ECLI:NL:RBUTR:2012:7102

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
3 oktober 2012
Publicatiedatum
30 oktober 2013
Zaaknummer
16/700239-12 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van handel in harddrugs en leiding geven aan een criminele organisatie

In deze strafzaak heeft de rechtbank Utrecht op 3 oktober 2012 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van handel in harddrugs en het leiding geven aan een criminele organisatie. De verdachte heeft gedurende een periode van ruim zeven maanden, van 1 juni 2011 tot en met 28 februari 2012, samen met anderen opzettelijk cocaïne en heroïne verhandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende deze periode leiding gaf aan een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in deze verdovende middelen. De verdachte werd op 28 februari 2012 aangehouden in een woning waar aanzienlijke hoeveelheden cocaïne en heroïne werden aangetroffen, evenals een vuurwapen en munitie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte binnen de organisatie. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van de in beslag genomen goederen bevolen, die zijn gebruikt bij het plegen van de strafbare feiten. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 2 en 26 van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/700239-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 oktober 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1988] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd te P.I. Nieuwegein, Huis van Bewaring te Nieuwegein,
raadsman mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 11 juni 2012 en 19 september 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De zaak van verdachte is gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de zaken van medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) met parketnummer 16/700320-12, [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) met parketnummer 16/655478-12, [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]) met parketnummer 16/655479-12 en [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4]) met parketnummer 16/700319-12. Hierna zal verdachte tevens worden aangeduid als [verdachte].

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: zich in de periode van 1 juni 2011 tot en met 28 februari 2012 te Nieuwegein en/of elders in Nederland opzettelijk samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan handel in cocaïne en/of heroïne;
feit 2: in de periode van 17 januari 2012 tot en met 28 februari 2012 te Nieuwegein en/of elders in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had de handel in cocaïne en/of heroïne terwijl hij leider van deze organisatie was;
feit 3: op 28 februari 2012 te Nieuwegein samen met een ander of anderen opzettelijk amfetamine, cocaïne en heroïne aanwezig heeft gehad;
feit 4: op 28 februari 2012 te Nieuwegein samen met een ander of anderen opzettelijk cocaïne en heroïne aanwezig heeft gehad;
feit 5: in de periode van 17 januari 2012 tot en met 28 februari 2012 te Nieuwegein samen met een ander of anderen een pistool en munitie voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak
Ontvankelijkheid van de officier van justitie, tevens inhoudende beslissing omtrent het verweer tot bewijsuitsluiting
De raadsman stelt dat het onderzoek naar de betrokkenheid van [verdachte] in handel in verdovende middelen is gestart naar aanleiding van informatie die is binnengekomen via telefoontaps in het strafrechtelijk onderzoek naar de overval gepleegd in de woning van [medeverdachte 1] op 17 januari 2012. De raadsman stelt dat het bevel tot het afnemen van telefoontaps is afgegeven in het kader van een zogenaamde ‘betrokkenentap’. Dit bevel is verleend onder dezelfde titel en in het kader van het onderzoek naar de overval. Door de officier van justitie is in samenspraak met de rechter-commissaris besloten dat de ‘betrokkenentap’ niet wordt omgezet naar een ‘verdachtentap’, omdat de rechtmatigheid van deze taps in een eerder stadium reeds was getoetst. De raadsman betoogt dat de rechtmatigheid van het bevel echter in een ander kader en ten behoeve van een ander strafrechtelijk onderzoek is getoetst, te weten de overval, en dat hierdoor de belangen van de verdediging ernstig zijn geschaad. Primair concludeert de raadsman tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en subsidiair tot bewijsuitsluiting van al het bewijs dat is voortgekomen uit de afgeluisterde telefoongesprekken.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de taps rechtmatig zijn, nu de rechter-commissaris zowel een machtiging heeft afgegeven tot een onderzoek van telecommunicatie, alsmede de verlenging daarvan, in verband met de overval op de woning aan de [adres]te [woonplaats]. Er is geen sprake van onrechtmatigheid, aangezien er steeds een toets door de rechter-commissaris heeft plaatsgevonden. De officier van justitie bestrijdt dat er een drugsonderzoek is gestart onder de vlag van een woningoverval en stelt dat hij ontvankelijk is in de vervolging van [verdachte].
De rechtbank overweegt dat geen rechtsregel in de weg staat aan de wijze waarop het bevel tot het afluisteren van telecommunicatie en de machtiging daarvoor zijn verleend. Hetzelfde geldt voor de machtiging tot de verlenging daarvan. Het dossier biedt geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de bevoegdheid tot het afluisteren van de telecommunicatie is gebruikt voor een ander doel dan deze is verleend. Niet kan worden geconcludeerd dat een vormvoorschrift is geschonden als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Van niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie of bewijsuitsluiting kan dan ook geen sprake zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit baseert de officier van justitie zich op de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4], tapgesprekken en de verklaring van afnemer [A].
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit baseert de officier van justitie zich de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 4], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en het bestaan van een werktelefoon. Voorts stelt de officier van justitie dat uit het dossier naar voren komt dat er sprake is van een samenwerkingsverband met verdachte als spil en opdrachtgever en waarin in ieder geval [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] opdrachten ontvingen, werk uitvoerden en ook hun specifieke taken hadden. Voornoemd samenwerkingsverband is naar het oordeel van de officier van justitie voldoende duurzaam en intensief om te kunnen spreken van een criminele organisatie.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit baseert de officier van justitie zich op de voorgaande bewijsmiddelen genoemd bij de feiten 1 en 2, alsmede het feit dat verdachte (mede) de beschikking had over de woning van [medeverdachte 4] waar verdovende middelen zijn aangetroffen en de NFI-testen welke positief scoorden op heroïne en cocaïne. De officier van justitie stelt dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk 146,03 gram amfetamine aanwezig heeft gehad.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit baseert de officier van justitie zich het proces-verbaal van binnentreden in de woning van [medeverdachte 1] aan de [adres]te [woonplaats] en de positieve NFI-testen, waaruit bleek dat er 6,46 gram cocaïne en 2,63 gram heroïne in voornoemde woning is aangetroffen. Uit het dossier blijkt dat verdachte in deze woning verbleef. Verdachte heeft zelf aangegeven dat alle verdovende middelen die in deze woning zijn gevonden, van hem zijn.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde feit baseert de officier van justitie zich op het proces-verbaal van bevindingen van het aantreffen van een pistool en munitie in de meterkast van de [adres] te [woonplaats], een gecategoriseerd proces-verbaal (pagina 302 e.v.) alsmede de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 4], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 is de raadsman van mening dat de rechtbank slechts tot een bewezenverklaring kan komen van handel in cocaïne en/of heroïne voor een kortere periode. De raadsman verzoekt vrijspraak van de ten laste gelegde periode van 9 augustus 2011 tot 17 januari 2012.
Ten aanzien van feit 2 stelt de raadsman zich op het standpunt dat er onvoldoende bewijs is om te kunnen stellen dat er nauw en gestructureerd werd samengewerkt. De raadsman concludeert dat er bij gebrek aan bewijs over de specifieke rolverdeling, hiërarchie, het ontbreken van enige duurzaamheid, taken en bewijs die een specifieke rol aan [verdachte] toe dicht, hij dient te worden vrijgesproken voor dit feit.
Ten aanzien van de feiten 3 en 5 bepleit de raadsman vrijspraak, omdat er geen bewijs is dat [verdachte] op of omstreeks 28 februari 2012 toegang had tot de meterkast in de woning van [medeverdachte 4] waarin het verboden vuurwapen en munitie zijn aangetroffen, dan wel wetenschap had van aanwezigheid van drugs en/of een wapen aldaar.
Ten aanzien van feit 4 wijst de raadsman op de bekentenis van [verdachte] dat de op 28 februari 2012 aangetroffen drugs in de woning van [medeverdachte 1] van hem zijn.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en overweegt daartoe het volgende. [1]
Ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 5
Op 28 februari 2012 wordt [verdachte], tezamen met medeverdachten [medeverdachte 4], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2], aangetroffen in de woning van [medeverdachte 4] aan de [adres] te [woonplaats]. Op dezelfde datum vindt in deze woning een doorzoeking plaats. In de meterkast treft de politie onder andere aan verdovende middelen, twee weegschaaltjes met daarop sporen van wit poeder en een pistool met houder erin met daarin zes patronen, een doosje met 49 9 mm patronen en één 9 mm patroon. [2] Onderzoek heeft uitgewezen dat het gaat om 6 gram cocaïne en 11,91 gram heroïne [3] , een pistool van een onbekend merk, model Makarov kaliber 9mm en 56 scherpe patronen kaliber 9x18mm Makarov. Het pistool en de patronen betreffen een wapen en munitie van de derde categorie zoals bedoeld in de Wet wapens en munitie. [4]
In de woning aan de [adres]te [woonplaats] worden ook verdovende middelen aangetroffen. [5] Uit onderzoek blijkt dat het gaat om 6,46 gram cocaïne en 2,63 gram heroïne. [6] Tussen de cocaïne aangetroffen in de [adres] en de [adres]is een vergelijkend cocaïne onderzoek gedaan. Hieruit is gebleken dat het zeer veel waarschijnlijker is dat de onderzochte monsters cocaïne genomen uit de partijen cocaïne aangetroffen in beide woningen uit dezelfde partij cocaïne afkomstig zijn dan wanneer ze uit verschillende partijen komen. [7]
[verdachte] heeft verklaard dat hij zich heeft beziggehouden met het verhandelen van cocaïne en heroïne. [8]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat [verdachte] aanvankelijk haar woning aan de [adres]te [woonplaats] gebruikte om drugs af te wegen en te verpakken. Later is de handel naar de woning van [medeverdachte 4] aan de [adres] te [woonplaats] verplaatst. [9] Verder heeft [medeverdachte 1] verklaard dat zij in deze woning van [verdachte] de middelen moest afwegen. Het ging om 40 tot 50 bolletjes per dag. [10] Voorts heeft [medeverdachte 1] verklaard dat [medeverdachte 3] af en toe handel van [verdachte] meekreeg. [verdachte] liet [medeverdachte 4] met handel lopen. [11] [verdachte] legde zijn cocaïne in de meterkast van [medeverdachte 4] neer [12] en bewaarde de sleutel van deze meterkast in de woning van [medeverdachte 1]. [13] De handel in verdovende middelen vanuit de woning van [medeverdachte 1] is begonnen nadat [verdachte] omstreeks juni 2011 zijn been had gebroken. [14]
De verklaring van [medeverdachte 1] wordt ondersteund door de verklaringen van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2]. [medeverdachte 4] heeft verklaard [verdachte] te zijn gaan helpen bij het verwerken, inpakken en bezorgen van harddrugs na de overval op de woning van [medeverdachte 1]. Voorheen werd daarvoor de woning van [medeverdachte 1] gebruikt. [15] De handel lag in zijn meterkast. Deze kast zat op slot en [verdachte] had de sleutel. [16] Verder heeft [medeverdachte 4] verklaard dat zijn taken bestonden uit het inpakken van drugs, het draaien van een balletje en het vervoeren van drugs naar afnemers. [17]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat [verdachte] de drugs samen met [medeverdachte 4] uitkookte in de woning van [medeverdachte 4]. Vervolgens gaf [verdachte] de drugs mee aan [medeverdachte 4] of [bijnaam] om het te verkopen. [18] [bijnaam] is de bijnaam van medeverdachte [medeverdachte 3], zoals hij zelf bij de politie verklaart. [19] Gelet op de verklaringen van [medeverdachte 1] en van [medeverdachte 3] zelf, neemt de rechtbank aan dat [medeverdachte 2] met de naam [bijnaam], [medeverdachte 3] bedoelt.
Gedurende het onderzoek naar de overval op de woning aan de [adres]die op 17 januari 2012 heeft plaatsgevonden, zijn diverse telefoonaansluitingen afgeluisterd. Dit betroffen onder meer telefoonnummer [telefoonnummer] met gebruiker [verdachte] [20] en telefoonnummer [telefoonnummer] met gebruiker [medeverdachte 1] [21] .
In het telefoongesprek op 23 januari 2012, tussen de telefoonnummers in gebruik bij [verdachte] en [medeverdachte 1], laat [verdachte] weten dat “lange” zo komt en dat “die van [B] eerst moet zijn gedaan”. [medeverdachte 1] vraagt wat ze met “lange” moet doen. [verdachte] reageert daarop door te zeggen “hij zei wat is er dan nog. Hij zei het gaat hier als een gek. Als [medeverdachte 4] [22] die hutselen doet dan eh zal dat een kilometer zijn, zeg maar. Die 30 broodjes en doe dan 10 bruin brood erbij, zei ik, begrijp je, ja zei hij en als lange zo komt moet je hem dat zo laten weten”. [23] In haar verklaring bij de politie heeft [medeverdachte 1] verklaard dat met ‘lange’ [medeverdachte 3] wordt bedoeld. [24]
In een telefoongesprek op 12 februari 2012 tussen de telefoonnummers in gebruik bij [verdachte] en [medeverdachte 4], vraagt [verdachte] waar [medeverdachte 4] is. Wanneer [medeverdachte 4] antwoordt dat hij thuis is, zegt [verdachte] hem “2 stuks te pakken en naar die Iranees te gaan”. [medeverdachte 4] antwoordt dat het goed is. [25] In het telefoongesprek op 13 februari 2012, tussen de telefoonnummers in gebruik bij [verdachte] en [medeverdachte 4], wordt door [verdachte] gezegd dat “[B] voor 2 belde”. [medeverdachte 4] reageert daarop met “ja dat is goed”. [26]
In het telefoongesprek op 21 februari 2012, tussen de telefoonnummers in gebruik bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4], zegt [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 4] dat hij naar beneden moet komen en die weegschaal mee moet nemen zodat zij brood kan bakken. [27]
De rechtbank leidt uit beide gesprekken af dat [verdachte] handel organiseert en daartoe opdrachten geeft aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] en dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] kennelijk weten wat er van hen wordt verwacht.
In het telefoongesprek op 15 februari 2012 tussen de telefoonnummers [telefoonnummer], in gebruik bij [bijnaam], en het telefoonnummer in gebruik bij [verdachte] [28] zegt [verdachte] het volgende:
“waarom kun je niet gewoon opnemen van klanten en gewoon tegen mij zeggen kom
telefoon halen en doet redden wat er te redden valt”
[bijnaam] reageert daarop door te zeggen dat hij dit gisteren al tegen [verdachte] heeft gezegd en
daarom alles al had ingepakt en bij elkaar had gelegd.
Uit de verklaring van [medeverdachte 1] blijkt dat [medeverdachte 3], ook wel [bijnaam] genoemd, het
telefoonnummer [telefoonnummer] in gebruik heeft. [29]
Op 5 februari 2012 vindt er een gesprek plaats tussen de telefoonnummers in gebruik bij
[verdachte] en [medeverdachte 3]. [medeverdachte 3] vraagt [verdachte] het volgende [30] :
“kan ik die kast niet effe open want ik heb ehh nog heel veel mensen wachten
vriend”
[verdachte] reageert als volgt:
“ik ben zo daar pik, ben je ziek aan het worden in je hoofd ik ben zo bijna daar, ga
je openbreken en laat je het zo open achter ben ik ben zo bijna daar”
Op 12 februari 2012 is er een telefoongesprek tussen de telefoonnummers in gebruik bij
[verdachte] (O) en [medeverdachte 3]”(B): [31]
O:
“hoever ben je?”
B:
“ik heb er nog 8, en van die donkere. Ik heb nog een smsje gestuurd hoor”
O:
“hoeveel van die andere jongens moest… (onverstaanbaar)”
B:
“alles”
O:
“gewoon normaal”
B:
“heb hem toch 3 punt 0 meegegeven”
O:
“3 punt 0? Hij had daaro, hij had daar nu heeft hij 4 punt 0”
B:
“ja”
O:
“dan haal ik die ene eraf. Die donkere. Dus 4 punt 0. En dan heb je daar zelf nog die andere toch?”
B:
“ja die 8”
O:
“Doekoe rond?”
B:
“Ja, op 2 na”
Uit de inhoud van bovenstaande tapgesprekken volgt dat [verdachte] de leiding nam en [medeverdachte 3] een aan hem ondergeschikte rol had. Dat [medeverdachte 3] de door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] bewerkte verdovende middelen voor [verdachte] naar de afnemers bracht – en niet ten behoeve van zijn eigen handel, zoals [medeverdachte 3] zelf verklaart – blijkt uit de verklaringen van [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en de inhoud van bovenstaande tapgesprekken.
Daarnaast heeft afnemer [D]verklaard dat hij zijn cocaïne bij [bijnaam] in Harderwijk kocht. Zijn bestelling gaf hij door per telefoon. [D]betaalde € 20,- voor 0,3 gram cocaïne. Hij verklaart op 21 maart 2012 driekwart jaar eerder voor het eerst cocaïne bij [bijnaam] te hebben gekocht. [32] Afnemer [C] heeft verklaard dat hij in Harderwijk ongeveer anderhalf jaar bij dezelfde dealer cocaïne koopt. [33]
Nadere bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1
Uit de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] blijkt dat [verdachte] begonnen is met de handel in cocaïne en heroïne vanuit de woning van [medeverdachte 1] aan de [adres]te [woonplaats], nadat hij zijn intrek in deze woning had genomen in juni 2011. Pas na de overval op deze woning op 17 januari 2012 is de handel verhuisd naar de woning van [medeverdachte 4], aan de [adres] te [woonplaats]. Gelet op de voor het bewijs gebruikte verklaringen, alsmede de in de woning aan de [adres] aangetroffen hoeveelheid cocaïne en heroïne en de aanwezigheid van de benodigdheden voor het afwegen en verpakken ervan, gaat de rechtbank uit van handel van zowel cocaïne als heroïne. Onder leiding van [verdachte] hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] cocaïne en heroïne geprepareerd tot afgemeten hoeveelheden, welke vervolgens door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] werken verkocht aan afnemers. Uit deze werkwijze spreekt een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [verdachte] zich samen met zijn medeverdachten - aanvankelijk met [medeverdachte 3] en later met [medeverdachte 1], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] - schuldig heeft gemaakt aan handel van cocaïne en heroïne in de periode van 1 juni 2011 tot en met zijn aanhouding op 28 februari 2012.
Ten aanzien van feit 2
Uit bovenstaande bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien leidt de rechtbank af dat [verdachte] de drugshandel coördineerde en beslissingen nam over de werkwijze. Zoals reeds overwogen was er een duidelijke taakverdeling tussen [verdachte] en zijn medeverdachten.
[medeverdachte 1], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] vervulden een ondergeschikte rol. Dat [verdachte] de leider was, blijkt naar het oordeel van de rechtbank ook uit het gegeven dat hij de beheerder was van de meterkast waar de voorraden verdovende middelen in werden bewaard. [verdachte] bepaalde wanneer en aan wie verdovende middelen uit de meterkast moest worden gegegeven.
Uit de taakverdeling en de handelwijze van [verdachte] en zijn medeverdachten, volgt dat zij tezamen een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband hadden. Daarnaast volgt deze duurzaamheid ook uit de intensiviteit waarmee de cocaïne en heroïne werd bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd. De deelnemers van deze organisatie hadden allen het zelfde doel, te weten de verkoop van verdovende middelen. Dat hun motieven om datzelfde doel na te streven, wellicht verschilden doet daaraan niet af.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] leider was van een criminele organisatie die zich bezig hield met de handel in cocaïne en heroïne in de periode van 17 januari 2012 tot en met 28 februari 2012 te Nieuwegein.
Ten aanzien van feit 3
Uit bovenstaande bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien volgt tevens dat de op 28 februari 2012 in de woning aan de [adres] te [woonplaats] aangetroffen hoeveelheden cocaïne en heroïne zich niet alleen onder de machtssfeer van [verdachte] bevonden, maar ook dat hij er verantwoordelijk voor was dat de betreffende harddrugs zich daar bevonden. Derhalve acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] opzettelijk de onder feit 3 ten laste gelegde hoeveelheden cocaïne en heroïne aanwezig heeft gehad. Aangezien er op voornoemde datum geen amfetamine is aangetroffen in de woning aan de [adres] te [woonplaats], zal de rechtbank [verdachte] van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Ten aanzien van feit 5
Uit vorenstaande bewijsoverwegingen volgt reeds dat [verdachte] zich de toegang kon verschaffen tot de meterkast waar het ten laste gelegde wapen en de munitie zich op het moment van aanhouding van [verdachte] op 28 februari 2012 bevonden. Hij kon dientengevolge over deze voorwerpen beschikken. Dat een ander dan verdachte het wapen en de munitie daar heeft neergelegd, zoals de verdediging stelt, is niet aannemelijk geworden. Ook acht de rechtbank het verweer van de verdediging dat [verdachte] het wapen niet heeft kunnen zien niet aannemelijk, gelet op de plek waar het wapen is aangetroffen, nu uit de foto die zich in het strafdossier bevindt blijkt dat deze zich onder de schakelkast bevond. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] het wapen en de munitie zoals genoemd in de tenlastelegging voorhanden heeft gehad.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 4
Aangezien verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft bekend en de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het feit bewezen gelet op:
- Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 maart 2012 van [verbalisant], brigadier van politie Utrecht in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen op pagina 262 en 263 van het proces-verbaal met dossiernummer PL096-2012048172 van de politie Utrecht, district Lekstroom;
- Rapport Opiumwet d.d. 7 maart 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen op pagina 671-673 van het proces-verbaal met dossiernummer PL096-2012048172A van de politie Utrecht, district Lekstroom;
- afzonderlijk aan het dossier toegevoegd rapport NFI d.d. 4 juni 2012;
- De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie d.d. 8 maart 2012.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op meer tijdstippen in de periode van 1 juni 2011 tot en met 28 februari 2012 te Nieuwegein en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging anderen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en heroïne, zijnde cocaïne en heroïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
in de periode van 17 januari 2012 tot en met 28 februari 2012 te Nieuwegein,
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid van de Opiumwet, te weten:
- het telkens opzettelijk handelen in strijd met een onder art. 2 onder B Opiumwet gegeven verbod, te weten het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van een hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I en
- het telkens opzettelijk handelen in strijd met een onder art. 2 onder C en D Opiumwet gegeven verbod, te weten het aanwezig hebben en vervaardigen van een hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I,
van een materiaal bevattende cocaïne en heroïne, zijnde cocaïne en
heroïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
terwijl hij, verdachte, leider van deze organisatie was;
3.
op 28 februari 2012 te [woonplaats] (in een woning aan de [adres]) tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
- ongeveer 12,9 gram heroïne, en
- ongeveer 6 gram cocaïne,
zijnde heroïne en cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
op 28 februari 2012 te [woonplaats] (in een woning aan de [adres] tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
- ongeveer 6,46 gram (41 bolletjes) cocaïne, en
- ongeveer 2,63 gram (14 bolletjes) heroïne,
zijnde cocaïne en heroïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5.
in de periode van 17 januari 2012 tot en met 28 februari 2012 te Nieuwegein,
wapens van categorie III, te weten
- een pistool (vuurwapen) van categorie III (model Makarov, kaliber 9mm) en
- munitie van categorie III, (in totaal 56 scherpe patronen kaliber 9x18mm
Marakov),
voorhanden heeft gehad;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1:medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2, onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Feit 2:deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid van de Opiumwet als leider van de organisatie.
Feiten 3 en 4:telkens, handelen in strijd met een in artikel 2, onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 5:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank rekening te houden met het feit dat [verdachte] in het verleden geen strafbare feiten van vergelijkbare aard heeft gepleegd. Voorts wijst de verdediging op het reclasseringsadvies waaruit blijkt dat er een vermoeden bestaat van een psychische en/of persoonlijkheidsproblematiek en waaruit volgt dat [verdachte] beschikt over een beperkte intelligentie. [verdachte] wil psychologische hulp. Door een gevangenisstraf zou hij zijn motivatie voor een behandeling kunnen verliezen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van handel in harddrugs gedurende een periode van ruim 7 maanden, gedurende ruim zes weken leiding gegeven aan een criminele organisatie die zich bezig houdt met handel in harddrugs en bezit van een behoorlijke hoeveelheid harddrugs. Door te handelen in cocaïne en heroïne heeft verdachte bijgedragen aan het ontstaan en het in stand houden van drugsafhankelijkheid bij derden, waardoor hun gezondheid in gevaar is gebracht. Daarnaast heeft verdachte druk op anderen uitgeoefend en hen ingezet om de handel tot stand te brengen en gebruik gemaakt van andermans woning. Verdachte heeft daarbij enkel gedacht aan zijn eigen (financiële) gewin. Handel in harddrugs gaat vaak gepaard met veel overlast in de maatschappij en met georganiseerde criminaliteit. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verboden wapen- en munitiebezit. Het ongecontroleerde bezit hiervan is in strijd met de wet en leidt tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Tevens levert het voorhanden hebben van een dergelijk wapen en munitie een onaanvaardbaar risico op voor de veiligheid van personen en goederen.
De rechtbank houdt rekening met de grote rol die verdachte speelde in de handel in harddrugs en zijn positie als leider van de organisatie die zich bezig hield met deze handel.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 7 augustus 2012, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een dergelijk strafbaar feit is veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 22 mei 2012 en het psychologisch onderzoek van drs. T.W. van de Kant van 30 april 2012. Omdat verdachte aan beide onderzoeken niet volledig heeft meegewerkt, kan de reclassering niet inschatten welke interventies noodzakelijk zijn en heeft de psycholoog te weinig zicht op de persoon van verdachte om een inschatting te kunnen maken van eventueel aanwezige problematiek en de daaruit volgende zorgprognose.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.

7.Het beslag

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de verbeurdverklaring van de in beslag genomen goederen, met uitzondering van de nummers 1, 2 en 85 van de beslaglijst. Op deze goederen ligt conservatoir beslag. Derhalve verzoekt de officier van justitie de rechtbank om op deze beslaglegging geen beslissing te nemen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert geen verweer ten aanzien van het beslag.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat feit 1 is begaan met behulp van de in beslag genomen voorwerpen. Derhalve zal de rechtbank de in beslag genomen voorwerpen met behulp waarvan voornoemd feit is begaan, met uitzondering van de nummers 1,2 en 85 verbeurd verklaren. De rechtbank zal geen beslissing nemen op het beslag gelegd op de nummers 1, 2 en 85 van de aan deze beslissing gehechte beslaglijst, nu op deze goederen conservatoir beslag rust.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 11 en 11a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2, onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
feit 2:deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid van de Opiumwet.
feiten 3 en 4:telkens, handelen in strijd met een in artikel 2, onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
feit 5:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 3, 63 tot en met 66, 70, 73 tot en met 81, 86 tot en met 91 en 96 tot en met 100.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. den Otter, voorzitter, mr. J. Ebbens en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.T. de Muinck-Dezentje, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 3 oktober 2012.
Mr. A.T. de Muinck-Dezentje is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan
[verdachte]wordt tenlastegelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2011 tot
en met 28 februari 2012, althans in of omstreeks de periode van 17 januari
2012 tot en met 28 februari 2012 te Nieuwegein en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in
elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) hoeveelhe(i)d(en) van een
materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (een)
middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
2.
hij in of omstreeks de periode van 17 januari 2012 tot en met 28 februari 2012
te Nieuwegein, althans in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het
plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde en/of vierde lid van de
Opiumwet, te weten:
- het (telkens) opzettelijk handelen in strijd met een onder art 2 onder C
Opiumwet gegeven verbod, te weten het telen, bereiden, bewerken, verwerken,
verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van een hoeveelheid van een
middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I en/of
- het (telkens) opzettelijk handelen in strijd met een onder art 2 onder B
en/of D Opiumwet gegeven verbod, te weten het aanwezig hebben en/of
vervaardigen van een hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende Lijst I,
van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of
heroïne (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
terwijl hij, verdachte, leider van deze organisatie was;
art 11a Opiumwet
art 11a lid 1 Opiumwet
3.
hij op of omstreeks 28 februari 2012 te [woonplaats] (in een woning aan de
[adres]) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
- ongeveer 146,03 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende amfetamine, en/of
- ongeveer 12,9 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne, en/of
- ongeveer 6 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne,
zijnde amfetamine en/of heroïne en/of cocaïne (een) middel(en) als bedoeld in
de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde
lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet
4.
hij op of omstreeks 28 februari 2012 te [woonplaats] (in een woning aan de
[adres] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
- ongeveer 6,46 gram (41 bolletjes) cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende cocaïne, en/of
- ongeveer 2,63 gram (14 bolletjes) heroïne, in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende heroïne,
zijnde cocaïne en/of heroïne (een) middel(en) als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet
5.
hij in of omstreeks 17 januari 2012 tot en met 28 februari 2012 te Nieuwegein
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een of meer wapens van categorie III, te weten
- een pistool (vuurwapen) van categorie III (model Makarov, kaliber 9mm) en/of
- munitie van categorie III, (in totaal 56 scherpe patronen kaliber 9x18mm
Marakov),
voorhanden heeft gehad;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;

Voetnoten

1.Indien hierna wordt verwezen naar processen-verbaal wordt hierbij, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar de bijlagen van het proces-verbaal van politie, nr. PL096-2012048172 van politie Utrecht, district Lekstroom, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 685.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 274-278 en de waarneming van de rechtbank van foto met kenmerk 57.H.2 op p. 294.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 674-676 en afzonderlijk aan het dossier toegevoegd rapport NFI d.d. 4 juni 2012.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 302 en 303.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 262.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 335-338 en afzonderlijk aan het dossier toegevoegd rapport NFI d.d. 4 juni 2012.
7.Rapport Vergelijkend cocaïne onderzoek van 17 juli 2012, opgemaakt door het Nederlands Forensisch Instituut, niet opgenomen in het proces-verbaal van politie waarnaar wordt verwezen onder voetnoot 1.
8.Verklaring van [verdachte], afgelegd ter terechtzitting van 11 juni 2012.
9.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1], p. 364.
10.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1], p. 366.
11.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1], p. 368-369.
12.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1], p. 364.
13.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1], p. 368.
14.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1], p. 566.
15.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 4], p. 498.
16.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 4], p. 501.
17.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 4], p. 502 en 509.
18.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2], p. 250.
19.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 3], p. 231.
20.Proces-verbaal van bevindingen, p. 133 en 134.
21.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1], p. 57.
22.Lees: [medeverdachte 4]
23.Discnummer 61, onderwerp 61 30, p. 143.
24.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1], p. 368.
25.Discnummer 1526, onderwerp 1527, p. 138 en 139.
26.Discnummer 1532, onderwerp 1533, p. 136.
27.Discnummer 825, onderwerp 825, p. 154.
28.Discnummer 1785, onderwerp 1785, p. 156.
29.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1], p. 368.
30.Discnummer 1004, onderwerp 1004, p. 160.
31.Discnummer 1503, onderwerp 1503, p. 162.
32.Proces-verbaal van verhoor [D], p. 627 en 628.
33.Proces-verbaal van verhoor [C], p. 623-625.