ECLI:NL:RBUTR:2012:7332

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
27 september 2012
Publicatiedatum
3 november 2016
Zaaknummer
SBR 12/165
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van de Belastingdienst in proceskosten na gegrondverklaring van bezwaar tegen kinderopvangtoeslag

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht, heeft eiser, een inwoner van België, beroep ingesteld tegen een besluit van de Belastingdienst / Toeslagen. Dit besluit, genomen op 10 februari 2011, weigerde eiser het recht op kinderopvangtoeslag voor het jaar 2008. Na een ongegrondverklaring van het bezwaar door de Belastingdienst op 12 december 2011, heeft eiser op 4 mei 2012 zijn zaak voor de rechtbank gebracht, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. D.H. Andries. De Belastingdienst werd vertegenwoordigd door L. Runnenberg.

Tijdens de zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om partijen de gelegenheid te geven om te onderhandelen. Dit leidde tot een nadere beslissing op bezwaar van 30 mei 2012, waarbij de Belastingdienst het bezwaar alsnog gegrond verklaarde. Eiser trok daarop zijn beroep in en verzocht de rechtbank om de Belastingdienst te veroordelen in de proceskosten, inclusief reiskosten.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) geraadpleegd. Gezien het procesverloop en de tegemoetkoming van de Belastingdienst aan de bezwaren van eiser, heeft de rechtbank geoordeeld dat er aanleiding was om de Belastingdienst te veroordelen in de proceskosten. De kosten voor rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 874,-, en de reiskosten op € 67,76. Tevens is de Belastingdienst verplicht om het door eiser betaalde griffierecht van € 41,- te vergoeden.

De uitspraak is gedaan door mr. R.J. Praamstra en is openbaar uitgesproken op 27 september 2012. Eiser en de Belastingdienst zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen, waarbij verzet mogelijk is binnen zes weken na bekendmaking van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT

Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 12/165

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 september 2012 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] (België), eiser
(gemachtigde: mr. D.H. Andries),
en
Belastingdienst / Toeslagen, verweerder
(gemachtigde: L. Runnenberg).

Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2011 heeft verweerder bepaald dat eiser in 2008 geen recht op kinderopvangtoeslag had.
Bij besluit van 12 december 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek ter zitting geschorst en partijen in de gelegenheid gesteld om met elkaar in onderhandeling te gaan en binnen drie weken de stand van zaken te melden aan de rechtbank.
Bij een nadere beslissing op bezwaar van 30 mei 2012 heeft verweerder met toepassing van artikel 6:18 van de Awb het bezwaar alsnog gegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder vermeld dat de beslissing van 30 mei 2012 in de plaats treedt van de beslissing op bezwaar van 12 december 2011.
De gemachtigde van eiser heeft daarop bij brief van 12 juli 2012 het beroep ingetrokken en de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten, bestaande uit
de kosten voor rechtsbijstand en € 67,76 aan reiskosten.
Verweerder heeft op 18 juli 2012 de rechtbank meegedeeld dat hij zich voegt naar het oordeel van de rechtbank met betrekking tot dit verzoek.

Overwegingen

De veroordeling van een partij in de proceskosten in bestuursrechtelijke gedingen is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop stelt de rechtbank vast dat verweerder tegemoet is gekomen aan eisers bezwaren tegen het bestreden besluit.
De rechtbank ziet, gelet op artikel 8:75a van de Awb, dan ook aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 1).
Op grond van artikel 8:75 van de Awb en artikel 1, aanhef en onder c, van het Bpb, komen de door eiser opgegeven reiskosten ter hoogte van € 67,76 voor vergoeding in aanmerking.
Uit artikel 8:41, vierde lid, van de Awb volgt dat verweerder verplicht is het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.

Beslissing

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 874,-,
te betalen aan eiser;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van een reiskostenvergoeding van € 67,76 aan eiser;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 41,-- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. Praamstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.Y. Wong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 september 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan verzet doen bij deze rechtbank, sector Bestuursrecht.