de taps rechtmatig zijn, nu de rechter-commissaris zowel een machtiging heeft afgegeven tot een onderzoek van telecommunicatie, alsmede de verlenging daarvan, in verband met de overval op de woning aan de [adres] te [woonplaats]. Er is geen sprake van onrechtmatigheid, aangezien er steeds een toets door de rechter-commissaris heeft plaatsgevonden. De officier van justitie bestrijdt dat er een drugsonderzoek is gestart onder de vlag van een woningoverval en stelt dat hij ontvankelijk is in de vervolging van [verdachte].
De rechtbank overweegt dat geen rechtsregel in de weg staat aan de wijze waarop het bevel tot het afluisteren van telecommunicatie en de machtiging daarvoor zijn verleend. Hetzelfde geldt voor de machtiging tot verlenging daarvan. Het dossier biedt geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de bevoegdheid tot het afluisteren van de telecommunicatie is gebruikt voor een ander doel dan deze is verleend. Niet kan worden geconcludeerd dat een vormvoorschrift is geschonden als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Van niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie of bewijsuitsluiting kan dan ook geen sprake zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er ook geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten baseert de officier van justitie zich op tapgesprekken, de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], verklaringen van gebruikers [C] en [B] en de eigen verklaring van verdachte. Er was sprake van een duurzaam samenwerkingsverband waar ieder zijn eigen rol had onder leiding van [medeverdachte 3].
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde baseert de officier van justitie zich op het proces-verbaal van binnentreden van de woning aan de [adres] te [woonplaats], het proces-verbaal van het chemisch onderzoek, testen van het NFI welke positief scoorden op heroïne en cocaïne. De officier van justitie stelt dat uit de stukken blijkt dat verdachte (mede) de beschikking had over de woning aan de [adres] te [woonplaats].
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 stelt de raadsvrouw dat er wel voldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen van het ten laste gelegde feit, maar voor een kortere periode dan ten laste gelegd. De bewijsmiddelen zien slechts op de periode van 17 januari 2012 tot en met 28 februari 2012. De raadsvrouw verzoekt vrijspraak voor de periode van 9 augustus 2011 tot 17 januari 2012.
Ten aanzien van feit 2 bepleit de raadsvrouw dat er geen sprake is van een gestructureerde en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen. Ook ontbreekt de vereiste organisatiegraad. Volgens de raadsvrouw zijn verdachte en zijn medeverdachten flexibel in het innemen van een bepaalde positie in de groep. De raadsvrouw verzoekt verdachte vrij te spreken van feit 2. Verder verzoekt de raadsvrouw om de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] uit te sluiten van het bewijs wegens onbetrouwbaarheid.
Ten aanzien van feit 3 stelt de raadsvrouw dat verdachte ook van dit feit dient te worden vrijgesproken, aangezien hij pas zeggenschap over de drugs had op het moment dat hij deze verhandelde en bovendien geen toegang had tot de meterkast waar de drugs is aangetroffen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en overweegt daartoe het volgende. [1]
Op 28 februari 2012 wordt [verdachte], tezamen met medeverdachten [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2], aangetroffen in de woning van [medeverdachte 4] aan de [adres] te [woonplaats]. Op dezelfde datum vindt in deze woning een doorzoeking plaats. In de meterkast treft de politie onder andere aan verdovende middelen en twee weegschaaltjes aan met daarop sporen van wit poeder. [2] Onderzoek heeft uitgewezen dat het gaat om 6 gram cocaïne en 11,91 gram heroïne [3] .
In de woning aan de [adres] te [woonplaats] worden ook verdovende middelen aangetroffen. [4] Uit onderzoek blijkt dat het gaat om 6,46 gram cocaïne en 2,63 gram heroïne. [5] Tussen de cocaïne aangetroffen in de [adres] en de [adres] is een vergelijkend cocaïne onderzoek gedaan. Hieruit is gebleken dat het zeer veel waarschijnlijker is dat de onderzochte monsters cocaïne genomen uit de partijen cocaïne aangetroffen in beide woningen uit dezelfde partij cocaïne afkomstig zijn dan wanneer ze uit verschillende partijen komen. [6]
[verdachte] verklaart dat hij betrokken was bij drugshandel. Naar eigen zeggen verkocht hij ongeveer één keer per dag drugs, onder andere in Harderwijk. [verdachte] verklaart onder andere cocaïne en heroïne te hebben verkocht. Hij kocht verdovende middelen in bij [medeverdachte 3]. [7] [verdachte] verklaart voorts dat hij door vrienden ook wel de Lange of [medeverdachte 2] wordt genoemd. [8]
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 3] aanvankelijk haar woning aan de [adres] te [woonplaats] gebruikte om drugs af te wegen en te verpakken. Later is de handel naar de woning van [medeverdachte 4] aan de [adres] te [woonplaats] verplaatst. [9] Verder heeft [medeverdachte 1] verklaard dat zij in deze woning van [medeverdachte 3] de middelen moest afwegen. Het ging om 40 tot 50 bolletjes per dag. [10] Voorts heeft [medeverdachte 1] verklaard dat [verdachte] af en toe handel van [medeverdachte 3] meekreeg. [medeverdachte 3] liet [medeverdachte 4] met handel lopen. [11] [medeverdachte 3] legde zijn cocaïne in de meterkast van [medeverdachte 4] neer [12] en bewaarde de sleutel van deze meterkast in de woning van [medeverdachte 1]. [13] De handel in verdovende middelen vanuit de woning van [medeverdachte 1] is begonnen nadat [medeverdachte 3] omstreeks juni 2011 zijn been had gebroken. [14] [verdachte] is op 8 augustus 2011 in Harderwijk aangetroffen met 5 zakjes heroïne en 14 zakjes cocaïne. [15]
De verklaring van [medeverdachte 1] wordt ondersteund door de verklaringen van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2]. [medeverdachte 4] heeft verklaard [medeverdachte 3] te zijn gaan helpen bij het verwerken, inpakken en bezorgen van harddrugs na de overval op de woning van [medeverdachte 1]. Voorheen werd daarvoor de woning van [medeverdachte 1] gebruikt. [16] De handel lag in zijn meterkast. Deze kast zat op slot en [medeverdachte 3] had de sleutel. [17] Verder heeft [medeverdachte 4] verklaard dat zijn taken bestonden uit het inpakken van drugs, het draaien van een balletje en het vervoeren van drugs naar afnemers. [18]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 3] de drugs samen met [medeverdachte 4] uitkookte in de woning van [medeverdachte 4]. Vervolgens gaf [medeverdachte 3] de drugs mee aan [medeverdachte 4] of [medeverdachte 2] om het te verkopen. [19] Gelet op de verklaringen van [medeverdachte 1] en van [verdachte] zelf, neemt de rechtbank aan dat [medeverdachte 2] met de naam [medeverdachte 2], [verdachte] bedoelt.
Gedurende het onderzoek naar de overval op de woning aan de [adres] die op 17 januari 2012 heeft plaatsgevonden, zijn diverse telefoonaansluitingen afgeluisterd. Dit betroffen onder meer telefoonnummer [telefoonnummer] met gebruiker [medeverdachte 3] [20] en telefoonnummer [telefoonnummer] met gebruiker [medeverdachte 1] [21] .
In het telefoongesprek op 23 januari 2012, tussen de telefoonnummers in gebruik bij [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1], laat [medeverdachte 3] weten dat “lange” zo komt en dat “die van [A]eerst moet zijn gedaan”. [medeverdachte 1] vraagt wat ze met “lange” moet doen. [medeverdachte 3] reageert daarop door te zeggen “hij zei wat is er dan nog. Hij zei het gaat hier als een gek. Als [medeverdachte 4] [22] die hutselen doet dan eh zal dat een kilometer zijn, zeg maar. Die 30 broodjes en doe dan 10 bruin brood erbij, zei ik, begrijp je, ja zei hij en als lange zo komt moet je hem dat zo laten weten”. [23] In haar verklaring bij de politie heeft [medeverdachte 1] verklaard dat met ‘lange’ [verdachte] wordt bedoeld. [24]
In een telefoongesprek op 12 februari 2012 tussen de telefoonnummers in gebruik bij [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4], vraagt [medeverdachte 3] waar [medeverdachte 4] is. Wanneer [medeverdachte 4] antwoordt dat hij thuis is, zegt [medeverdachte 3] hem “2 stuks te pakken en naar die Iranees te gaan”. [medeverdachte 4] antwoordt dat het goed is. [25] In het telefoongesprek op 13 februari 2012, tussen de telefoonnummers in gebruik bij [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4], wordt door [medeverdachte 3] gezegd dat “[A]voor 2 belde”. [medeverdachte 4] reageert daarop met “ja dat is goed”. [26]
In het telefoongesprek op 21 februari 2012, tussen de telefoonnummers in gebruik bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4], zegt [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 4] dat hij naar beneden moet komen en die weegschaal mee moet nemen zodat zij brood kan bakken. [27]
De rechtbank leidt uit beide gesprekken af dat [medeverdachte 3] handel organiseert en daartoe opdrachten geeft aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] en dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] kennelijk weten wat er van hen wordt verwacht.
In het telefoongesprek op 15 februari 2012 tussen de telefoonnummers [telefoonnummer], in gebruik bij [medeverdachte 2], en het telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte 3] [28] zegt [medeverdachte 3] het volgende:
“waarom kun je niet gewoon opnemen van klanten en gewoon tegen mij zeggen kom
telefoon halen en doet redden wat er te redden valt”
[medeverdachte 2] reageert daarop door te zeggen dat hij dit gisteren al tegen [medeverdachte 3] heeft gezegd en
daarom alles al had ingepakt en bij elkaar had gelegd.
Uit de verklaring van [medeverdachte 1] blijkt dat [verdachte], ook wel [medeverdachte 2] genoemd, het
telefoonnummer [telefoonnummer] in gebruik heeft. [29]
Op 5 februari 2012 vindt er een gesprek plaats tussen de telefoonnummers in gebruik bij
[medeverdachte 3] en [verdachte]. [verdachte] vraagt [medeverdachte 3] het volgende [30] :
“kan ik die kast niet effe open want ik heb ehh nog heel veel mensen wachten
vriend”
[medeverdachte 3] reageert als volgt:
“ik ben zo daar pik, ben je ziek aan het worden in je hoofd ik ben zo bijna daar, ga
je openbreken en laat je het zo open achter ben ik ben zo bijna daar”
Op 12 februari 2012 is er een telefoongesprek tussen de telefoonnummers in gebruik bij
[medeverdachte 3] (O) en [verdachte]”(B): [31]
O:
“hoever ben je?”
B:
“ik heb er nog 8, en van die donkere. Ik heb nog een smsje gestuurd hoor”
O:
“hoeveel van die andere jongens moest… (onverstaanbaar)”
B:
“alles”
O:
“gewoon normaal”
B:
“heb hem toch 3 punt 0 meegegeven”
O:
“3 punt 0? Hij had daaro, hij had daar nu heeft hij 4 punt 0”
B:
“ja”
O:
“dan haal ik die ene eraf. Die donkere. Dus 4 punt 0. En dan heb je daar zelf nog die andere toch?”
B:
“ja die 8”
O:
“Doekoe rond?”
B:
“Ja, op 2 na”
Uit de inhoud van bovenstaande tapgesprekken volgt dat [medeverdachte 3] de leiding nam en [verdachte] een ondergeschikte rol had. Dat [verdachte] de door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] bewerkte verdovende middelen voor [medeverdachte 3] naar de afnemers bracht – en niet ten behoeve van zijn eigen handel, zoals [verdachte] zelf verklaard – blijkt uit de verklaringen van [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en de inhoud van bovenstaande tapgesprekken.
Daarnaast heeft afnemer [B] verklaard dat hij zijn cocaïne bij [medeverdachte 2] in Harderwijk kocht. Zijn bestelling gaf hij door per telefoon. [B] betaalde € 20,- voor 0,3 gram cocaïne. Hij verklaart op 21 maart 2012 driekwart jaar eerder voor het eerst cocaïne bij [medeverdachte 2] te hebben gekocht. [32] Afnemer [C] heeft verklaard dat hij in Harderwijk ongeveer anderhalf jaar bij dezelfde dealer cocaïne koopt. [33]
Nadere bewijsoverwegingen
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [verdachte] zich vanaf augustus 2011 heeft beziggehouden met de handel in harddrugs en deze handel heeft voortgezet tot aan zijn aanhouding op 28 februari 2012. Gelet op de voor het bewijs gebruikte verklaringen, alsmede de in de woningen aan de [adres] en [adres] aangetroffen hoeveelheid cocaïne en heroïne – waarvan is vastgesteld dat deze zeer waarschijnlijk uit dezelfde partij afkomstig zijn – en de aanwezigheid van de benodigdheden voor het afwegen en verpakken ervan in de woning aan de [adres], gaat de rechtbank uit van handel van zowel cocaïne als heroïne. Onder leiding van [medeverdachte 3] hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] cocaïne en heroïne geprepareerd tot afgemeten hoeveelheden, welke vervolgens in opdracht van [medeverdachte 3] door [medeverdachte 4] en [verdachte] werken verkocht aan afnemers. Uit deze werkwijze spreekt een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen - aanvankelijk met [medeverdachte 3] en later met [medeverdachte 1], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] - van handel in cocaïne en heroïne in de periode van 9 augustus 2011 tot en met 28 februari 2012.
Uit bovenstaande bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 3] de drugshandel coördineerde en beslissingen nam over de werkwijze. Zoals reeds overwogen was er een duidelijke taakverdeling tussen [verdachte] en zijn medeverdachten. Voorts heeft [verdachte] een aandeel gehad in gedragingen die rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, te weten de handel in harddrugs.
[medeverdachte 1], [medeverdachte 4] en [verdachte] vervulden een ondergeschikte rol. Dat [medeverdachte 3] de leider was, blijkt naar het oordeel van de rechtbank ook uit het gegeven dat hij de beheerder was van de meterkast waar de voorraden verdovende middelen in werden bewaard. [medeverdachte 3] bepaalde wanneer en aan wie verdovende middelen uit de meterkast moest worden gegegeven. Uit de taakverdeling en de handelwijze van [verdachte] en zijn medeverdachten, volgt dat zij tezamen een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband hadden. Daarnaast volgt deze duurzaamheid ook uit de intensiviteit waarmee de cocaïne en heroïne werd bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd.
De deelnemers van deze organisatie hadden allen het zelfde doel, te weten de verkoop van verdovende middelen. Dat hun motieven om datzelfde doel na te streven, wellicht verschilden doet daaraan niet af.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezig hield met de handel in cocaïne en heroïne in de periode van 17 januari 2012 tot en met 28 februari 2012 te Nieuwegein.
Vrijspraak van feit 3
Op 28 februari 2012 doet de politie een inval in de woning aan de [adres] te[woonplaats]. In de meterkast van deze woning worden verdovende middelen aangetroffen. Verdachte bevindt zich op dat moment in de woning samen met zijn medeverdachten [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] en wordt later aangehouden. Verdachte maakte gebruik van een in de woning aanwezige slaapkamer.
De rechtbank overweegt dat het enkele feit dat verdachte zich in een woning bevindt waar verdovende middelen aanwezig zijn, onvoldoende is om aan te nemen dat hij deze middelen voorhanden heeft gehad (Vgl. HR 14 april 2009, LJN BH1437). Uit het strafdossier blijkt dat de verdovende middelen zich in de afgesloten meterkast bevonden in de woning van [medeverdachte 4]. Voorts is gebleken dat verdachte niet over een sleutel beschikte van deze kast beschikte. Dientengevolge kon hij zich niet de toegang tot deze kast, en daarmee tot de verdovende middelen verschaffen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden aangetoond dat de verdovende middelen onder de machtssfeer van de verdachte vielen. Slechts kan worden vastgesteld dat verdachte samen met anderen aanwezig was in een woning, waarvan verdachte wist dat aldaar verdovende middelen werden bewerkt.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de verdovende middelen aangetroffen in de woning aan de [adres] te [woonplaats] (opzettelijk) voorhanden heeft gehad en zal hem dan ook van vrijspreken van dit feit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op meer tijdstippen in de periode van 9 augustus 2012 tot en met 28 februari 2012 te Nieuwegein en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en heroïne, zijnde cocaïne en heroïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende
lijst I;
2.
in de periode van 17 januari 2012 tot en met 28 februari 2012 te Nieuwegein,
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid, van de Opiumwet, te weten:
- het telkens opzettelijk handelen in strijd met een onder art. 2 onder B Opiumwet gegeven verbod, te weten het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van een hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I en
- het telkens opzettelijk handelen in strijd met een onder art. 2 onder C en D Opiumwet gegeven verbod, te weten het aanwezig hebben en vervaardigen van een hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I,
van een materiaal bevattende cocaïne en heroïne, zijnde cocaïne en heroïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1:medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2, onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Feit 2:deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid van de Opiumwet
5.2
De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw acht de eis van de officier van justitie buiten proportioneel, mede gelet op het feit dat naar haar mening verdachte voor het onder 2 en 3 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank rekening te houden met de verslaving van verdachte en de beperkte omvang van de drugshandel. De raadsvrouw verzoekt oplegging van een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk gedeelte gelijk is aan de tijdsduur van het voorarrest en een voorwaardelijk deel met voorwaarden zoals genoemd in het reclasseringsrapport.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft gedurende zeven maanden samen met anderen gehandeld in harddrugs en een kortere tijd deelgenomen aan een organisatie die zich met dergelijke handel bezig hield. Door te handelen in cocaïne en heroïne heeft verdachte bijgedragen aan het ontstaan en het in stand houden van drugsafhankelijkheid bij derden, waardoor hun gezondheid in gevaar is gebracht. Handel in harddrugs gaat vaak gepaard met veel overlast in de maatschappij en met georganiseerde criminaliteit. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk. De rechtbank houdt bij de strafmaat echter ook rekening met de ondergeschikte rol van verdachte.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 8 mei 2012, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijk feit is veroordeeld;
- een de verdachte betreffend reclasseringsrapport d.d. 30 mei 2012 en een aanvullend reclasseringsrapport van 4 juni 2012.
De rechtbank acht, gelet op de aard van de feiten, de ondergeschikte rol van verdachte, de korte periode waarin verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie en drugshandel en de documentatie van verdachte, een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de duur van het voorarrest passend. Daarnaast zal de rechtbank een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen om te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst opnieuw schuldig zal maken aan enig strafbaar feit. De rechtbank legt aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op van 10 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 11 en 11a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 3 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2, onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod.
feit 2:deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid van de Opiumwet;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 10 maanden,
waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte geen medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de reclassering, ook als dat inhoudt opname en een behandeling bij de Eykmankliniek of een andere instelling zo lang als de reclassering dat nodig acht;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. den Otter, voorzitter, mr. J. Ebbens en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.T. de Muinck-Dezentje, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 3 oktober 2012.
Mr. A.T. de Muinck-Dezentje is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan
[verdachte]wordt tenlastegelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 09 augustus 2011
tot en met 28 februari 2012, althans in of omstreeks de periode van 17
januari 2012 tot en met 28 februari 2012 te Nieuwegein en/of elders in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een)
hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde
cocaïne en/of heroïne (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende
lijst I;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet
2.
hij in of omstreeks de periode van 17 januari 2012 tot en met 28 februari 2012
te Nieuwegein, althans in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het
plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde en/of vierde lid van de
Opiumwet, te weten:
- het (telkens) opzettelijk handelen in strijd met een onder art 2 onder C
Opiumwet gegeven verbod, te weten het telen, bereiden, bewerken, verwerken,
verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van een hoeveelheid van een
middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I en/of
- het (telkens) opzettelijk handelen in strijd met een onder art 2 onder B
en/of D Opiumwet gegeven verbod, te weten het aanwezig hebben en/of
vervaardigen van een hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende Lijst I,
van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of
heroïne (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
art 11a lid 1 Opiumwet
3.
hij op of omstreeks 28 februari 2012 te Nieuwegein (in een woning aan de
[adres]) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
- ongeveer 146,03 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende amfetamine, en/of
- ongeveer 12,9 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne, en/of
- ongeveer 6 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne,
zijnde amfetamine en/of heroïne en/of cocaïne (een) middel(en) als bedoeld in
de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde
lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet

Voetnoten

1.Indien hierna wordt verwezen naar processen-verbaal wordt hierbij, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar de bijlagen van het proces-verbaal van politie, nr. PL096-2012048172 van politie Utrecht, district Lekstroom, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 685.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 274-278.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 674-676 en afzonderlijk aan het dossier toegevoegd rapport NFI d.d. 4 juni 2012.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 262.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 335-338 en afzonderlijk aan het dossier toegevoegd rapport NFI d.d. 4 juni 2012.
6.Rapport Vergelijkend cocaïne onderzoek van 17 juli 2012, opgemaakt door het Nederlands Forensisch Instituut, niet opgenomen in het proces-verbaal van politie waarnaar wordt verwezen onder voetnoot 1.
7.Verklaring van [verdachte], afgelegd ter terechtzitting van 11 juni 2012.
8.Proces-verbaal van verhoor [verdachte], p. 231.
9.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1], p. 364.
10.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1], p. 366.
11.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1], p. 368-369.
12.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1], p. 364.
13.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1], p. 368.
14.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1], p. 566.
15.Een geschrift, zijnde een afschrift van een proces-verbaal van bevindingen, p. 437.
16.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 4], p. 498.
17.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 4], p. 501.
18.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 4], p. 502 en 509.
19.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2], p. 250.
20.Proces-verbaal van bevindingen, p. 133 en 134.
21.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1], p. 57.
22.Lees: [medeverdachte 4]
23.Discnummer 61, onderwerp 61 30, p. 143.
24.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1], p. 368.
25.Discnummer 1526, onderwerp 1527, p. 138 en 139.
26.Discnummer 1532, onderwerp 1533, p. 136.
27.Discnummer 825, onderwerp 825, p. 154.
28.Discnummer 1785, onderwerp 1785, p. 156.
29.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1], p. 368.
30.Discnummer 1004, onderwerp 1004, p. 160.
31.Discnummer 1503, onderwerp 1503, p. 162.
32.Proces-verbaal van verhoor [B], p. 627 en 628.
33.Proces-verbaal van verhoor [C], p. 623-625.