ECLI:NL:RBUTR:2012:7103

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
3 oktober 2012
Publicatiedatum
30 oktober 2013
Zaaknummer
16/700320-12 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdachte veroordeeld voor deelname aan criminele organisatie en handel in harddrugs

In deze zaak heeft de rechtbank Utrecht op 3 oktober 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het handelen in harddrugs en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte heeft in de periode van 17 januari 2012 tot en met 28 februari 2012 samen met anderen gehandeld in cocaïne en heroïne, en heeft deelgenomen aan een organisatie die zich bezighield met deze illegale activiteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs, en dat zij een actieve rol speelde binnen de criminele organisatie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 73 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een werkstraf van 240 uur. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ondergeschikte rol van de verdachte en de omstandigheden waaronder zij handelde, waaronder een gewelddadige relatie. De verdachte is vrijgesproken van het bezit van een vuurwapen en munitie, omdat niet bewezen kon worden dat zij hiervan op de hoogte was. De uitspraak benadrukt de ernst van de drugshandel en de impact daarvan op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/700320-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 oktober 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1982] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
[woonplaats],
raadsman mr. S. Schuurman, advocaat te Breukelen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 11 juni 2012 en 19 september 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De zaak van verdachte is gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de zaken van medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna:[medeverdachte 1]) parketnummer 16/655479-12, [medeverdachte 2] (hierna:[medeverdachte 2]) met parketnummer 16/655478-12, [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]) met parketnummer 16/700239-12 en [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4]) met parketnummer 16/700319-12. Hierna zal verdachte tevens worden aangeduid als [verdachte].

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: zich in de periode van 17 januari 2012 tot en met 28 februari 2012 te Nieuwegein en/of elders in Nederland opzettelijk samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan handel in cocaïne en/of heroïne;
feit 2: in de periode van 17 januari 2012 tot en met 28 februari 2012 te Nieuwegein en/of elders in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie die die tot oogmerk had de handel in cocaïne en/of heroïne;
feit 3: op 28 februari 2012 te Nieuwegein samen met een ander of anderen opzettelijk cocaïne en heroïne aanwezig heeft gehad.
feit 4: in de periode van 17 januari 2012 tot en met 28 februari 2012 te Nieuwegein samen met een ander of anderen een pistool en munitie voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Ten aanzien van feit 1 baseert de officier van justitie zich op de eigen verklaring van verdachte, de tapgesprekken en de aangetroffen handelshoeveelheid drugs die aanwezig is in de woning van verdachte en de woning van medeverdachte [medeverdachte 4].
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit baseert de officier van justitie zich op de eigen verklaring van verdachte, de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 4] en[medeverdachte 2] en het bestaan van een werktelefoon. Voorts stelt de officier van justitie dat uit het dossier naar voren komt dat er sprake is van een samenwerkingsverband met verdachte als spil en opdrachtgever en waarin in ieder geval [verdachte] en [medeverdachte 4] opdrachten ontvingen, werk uitvoerden en ook hun specifieke taken hadden. Voornoemd samenwerkingsverband is naar het oordeel van de officier van justitie voldoende duurzaam en intensief om te kunnen spreken van een criminele organisatie.
Ten aanzien van feit 3 baseert de officier van justitie zich op de eigen verklaring van verdachte waaruit blijkt dat zij weet heeft gehad van de drugs in haar woning, de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3] en het aantreffen van cocaïne en heroïne in haar woning.
De officier van justitie vordert vrijspraak van feit 4.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de feiten tenlastegelegd onder 2, 3 en 4 en verzoekt vrijspraak voor deze feiten.
Ten aanzien van feit 2 stelt de raadsman dat er geen sprake was van een structureel samenwerkingsverband. Verdachte had geen opzet om lid te zijn van een criminele organisatie. Zij werd ertoe gedwongen omdat de handel voor een deel vanuit haar woning verliep.
Ten aanzien van feit 3 en 4 stelt de raadsman dat er onvoldoende bewijs is om aan te nemen dat verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de verdovende middelen zoals tenlastegelegd en het wapen en de munitie.
De raadsman stelt dat wel kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde, met dien verstande dat zij enkel drugs heeft verstrekt. De overige onderdelen van de tenlastelegging kunnen naar de mening van de raadsman niet worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en overweegt daartoe het volgende. [1]
Voorhanden hebben van harddrugs (feit 3)
In de woning van verdachte aan de [adres] te [woonplaats] worden op 28 oktober 2012 verdovende middelen aangetroffen. Op de bar die als afscheiding dient tussen de keuken en de woonkamer lagen bolletjes verdovende middelen verpakt in een plastic zake. Verder lager er nog vijf losse bolletjes en een zakje met wit poeder. [2] Uit onderzoek blijkt dat het gaat om 6,46 gram cocaïne en 2,63 gram heroïne. [3]
[verdachte] verklaart dat [medeverdachte 3] haar woning aan de [adres] te [woonplaats] gebruikte om drugs af te wegen en te verpakken. [4]
Bewijsoverweging
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat [verdachte] wel wist dat er verdovende middelen aanwezig waren in haar woning, maar niet dat dit cocaïne en heroïne betrof in de hoeveelheden zoals die zijn aangetroffen. De rechtbank overweegt dat voor het voorhanden hebben van verdovende middelen enkel is vereist dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van verdovende middelen en dat de middelen zich in de machtssfeer van verdachte bevinden. Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat aan deze vereisten is voldaan. Verdachte wist dat er verdovende middelen in de woning aanwezig waren. Bovendien lagen de op 28 februari 2012 in haar woning aangetroffen heroïne en cocaïne volledig in het zicht. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de verdovende middelen zoals tenlastegelegd voorhanden heeft gehad.
Drugshandel en deelname aan een criminele organisatie (feiten 1 en 2)
Ook in de woning aan de [adres] te [woonplaats] – de woning van medeverdachte [medeverdachte 4] – worden verdovende middelen en goederen met behulp waarvan drugs wordt afgewogen en verpakt aangetroffen. [5] Onderzoek heeft uitgewezen dat het gaat om 6 gram cocaïne en 11,91 gram heroïne. [6]
Tussen de cocaïne aangetroffen in de [adres] en de [adres] is een vergelijkend cocaïne onderzoek gedaan. Hieruit is gebleken dat het zeer veel waarschijnlijker is dat de onderzochte monsters cocaïne genomen uit de partijen cocaïne aangetroffen in beide woningen uit dezelfde partij cocaïne afkomstig zijn dan wanneer ze uit verschillende partijen komen. [7]
[verdachte] verklaart dat [medeverdachte 3] aanvankelijk haar woning aan de [adres] te [woonplaats] gebruikte om drugs af te wegen en te verpakken. Later is de handel naar de woning van [medeverdachte 4] aan de [adres] te[woonplaats] verplaatst. [8] Voorts verklaart [verdachte] dat zij vanaf dat moment van [medeverdachte 3] de middelen moest afwegen. Het ging om 40 tot 50 bolletjes per dag. [9] [medeverdachte 3] liet [medeverdachte 4] met handel lopen en gaf[medeverdachte 1] ook verdovende middelen mee. [10] [medeverdachte 3] legde zijn cocaïne in de meterkast van [medeverdachte 4] neer [11] en bewaarde de sleutel van deze meterkast in de woning van [verdachte]. [12]
De verklaring van [verdachte] wordt ondersteund door de verklaring van [medeverdachte 4] en[medeverdachte 2]. [medeverdachte 4] verklaart dat de handel na de overval is verplaatst van de [adres] naar de woning van [medeverdachte 4] aan de [adres] te [woonplaats]. Vanaf dat moment is hij [medeverdachte 3] gaan helpen bij het verwerken, inpakken en bezorgen van harddrugs. [13] Over de werkwijze verklaart [medeverdachte 4] dat de drugs door een ander werd afgewogen waarna de bolletjes werden dichtgebrand. [14] Zijn taken bestonden uit het inpakken van drugs, het draaien van een balletje en het vervoeren van drugs naar afnemers. [medeverdachte 3] had de sleutel van de (afgesloten) meterkast waar de handel in werd bewaard. [15]
[medeverdachte 2] verklaart dat [medeverdachte 3] de drugs samen met [medeverdachte 4] uitkookte in de woning van [medeverdachte 4]. Vervolgens gaf [medeverdachte 3] de drugs mee aan [medeverdachte 4] of [bijnaam] om het te verkopen. [16] [bijnaam] is de bijnaam van medeverdachte[medeverdachte 1], zoals[medeverdachte 1] zelf bij de politie verklaart. [17] Gelet op de verklaringen van [verdachte] en van[medeverdachte 1] zelf, neemt de rechtbank aan dat[medeverdachte 2] met de naam [bijnaam],[medeverdachte 1] bedoelt.
Gedurende het onderzoek naar de overval op de woning aan de [adres] die op 17 januari 2012 heeft plaatsgevonden, zijn diverse telefoonaansluitingen afgeluisterd. Dit betroffen onder meer telefoonnummer [telefoonnummer] met gebruiker [medeverdachte 3] [18] en telefoonnummer [telefoonnummer] met gebruiker [verdachte] [19] .
In het telefoongesprek op 23 januari 2012, tussen de telefoonnummers in gebruik bij [medeverdachte 3] en [verdachte], laat [medeverdachte 3] weten dat “lange” zo komt en dat “die van [A] eerst moet zijn gedaan”. [verdachte] vraagt wat ze met “lange” moet doen. [medeverdachte 3] reageert daarop door te zeggen “hij zei wat is er dan nog. Hij zei het gaat hier als een gek. Als [medeverdachte 4] [20] die hutselen doet dan eh zal dat een kilometer zijn, zeg maar. Die 30 broodjes en doe dan 10 bruin brood erbij, zei ik, begrijp je, ja zei hij en als lange zo komt moet je hem dat zo laten weten”. [21] In haar verklaring bij de politie heeft [verdachte] verklaard dat met ‘lange’[medeverdachte 1] wordt bedoeld. [22]
In een telefoongesprek op 12 februari 2012 tussen de telefoonnummers in gebruik bij [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4], vraagt [medeverdachte 3] waar [medeverdachte 4] is. Wanneer [medeverdachte 4] antwoordt dat hij thuis is, zegt [medeverdachte 3] hem “2 stuks te pakken en naar die Iranees te gaan”. [medeverdachte 4] antwoordt dat het goed is. [23] In het telefoongesprek op 13 februari 2012, tussen de telefoonnummers in gebruik bij [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4], wordt door [medeverdachte 3] gezegd dat “[A] voor 2 belde”. [medeverdachte 4] reageert daarop met “ja dat is goed”. [24]
In het telefoongesprek op 21 februari 2012, tussen de telefoonnummers in gebruik bij [verdachte] en [medeverdachte 4], zegt [verdachte] tegen [medeverdachte 4] dat hij naar beneden moet komen en die weegschaal mee moet nemen zodat zij brood kan bakken. [25]
Conclusie
De rechtbank leidt uit bovengenoemde gesprekken af dat [medeverdachte 3] handel organiseert en daartoe opdrachten geeft aan [verdachte] en [medeverdachte 4] en dat [verdachte] en [medeverdachte 4] kennelijk weten wat er van hen wordt verwacht.
In het telefoongesprek op 15 februari 2012 tussen de telefoonnummers [telefoonnummer], in gebruik bij [bijnaam], en het telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte 3] [26] zegt [medeverdachte 3] het volgende:
“waarom kun je niet gewoon opnemen van klanten en gewoon tegen mij zeggen kom
telefoon halen en doet redden wat er te redden valt”
[bijnaam] reageert daarop door te zeggen dat hij dit gisteren al tegen [medeverdachte 3] heeft gezegd en
daarom alles al had ingepakt en bij elkaar had gelegd.
Uit de verklaring van [verdachte] blijkt dat[medeverdachte 1], ook wel [bijnaam] genoemd, het
telefoonnummer [telefoonnummer] in gebruik heeft. [27]
Op 5 februari 2012 vindt er een gesprek plaats tussen de telefoonnummers in gebruik bij
[medeverdachte 3] en[medeverdachte 1].[medeverdachte 1] vraagt [medeverdachte 3] het volgende [28] :
“kan ik die kast niet effe open want ik heb ehh nog heel veel mensen wachten
vriend”
[medeverdachte 3] reageert als volgt:
“ik ben zo daar pik, ben je ziek aan het worden in je hoofd ik ben zo bijna daar, ga
je openbreken en laat je het zo open achter ben ik ben zo bijna daar”
Op 12 februari 2012 is er een telefoongesprek tussen de telefoonnummers in gebruik bij
[medeverdachte 3] (O) en[medeverdachte 1]”(B): [29]
O:
“hoever ben je?”
B:
“ik heb er nog 8, en van die donkere. Ik heb nog een smsje gestuurd hoor”
O:
“hoeveel van die andere jongens moest… (onverstaanbaar)”
B:
“alles”
O:
“gewoon normaal”
B:
“heb hem toch 3 punt 0 meegegeven”
O:
“3 punt 0? Hij had daaro, hij had daar nu heeft hij 4 punt 0”
B:
“ja”
O:
“dan haal ik die ene eraf. Die donkere. Dus 4 punt 0. En dan heb je daar zelf nog die andere toch?”
B:
“ja die 8”
O:
“Doekoe rond?”
B:
“Ja, op 2 na”
Conclusie
Uit de inhoud van bovenstaande tapgesprekken volgt dat [medeverdachte 3] de leiding nam en[medeverdachte 1] een aan hem ondergeschikte rol had. Dat[medeverdachte 1] de door [verdachte] en [medeverdachte 4] bewerkte verdovende middelen voor [medeverdachte 3] naar de afnemers bracht – en niet ten behoeve van zijn eigen handel, zoals[medeverdachte 1] zelf verklaart – blijkt uit de verklaringen van [verdachte],[medeverdachte 2] en de inhoud van bovenstaande tapgesprekken.
Daarnaast verklaart afnemer [B] dat hij zijn cocaïne bij [bijnaam] in Harderwijk kocht. Zijn bestelling gaf hij door per telefoon. [B] betaalde € 20,- voor 0,3 gram cocaïne. Hij verklaart op 21 maart 2012 driekwart jaar eerder voor het eerst cocaïne bij [bijnaam] te hebben gekocht. [30]
Bewijsoverwegingen
Uit het strafdossier blijkt dat de overval op de woning aan de [adres] heeft plaatsgevonden op 17 januari 2012. Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [verdachte] zich vanaf 17 januari 2012 structureel heeft beziggehouden met de handel in harddrugs en deze handel heeft voortgezet tot aan haar aanhouding op 28 februari 2012. Gelet op de voor het bewijs gebruikte verklaringen, alsmede de in de woningen aan de [adres] en [adres] aangetroffen hoeveelheid cocaïne en heroïne – waarvan is vastgesteld dat deze zeer waarschijnlijk uit dezelfde partij afkomstig zijn – en de aanwezigheid van de benodigdheden voor het afwegen en verpakken ervan in de woning aan de [adres], gaat de rechtbank uit van handel van zowel cocaïne als heroïne. Onder leiding van [medeverdachte 3] hebben [verdachte] en [medeverdachte 4] cocaïne en heroïne geprepareerd tot afgemeten hoeveelheden, welke vervolgens door [medeverdachte 4] en[medeverdachte 1] werden verkocht aan afnemers. Uit deze werkwijze spreekt een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en haar medeverdachten.
Uit bovenstaande bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 3] de drugshandel coördineerde en beslissingen nam over de werkwijze. Zoals reeds overwogen was er een duidelijke taakverdeling tussen [verdachte] en haar medeverdachten. Voorts heeft [verdachte] een belangrijk aandeel gehad in gedragingen die rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, te weten de handel in harddrugs.
[verdachte], [medeverdachte 4] en[medeverdachte 1] vervulden een ondergeschikte rol. Dat [medeverdachte 3] de leider was, blijkt naar het oordeel van de rechtbank ook uit het gegeven dat hij de beheerder was van de meterkast waar de voorraden verdovende middelen in werden bewaard. [medeverdachte 3] bepaalde wanneer en aan wie verdovende middelen uit de meterkast moest worden gegegeven De rol van [verdachte] verschilt daarin van die van[medeverdachte 1] en [medeverdachte 4], aangezien zij af en toe de opdracht van [medeverdachte 3] kreeg om met behulp van de sleutel verdovende middelen uit de kast te halen en mee te geven aan [medeverdachte 4] en op die manier eigenhandig over de middelen kon beschikken.
Uit de taakverdeling en de handelwijze van [verdachte] en haar medeverdachten, volgt dat zij tezamen een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband hadden. Daarnaast volgt deze duurzaamheid ook uit de intensiviteit waarmee de cocaïne en heroïne werd bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd.
De deelnemers van deze organisatie hadden allen het zelfde doel, te weten de verkoop van verdovende middelen. Dat hun motieven om datzelfde doel na te streven, wellicht verschilden doet daaraan niet af.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezig hield met de handel in cocaïne en heroïne in de periode van 17 januari 2012 tot en met 28 februari 2012 te Nieuwegein.
Vrijspraak van feit 4
Op 28 februari 2012 doet de politie een inval in de woning aan de [adres] te[woonplaats]. In de afgesloten meterkast van deze woning worden onder andere een pistool en munitie aangetroffen.
De rechtbank overweegt dat het enkele feit dat verdachte zich de toegang kon verschaffen tot de betreffende meterkast, onvoldoende is om aan te nemen dat zij voornoemd wapen en munitie voorhanden heeft gehad (HR 14 april 2009, LJN BH1437). Uit de stukken blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 3] de de meterkast beheerde en verdachte meermalen de opdracht gaf om cocaïne deze kast te halen. Verdachte ontkent ten stelligste te hebben geweten van de aanwezigheid van een wapen en munitie. Ook uit het strafdossier blijkt niet dat verdachte op 28 februari 2012 heeft geweten of zich bewust is geweest van de aanwezigheid van een wapen en munitie in deze woning. Op grond van het bovenstaande kan ook niet worden gesteld dat de aangetroffen verdovende middelen onder de machtssfeer van de verdachte vielen.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het wapen en de munitie (opzettelijk) voorhanden heeft gehad en zal haar dan ook van vrijspreken van dit feit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op meer tijdstippen in de periode van 17 januari 2012 tot en met 28 februari 2012 te Nieuwegein en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens
opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en heroïne, zijnde cocaïne en heroïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
in de periode van 17 januari 2012 tot en met 28 februari 2012 te Nieuwegein, althans in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid, van de Opiumwet, te weten:
- het telkens opzettelijk handelen in strijd met een onder art. 2 onder B Opiumwet gegeven verbod, te weten het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van een hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I en
- het telkens opzettelijk handelen in strijd met een onder art. 2 onder C en D Opiumwet gegeven verbod, te weten het aanwezig hebben en vervaardigen van een hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I,
van een materiaal bevattende cocaïne en heroïne, zijnde cocaïne en heroïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
op 28 februari 2012 te [woonplaats] (in een woning aan de [adres]) tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
- ongeveer 6,46 gram (41 bolletjes) cocaïne, en
- ongeveer 2,63 gram (14 bolletjes) heroïne,
zijnde cocaïne en heroïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1:medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2, onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Feit 2:deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid van de Opiumwet.
Feit 3:handelen in strijd met een in artikel 2, onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf van 240 uur en een gevangenisstraf van 3 maanden met aftrek van de tijd dat verdachte in voorarrest heeft gezeten waarvan 73 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt dat de eis van de officier van justitie fors is gelet op de omstandigheden waarin verdachte heeft gehandeld. Verdachte bevond zich in een gewelddadige relatie en werd door haar vriend gedwongen om mee te werken aan de drugshandel.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft korte tijd samen met anderen gehandeld in harddrugs en deelgenomen aan een organisatie die zich met dergelijke handel bezig hield. Tevens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit van een behoorlijke hoeveelheid harddrugs. Door te handelen in cocaïne en heroïne heeft verdachte bijgedragen aan het ontstaan en het in stand houden van drugsafhankelijkheid bij derden, waardoor hun gezondheid in gevaar is gebracht. Handel in harddrugs gaat vaak gepaard met veel overlast in de maatschappij en met georganiseerde criminaliteit. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk. De rechtbank houdt bij de strafmaat echter ook rekening met de ondergeschikte rol van verdachte en de afhankelijke positie waarin zij verkeerde.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 8 mei 2012, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld;
- een de verdachte betreffend reclasseringsrapport d.d. 26 april 2012.
De rechtbank acht, gelet op de aard van de feiten, de rol van verdachte, de korte periode waarin verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie en drugshandel en de blanco documentatie van verdachte, een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de duur van het voorarrest in combinatie met een werkstraf een passende straf. Daarnaast zal de rechtbank een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen om te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst opnieuw schuldig zal maken aan enig strafbaar feit. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, waarvan 73 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een werkstraf van 240 uur passend en noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 11 en 11a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 4 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2, onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
feit 2:deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid van de Opiumwet.
feit 3:handelen in strijd met een in artikel 2, onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 73 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 240 uur;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. den Otter, voorzitter, mr. J. Ebbens en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.T. de Muinck-Dezentje, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 3 oktober 2012.
Mr. A.T. de Muinck-Dezentje is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan
[verdachte]wordt tenlastegelegd dat
1.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 januari 2012
tot en met 28 februari 2012 te Nieuwegein en/of elders in Nederland, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in
elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) hoeveelhe(i)d(en) van een
materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (een)
middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet
2.
zij in of omstreeks de periode van 17 januari 2012 tot en met 28 februari 2012
te Nieuwegein, althans in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het
plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde en/of vierde lid van de
Opiumwet, te weten:
- het (telkens) opzettelijk handelen in strijd met een onder art 2 onder C
Opiumwet gegeven verbod, te weten het telen, bereiden, bewerken, verwerken,
verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van een hoeveelheid van een
middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I en/of
- het (telkens) opzettelijk handelen in strijd met een onder art 2 onder B
en/of D Opiumwet gegeven verbod, te weten het aanwezig hebben en/of
vervaardigen van een hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende Lijst I,
van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of
heroïne (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
art 11a lid 1 Opiumwet
3.
zij op of omstreeks 28 februari 2012 te [woonplaats] (in een woning aan de
[adres]) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
- ongeveer 6,46 gram (41 bolletjes) cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende cocaïne, en/of
- ongeveer 2,63 gram (14 bolletjes) heroïne, in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende heroïne,
zijnde cocaïne en/of heroïne (een) middel(en) als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet
4.
zij in of omstreeks 17 januari 2012 tot en met 28 februari 2012 te Nieuwegein
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een of meer wapens van categorie III, te weten
- een pistool (vuurwapen) van categorie III (model Makarov, kaliber 9mm) en/of
- munitie van categorie III, (in totaal 56 scherpe patronen kaliber 9x18mm
Marakov),
voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie

Voetnoten

1.Indien hierna wordt verwezen naar processen-verbaal wordt hierbij, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar de bijlagen van het proces-verbaal van politie, nr. PL096-2012048172 van politie Utrecht, district Lekstroom, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 685.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 262.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 335-338 en afzonderlijk aan het dossier toegevoegd rapport NFI d.d. 4 juni 2012.
4.Proces-verbaal van verhoor [verdachte], p. 364.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 274-278.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 674-676 en afzonderlijk aan het dossier toegevoegd rapport NFI d.d. 4 juni 2012.
7.Rapport Vergelijkend cocaïne onderzoek van 17 juli 2012, opgemaakt door het Nederlands Forensisch Instituut, niet opgenomen in het proces-verbaal van politie waarnaar wordt verwezen onder voetnoot 1.
8.Proces-verbaal van verhoor [verdachte], p. 364.
9.Proces-verbaal van verhoor [verdachte], p. 366.
10.Proces-verbaal van verhoor [verdachte], p. 368-369.
11.Proces-verbaal van verhoor [verdachte], p. 364.
12.Proces-verbaal van verhoor [verdachte], p. 368.
13.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 4], p. 498.
14.Verklaring van [medeverdachte 4], afgelegd ter terechtzitting op 11 juni 2012.
15.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 4], p. 501-502 en 509.
16.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2], p. 250.
17.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1], p. 231.
18.Proces-verbaal van bevindingen, p. 133 en 134.
19.Proces-verbaal van verhoor [verdachte], p. 57.
20.Lees: [medeverdachte 4]
21.Discnummer 61, onderwerp 61 30, p. 143.
22.Proces-verbaal van verhoor [verdachte], p. 368.
23.Discnummer 1526, onderwerp 1527, p. 138 en 139.
24.Discnummer 1532, onderwerp 1533, p. 136.
25.Discnummer 825, onderwerp 825, p. 154.
26.Discnummer 1785, onderwerp 1785, p. 156.
27.Proces-verbaal van verhoor [verdachte], p. 368.
28.Discnummer 1004, onderwerp 1004, p. 160.
29.Discnummer 1503, onderwerp 1503, p. 162.
30.Proces-verbaal van verhoor [B], p. 627 en 628.