In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht, heeft eiser, een inwoner van België, beroep ingesteld tegen een besluit van de Belastingdienst / Toeslagen. Dit besluit, genomen op 10 februari 2011, weigerde eiser het recht op kinderopvangtoeslag voor het jaar 2008. Na een ongegrondverklaring van het bezwaar door de Belastingdienst op 12 december 2011, heeft eiser op 4 mei 2012 zijn zaak voor de rechtbank gebracht, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. D.H. Andries. De Belastingdienst werd vertegenwoordigd door L. Runnenberg.
Tijdens de zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om partijen de gelegenheid te geven om te onderhandelen. Dit leidde tot een nadere beslissing op bezwaar van 30 mei 2012, waarbij de Belastingdienst het bezwaar alsnog gegrond verklaarde. Eiser trok daarop zijn beroep in en verzocht de rechtbank om de Belastingdienst te veroordelen in de proceskosten, inclusief reiskosten.
De rechtbank heeft in haar overwegingen de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) geraadpleegd. Gezien het procesverloop en de tegemoetkoming van de Belastingdienst aan de bezwaren van eiser, heeft de rechtbank geoordeeld dat er aanleiding was om de Belastingdienst te veroordelen in de proceskosten. De kosten voor rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 874,-, en de reiskosten op € 67,76. Tevens is de Belastingdienst verplicht om het door eiser betaalde griffierecht van € 41,- te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. R.J. Praamstra en is openbaar uitgesproken op 27 september 2012. Eiser en de Belastingdienst zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen, waarbij verzet mogelijk is binnen zes weken na bekendmaking van de uitspraak.