4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 5
Op 28 februari 2012 wordt [verdachte], tezamen met medeverdachten [medeverdachte 4], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2], aangetroffen in de woning van [medeverdachte 4] aan de [adres] te [woonplaats]. Op dezelfde datum vindt in deze woning een doorzoeking plaats. In de meterkast treft de politie onder andere aan verdovende middelen, twee weegschaaltjes met daarop sporen van wit poeder en een pistool met houder erin met daarin zes patronen, een doosje met 49 9 mm patronen en één 9 mm patroon.Onderzoek heeft uitgewezen dat het gaat om 6 gram cocaïne en 11,91 gram heroïne, een pistool van een onbekend merk, model Makarov kaliber 9mm en 56 scherpe patronen kaliber 9x18mm Makarov. Het pistool en de patronen betreffen een wapen en munitie van de derde categorie zoals bedoeld in de Wet wapens en munitie.
In de woning aan de [adres]te [woonplaats] worden ook verdovende middelen aangetroffen.Uit onderzoek blijkt dat het gaat om 6,46 gram cocaïne en 2,63 gram heroïne.Tussen de cocaïne aangetroffen in de [adres] en de [adres]is een vergelijkend cocaïne onderzoek gedaan. Hieruit is gebleken dat het zeer veel waarschijnlijker is dat de onderzochte monsters cocaïne genomen uit de partijen cocaïne aangetroffen in beide woningen uit dezelfde partij cocaïne afkomstig zijn dan wanneer ze uit verschillende partijen komen.
[verdachte] heeft verklaard dat hij zich heeft beziggehouden met het verhandelen van cocaïne en heroïne.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat [verdachte] aanvankelijk haar woning aan de [adres]te [woonplaats] gebruikte om drugs af te wegen en te verpakken. Later is de handel naar de woning van [medeverdachte 4] aan de [adres] te [woonplaats] verplaatst.Verder heeft [medeverdachte 1] verklaard dat zij in deze woning van [verdachte] de middelen moest afwegen. Het ging om 40 tot 50 bolletjes per dag.Voorts heeft [medeverdachte 1] verklaard dat [medeverdachte 3] af en toe handel van [verdachte] meekreeg. [verdachte] liet [medeverdachte 4] met handel lopen.[verdachte] legde zijn cocaïne in de meterkast van [medeverdachte 4] neeren bewaarde de sleutel van deze meterkast in de woning van [medeverdachte 1].De handel in verdovende middelen vanuit de woning van [medeverdachte 1] is begonnen nadat [verdachte] omstreeks juni 2011 zijn been had gebroken.
De verklaring van [medeverdachte 1] wordt ondersteund door de verklaringen van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2]. [medeverdachte 4] heeft verklaard [verdachte] te zijn gaan helpen bij het verwerken, inpakken en bezorgen van harddrugs na de overval op de woning van [medeverdachte 1]. Voorheen werd daarvoor de woning van [medeverdachte 1] gebruikt.De handel lag in zijn meterkast. Deze kast zat op slot en [verdachte] had de sleutel.Verder heeft [medeverdachte 4] verklaard dat zijn taken bestonden uit het inpakken van drugs, het draaien van een balletje en het vervoeren van drugs naar afnemers.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat [verdachte] de drugs samen met [medeverdachte 4] uitkookte in de woning van [medeverdachte 4]. Vervolgens gaf [verdachte] de drugs mee aan [medeverdachte 4] of [bijnaam] om het te verkopen.[bijnaam] is de bijnaam van medeverdachte [medeverdachte 3], zoals hij zelf bij de politie verklaart.Gelet op de verklaringen van [medeverdachte 1] en van [medeverdachte 3] zelf, neemt de rechtbank aan dat [medeverdachte 2] met de naam [bijnaam], [medeverdachte 3] bedoelt.
Gedurende het onderzoek naar de overval op de woning aan de [adres]die op 17 januari 2012 heeft plaatsgevonden, zijn diverse telefoonaansluitingen afgeluisterd. Dit betroffen onder meer telefoonnummer [telefoonnummer] met gebruiker [verdachte]en telefoonnummer [telefoonnummer] met gebruiker [medeverdachte 1].
In het telefoongesprek op 23 januari 2012, tussen de telefoonnummers in gebruik bij [verdachte] en [medeverdachte 1], laat [verdachte] weten dat “lange” zo komt en dat “die van [B] eerst moet zijn gedaan”. [medeverdachte 1] vraagt wat ze met “lange” moet doen. [verdachte] reageert daarop door te zeggen “hij zei wat is er dan nog. Hij zei het gaat hier als een gek. Als [medeverdachte 4]die hutselen doet dan eh zal dat een kilometer zijn, zeg maar. Die 30 broodjes en doe dan 10 bruin brood erbij, zei ik, begrijp je, ja zei hij en als lange zo komt moet je hem dat zo laten weten”.In haar verklaring bij de politie heeft [medeverdachte 1] verklaard dat met ‘lange’ [medeverdachte 3] wordt bedoeld.
In een telefoongesprek op 12 februari 2012 tussen de telefoonnummers in gebruik bij [verdachte] en [medeverdachte 4], vraagt [verdachte] waar [medeverdachte 4] is. Wanneer [medeverdachte 4] antwoordt dat hij thuis is, zegt [verdachte] hem “2 stuks te pakken en naar die Iranees te gaan”. [medeverdachte 4] antwoordt dat het goed is.In het telefoongesprek op 13 februari 2012, tussen de telefoonnummers in gebruik bij [verdachte] en [medeverdachte 4], wordt door [verdachte] gezegd dat “[B] voor 2 belde”. [medeverdachte 4] reageert daarop met “ja dat is goed”.
In het telefoongesprek op 21 februari 2012, tussen de telefoonnummers in gebruik bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4], zegt [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 4] dat hij naar beneden moet komen en die weegschaal mee moet nemen zodat zij brood kan bakken.
De rechtbank leidt uit beide gesprekken af dat [verdachte] handel organiseert en daartoe opdrachten geeft aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] en dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] kennelijk weten wat er van hen wordt verwacht.
In het telefoongesprek op 15 februari 2012 tussen de telefoonnummers [telefoonnummer], in gebruik bij [bijnaam], en het telefoonnummer in gebruik bij [verdachte]zegt [verdachte] het volgende:
“waarom kun je niet gewoon opnemen van klanten en gewoon tegen mij zeggen kom
telefoon halen en doet redden wat er te redden valt”
[bijnaam] reageert daarop door te zeggen dat hij dit gisteren al tegen [verdachte] heeft gezegd en
daarom alles al had ingepakt en bij elkaar had gelegd.
Uit de verklaring van [medeverdachte 1] blijkt dat [medeverdachte 3], ook wel [bijnaam] genoemd, het
telefoonnummer [telefoonnummer] in gebruik heeft.
Op 5 februari 2012 vindt er een gesprek plaats tussen de telefoonnummers in gebruik bij
[verdachte] en [medeverdachte 3]. [medeverdachte 3] vraagt [verdachte] het volgende:
“kan ik die kast niet effe open want ik heb ehh nog heel veel mensen wachten
vriend”
[verdachte] reageert als volgt:
“ik ben zo daar pik, ben je ziek aan het worden in je hoofd ik ben zo bijna daar, ga
je openbreken en laat je het zo open achter ben ik ben zo bijna daar”
Op 12 februari 2012 is er een telefoongesprek tussen de telefoonnummers in gebruik bij
[verdachte] (O) en [medeverdachte 3]”(B):
O:
“hoever ben je?”
B:
“ik heb er nog 8, en van die donkere. Ik heb nog een smsje gestuurd hoor”
O:
“hoeveel van die andere jongens moest… (onverstaanbaar)”
B:
“alles”
O:
“gewoon normaal”
B:
“heb hem toch 3 punt 0 meegegeven”
O:
“3 punt 0? Hij had daaro, hij had daar nu heeft hij 4 punt 0”
B:
“ja”
O:
“dan haal ik die ene eraf. Die donkere. Dus 4 punt 0. En dan heb je daar zelf nog die andere toch?”
B:
“ja die 8”
O:
“Doekoe rond?”
B:
“Ja, op 2 na”
Uit de inhoud van bovenstaande tapgesprekken volgt dat [verdachte] de leiding nam en [medeverdachte 3] een aan hem ondergeschikte rol had. Dat [medeverdachte 3] de door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] bewerkte verdovende middelen voor [verdachte] naar de afnemers bracht – en niet ten behoeve van zijn eigen handel, zoals [medeverdachte 3] zelf verklaart – blijkt uit de verklaringen van [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en de inhoud van bovenstaande tapgesprekken.
Daarnaast heeft afnemer [D]verklaard dat hij zijn cocaïne bij [bijnaam] in Harderwijk kocht. Zijn bestelling gaf hij door per telefoon. [D]betaalde € 20,- voor 0,3 gram cocaïne. Hij verklaart op 21 maart 2012 driekwart jaar eerder voor het eerst cocaïne bij [bijnaam] te hebben gekocht.Afnemer [C] heeft verklaard dat hij in Harderwijk ongeveer anderhalf jaar bij dezelfde dealer cocaïne koopt.
Nadere bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1
Uit de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] blijkt dat [verdachte] begonnen is met de handel in cocaïne en heroïne vanuit de woning van [medeverdachte 1] aan de [adres]te [woonplaats], nadat hij zijn intrek in deze woning had genomen in juni 2011. Pas na de overval op deze woning op 17 januari 2012 is de handel verhuisd naar de woning van [medeverdachte 4], aan de [adres] te [woonplaats]. Gelet op de voor het bewijs gebruikte verklaringen, alsmede de in de woning aan de [adres] aangetroffen hoeveelheid cocaïne en heroïne en de aanwezigheid van de benodigdheden voor het afwegen en verpakken ervan, gaat de rechtbank uit van handel van zowel cocaïne als heroïne. Onder leiding van [verdachte] hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] cocaïne en heroïne geprepareerd tot afgemeten hoeveelheden, welke vervolgens door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] werken verkocht aan afnemers. Uit deze werkwijze spreekt een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [verdachte] zich samen met zijn medeverdachten - aanvankelijk met [medeverdachte 3] en later met [medeverdachte 1], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] - schuldig heeft gemaakt aan handel van cocaïne en heroïne in de periode van 1 juni 2011 tot en met zijn aanhouding op 28 februari 2012.
Ten aanzien van feit 2
Uit bovenstaande bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien leidt de rechtbank af dat [verdachte] de drugshandel coördineerde en beslissingen nam over de werkwijze. Zoals reeds overwogen was er een duidelijke taakverdeling tussen [verdachte] en zijn medeverdachten.
[medeverdachte 1], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] vervulden een ondergeschikte rol. Dat [verdachte] de leider was, blijkt naar het oordeel van de rechtbank ook uit het gegeven dat hij de beheerder was van de meterkast waar de voorraden verdovende middelen in werden bewaard. [verdachte] bepaalde wanneer en aan wie verdovende middelen uit de meterkast moest worden gegegeven.
Uit de taakverdeling en de handelwijze van [verdachte] en zijn medeverdachten, volgt dat zij tezamen een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband hadden. Daarnaast volgt deze duurzaamheid ook uit de intensiviteit waarmee de cocaïne en heroïne werd bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd. De deelnemers van deze organisatie hadden allen het zelfde doel, te weten de verkoop van verdovende middelen. Dat hun motieven om datzelfde doel na te streven, wellicht verschilden doet daaraan niet af.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] leider was van een criminele organisatie die zich bezig hield met de handel in cocaïne en heroïne in de periode van 17 januari 2012 tot en met 28 februari 2012 te Nieuwegein.
Ten aanzien van feit 3
Uit bovenstaande bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien volgt tevens dat de op 28 februari 2012 in de woning aan de [adres] te [woonplaats] aangetroffen hoeveelheden cocaïne en heroïne zich niet alleen onder de machtssfeer van [verdachte] bevonden, maar ook dat hij er verantwoordelijk voor was dat de betreffende harddrugs zich daar bevonden. Derhalve acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] opzettelijk de onder feit 3 ten laste gelegde hoeveelheden cocaïne en heroïne aanwezig heeft gehad. Aangezien er op voornoemde datum geen amfetamine is aangetroffen in de woning aan de [adres] te [woonplaats], zal de rechtbank [verdachte] van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Ten aanzien van feit 5
Uit vorenstaande bewijsoverwegingen volgt reeds dat [verdachte] zich de toegang kon verschaffen tot de meterkast waar het ten laste gelegde wapen en de munitie zich op het moment van aanhouding van [verdachte] op 28 februari 2012 bevonden. Hij kon dientengevolge over deze voorwerpen beschikken. Dat een ander dan verdachte het wapen en de munitie daar heeft neergelegd, zoals de verdediging stelt, is niet aannemelijk geworden. Ook acht de rechtbank het verweer van de verdediging dat [verdachte] het wapen niet heeft kunnen zien niet aannemelijk, gelet op de plek waar het wapen is aangetroffen, nu uit de foto die zich in het strafdossier bevindt blijkt dat deze zich onder de schakelkast bevond. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] het wapen en de munitie zoals genoemd in de tenlastelegging voorhanden heeft gehad.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 4
Aangezien verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft bekend en de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het feit bewezen gelet op:
- Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 maart 2012 van [verbalisant], brigadier van politie Utrecht in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen op pagina 262 en 263 van het proces-verbaal met dossiernummer PL096-2012048172 van de politie Utrecht, district Lekstroom;
- Rapport Opiumwet d.d. 7 maart 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen op pagina 671-673 van het proces-verbaal met dossiernummer PL096-2012048172A van de politie Utrecht, district Lekstroom;
- afzonderlijk aan het dossier toegevoegd rapport NFI d.d. 4 juni 2012;
- De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie d.d. 8 maart 2012.