ECLI:NL:RBUTR:2012:7121

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
28 november 2012
Publicatiedatum
22 januari 2014
Zaaknummer
314245
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor erkenning en gezag in familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 28 november 2012 uitspraak gedaan in een familierechtelijke procedure tussen een man en een vrouw, waarbij de man verzocht om vervangende toestemming voor de erkenning van hun minderjarige kind. De rechtbank heeft kennisgenomen van een eerdere beschikking van 20 juni 2012 en de daaropvolgende mediationpogingen die niet tot overeenstemming hebben geleid. Tijdens de zitting op 6 november 2012 waren beide partijen aanwezig, bijgestaan door hun advocaten, en was er ook een bijzondere curator en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de biologische vader van het kind is en dat de vrouw haar vrees dat de man het kind zonder haar toestemming naar Nigeria zou meenemen, onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de erkenning in het belang van het kind is en heeft de man toestemming verleend om het kind te erkennen.

Daarnaast heeft de rechtbank ook het verzoek van de man om gezamenlijk gezag over het kind afgewezen. De vrouw had bezwaren geuit tegen het gezamenlijk gezag, onder andere vanwege de culturele verschillen en communicatieproblemen tussen de ouders. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de ouders niet in staat zijn om op een constructieve manier samen beslissingen te nemen over het kind, wat noodzakelijk is voor gezamenlijk gezag. De rechtbank heeft ook de omgangsregeling vastgesteld, waarbij de man recht heeft op omgang met het kind op zondag of in het weekend, gedurende een dagdeel. De rechtbank heeft de overige verzoeken van de man afgewezen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK UTRECHT

Sector Familie & Toezicht
zaaknummer / rekestnummer: 314245 / FA RK 11-6518 + 314249 / FA RK 11-6521 +
314253 / FA RK 11-6524
vervangende toestemming erkenning, gezag, omgang
Beschikking van 28 november 2012
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats 1],
nader te noemen de man,
advocaat mr. A.M. Beuwer,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 2],
nader te noemen de vrouw,
advocaat mr. M. Gruiters,
met als overige belanghebbenden
mr. Th.C. SCHOUTEN,
kantoorhoudende te Utrecht,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator
over de minderjarige
[minderjarige],
en
de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad),
gevestigd te Utrecht.

1.Verloop van de procedure

Op 20 juni 2012 heeft de rechtbank in deze procedure een eerdere beschikking gegeven tussen partijen. Voor het verloop van de procedure tot die datum wordt naar die beschikking verwezen.
De rechtbank heeft ervan kennis genomen dat de mediation niet tot overeenstemming heeft geleid.
De zaak is wederom behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 6 november 2012, waar zowel de man als de vrouw is verschenen, elk bijgestaan door de eigen advocaat, en voorts bijzonder curator mr. Th.C. Schouten en, namens de Raad, mw. Kimmel.
Tevens is verschenen mw. Van Maarschalkerweerd-Bakker, tolk.

2.Vaststaande feiten

Voor de feiten wordt eveneens verwezen naar de beschikking van 20 juni 2012.

3.Beoordeling van het verzochte

Erkenning
Of erkenning door een man familierechtelijke betrekkingen doet ontstaan tussen hem en het kind, wordt ingevolge artikel 10:95, eerste lid BW, wat betreft zijn bevoegdheid en de voorwaarden daarvoor, bepaald door het recht van de staat waarvan de man de nationaliteit bezit.
De rechtbank stelt vast dat binnen het Nigeriaanse stamrecht, een van de rechtsbronnen op het gebied van afstamming, wettiging tot stand komt door erkenning. Nu deze erkenning geen vormvoorschrift kent, gaat de rechtbank er vanuit dat volgens het nationale recht van de man erkenning mogelijk is.
Op de toestemming van de moeder is ingevolge het bepaalde in het vierde lid van dat artikel Nederlands recht van toepassing.
De man stelt de biologische vader van [minderjarige] te zijn, hetgeen door de vrouw is bevestigd.
Hij hecht groot belang aan de totstandkoming van een familierechtelijke band.
Hoewel de vrouw bevreesd is voor de mogelijkheid daardoor tot het verkrijgen van (ook) de Nigeriaanse nationaliteit door [minderjarige], refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank. Dat aan de formaliteiten voor die verkrijging kan worden voldaan zonder medewerking van de vrouw heeft de man ter terechtzitting overigens betwist.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw haar vrees dat de man [minderjarige] zonder haar goedvinden zal meenemen naar Nigeria om daar met hem een leven op te bouwen, onvoldoende heeft onderbouwd. Nu ook verder gesteld noch gebleken is dat de erkenning door verzoeker van het kind de belangen van het kind of die van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met het kind zal schaden, kan het verzoek tot het geven van vervangende toestemming worden toegewezen.
Gezag
Ingevolge artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is ter zake van ouderlijke verantwoordelijkheid Nederlands recht van toepassing.
Tegen het verzochte gezamenlijk gezag heeft de vrouw aangevoerd dat de man, hoewel sinds 2002 woonachtig in Nederland, zich niet heeft ingespannen hier in te burgeren, zijn familie in Nigeria is achtergebleven en hij aldaar eigenaar is van onroerend goed en van een tweetal winkels waaruit de man inkomsten genereert. Gezamenlijk gezag vergroot daarom het risico op een verplaatsing van het kind naar Nigeria tegen haar wil.
Daarnaast heeft de vrouw ervaren dat de andere culturele achtergrond van de man tot fundamentele verschillen van inzicht heeft geleid over aangelegenheden met betrekking tot [minderjarige], waaronder die over een corrigerende ingreep na een volgens de man mislukte besnijdenis van [minderjarige], en redelijk overleg daarover niet mogelijk blijkt. De vrouw vreest voor conflicten, wanneer afspraken over gezagskwesties moeten worden gemaakt.
Ten slotte is naar voren gebracht dat de man nog moeilijk bereikbaar is voor de vrouw, en eenmaal buiten haar medeweten in Nigeria verblijf hield. Daarnaast is de man volgens de vrouw ook voor zijn voormalige Russische echtgenote onbereikbaar geweest.
De man heeft dit betwist. Hij stelt een bestaan te hebben opgebouwd in Nederland en geenszins van plan te zijn Nederland te verlaten en naar Nigeria terug te keren. Voorts stelt de man dat partijen, in de wetenschap dat hun culturele achtergrond verschilt, een welbewuste keuze voor het stichten van een gezin hebben gemaakt. Verder is de man naar eigen zeggen wel telefonisch bereikbaar en weet de vrouw ook waar hij woont. Hij beantwoordt niet altijd alle telefonische berichten meteen, maar doet dat wel te zijner tijd voor zover dat relevant is. Voorst is hij bereid tot het maken van een afspraak over vaste tijden waarop informatie over [minderjarige] kan worden uitgewisseld. De man erkend verder dat partijen inderdaad over bepaalde punten van mening verschillen, maar vindt dat dat geen reden kan zijn om hem het ouderlijk gezag te onthouden.
De rechtbank overweegt dat voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in feite in staat zijn
tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
De rechtbank stelt voorop dat, zoals hiervoor reeds overwogen, de vrouw haar vrees dat de man [minderjarige] mee zal nemen naar Nigeria onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank ziet hierin dan ook geen belemmering voor gezamenlijk gezag. Ten aanzien van de door de vrouw gestelde culturele verschillen en communicatieproblemen overweegt de rechtbank het volgende.
Vast staat dat ouders tot op heden formeel samen nog niet het gezamenlijk gezag hebben uitgeoefend over [minderjarige]. Wel hebben zij al tijdens de zwangerschap en ook daarna serieuze meningsverschillen gehad over de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. Zo is het hen onmogelijk gebleken om daadwerkelijk samen tot erkenning bij de ambtenaar van de burgerlijke stand te komen, hoewel zij beiden het juridisch vaderschap van de man wilden laten vastleggen. Dit kwam door onenigheid over de geslachtsnaam van [minderjarige], over de wijze waarop de man in de GBA zou worden vermeld, te weten als ouder 2 in plaats van als vader, en door onbegrip bij de man, mogelijk door de taalbarrière, van hetgeen de ambtenaar van de burgerlijke stand hem probeerde duidelijk te maken. Dit heeft ertoe geleid dat de erkenning, die toch zeer in het belang van [minderjarige] is, niet tot stand heeft kunnen komen zonder tussenkomst van deze rechtbank. Verder is na de geboorte discussie ontstaan over de besnijdenis van [minderjarige]. De vrouw was het niet eens met de wens van de man hiertoe, maar heeft hier toch mee ingestemd. Toen de besnijdenis volgens de man mislukt was, wilde hij een hersteloperatie, waarmee de vrouw niet kon instemmen. Partijen konden hierover niet tot overeenstemming komen. De vrouw heeft - onweersproken - gesteld dat de discussie met veel heftige verwijten van de zijde van de man gepaard is gegaan. Verder zijn partijen sinds hun zeer moeizaam verlopen uiteengaan niet in staat gebleken om op constructieve wijze met elkaar te overleggen, ook niet over [minderjarige]. Na de vorige zitting heeft de man weliswaar op verzoek van de vrouw ingestemd met een mediationtraject, maar dit is niet succesvol afgerond. De vrouw heeft nog steeds geen vertrouwen in de man als het gaat over het nakomen van afspraken en het in staat zijn tot redelijk overleg over [minderjarige]. Verder geeft de man weinig blijk van inzicht in de ernst van de problemen die het gezamenlijk nemen van gezagsbeslissingen moeilijk kunnen maken. De omstandigheid dat partijen binnen hun toen nog bestaande affectieve relatie een kinderwens in vervulling wilden laten gaan, maakt het ontbreken van een minimaal vermogen tot positieve communicatie tussen de ouders niet minder risicovol voor [minderjarige], ook niet wanneer zij zich tevoren bewust zijn geweest van hun verschillende opvattingen over de opvoeding en verzorging van een kind.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat gezamenlijk gezag van de vrouw en de man niet in het belang van [minderjarige] is. De rechtbank zal daarom het verzochte afwijzen.
Omgang
Blijkens het verhandelde ter terechtzitting verloopt de eerder vastgestelde voorlopige en gefaseerde omgangsregeling naar omstandigheden bevredigend, met dien verstande dat de daarin vervatte opbouw in onderling overleg is aangepast, en wel zo dat de man thans een dagdeel per elk weekeind omgang heeft met het kind.
Over de termijn waarop de laatste fase, inhoudende omgang gedurende een gehele dag per elk weekeind, kan ingaan, hebben partijen zich niet uitgelaten omdat de man [minderjarige] nog geen logeerplek kan bieden. De rechtbank vertrouwt er op dat partijen te gelegener tijd op dit punt zelf tot nadere afspraken zullen komen.
De rechtbank zal daarom de huidige omgangsregeling, die thans het meest in het belang van het kind wordt geacht, vaststellen.
Beslist wordt als volgt.

4.Beslissing

De rechtbank:
verleent aan [de man], geboren op [geboortedag]1965 te Mbano (Nigeria), toestemming om [minderjarige], geboren op [geboortedag]2009 te Nieuwegein, te erkennen;
bepaalt dat de man recht heeft op (onbegeleide) omgang met het kind op iedere zondag, althans in het weekeind, gedurende een dagdeel gelegen tussen 9.00 en 12.00 uur of van 15.00 tot 18.00 uur;
wijst af hetgeen anders of meer is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.C. Stijnen, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van J.D. Koteris, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2012.