ECLI:NL:RBUTR:2012:BV0457

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
2 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/440824-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk onttrekken van een minderjarige aan wettig gezag

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 2 januari 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een moeder die haar minderjarige dochter, geboren in 2005, opzettelijk heeft onttrokken aan het wettig gezag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de onttrekking plaatsvond in de periode van 9 tot en met 17 december 2009. De moeder had haar dochter, die nog geen 12 jaar oud was, weggehouden van de vader, die het ouderlijk gezag had gekregen na een rechterlijke uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch op 8 december 2009. De rechtbank oordeelde dat de moeder niet had voldaan aan haar verplichtingen om de verblijfplaats van haar dochter te delen met de gezagsdrager, wat leidde tot de conclusie dat zij opzettelijk het wettig gezag had geschonden. De verdediging voerde aan dat de moeder niet het opzet had om haar dochter aan het gezag te onttrekken, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden op, met een proeftijd van twee jaar, waarbij rekening werd gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de moeder en de ernst van het feit. De rechtbank benadrukte dat het feit dat de dochter jonger was dan 12 jaar een strafverzwarende omstandigheid vormde. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, en de rechters waren niet in de gelegenheid om het vonnis mee te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/440824-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 januari 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1964] te [geboorteplaats]
domicilie kiezende te Eindhoven, ten kantore van mr. E.C.R.E.M. Corsten
raadsman mr. E.C.R.E.M. Corsten, advocaat te Eindhoven
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 19 september 2011 en
19 december 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
een minderjarig kind beneden de twaalf jaren oud, opzettelijk aan het wettig gezag heeft onttrokken in de periode 8 december 2009 tot en met 25 februari 2010.
3 De voorvragen
3.1 De bevoegdheid van de rechtbank en de ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1.1 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte en het minderjarige kind [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige]), geboren [2005], al langere tijd in Groot-Brittannië verbleven en dat verdachte en [minderjarige] ten tijde van de ten laste gelegde periode in Groot- Brittannië woonden. Het ten laste gelegde feit had weliswaar effect in Nederland, maar is niet in Nederland maar in Groot-Brittannië gepleegd.
Voorts heeft de raadsman betoogd dat hem niet is gebleken dat het ten laste gelegde feit ook in Groot-Brittannië strafbaar is, zodat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 5, eerste lid, sub 2, van het Wetboek van Strafrecht, te weten de voor vervolging noodzakelijke dubbele strafbaarheid.
Het Nederlands strafrecht is derhalve naar de mening van de raadsman niet van toepassing, zodat de rechtbank niet bevoegd is van de zaak kennis te nemen en de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging.
3.1.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het handelen van verdachte in Nederland direct gevolg had voor het ouderlijk gezag van de vader van [minderjarige], zijnde [vader], die in Utrecht woont. Om die reden heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht, is de rechtbank Utrecht bevoegd in de onderhavige zaak en is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
3.1.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging en overweegt daartoe het volgende.
Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft bij beschikking van 8 december 2009 bepaald dat het ouderlijk gezag over [minderjarige] aan haar vader [vader] alleen toekomt. Voorts heeft het Hof in die beschikking verklaard dat de beschikking uitvoerbaar is bij voorraad. Dit betekent dat, anders dan de raadsman meent, eventuele rechtsmiddelen tegen de beschikking de tenuitvoerlegging/effectuering van de beschikking niet opschorten. Een procedure in Groot-Brittannië teneinde voornoemde uitspraak te laten erkennen door de autoriteiten aldaar, maakt dit niet anders.
De rechtbank stelt vast dat [vader] in de tenlastegelegde periode woonachtig was in Utrecht. Voorts stelt de rechtbank vast dat op grond van artikel 1:12, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek een minderjarige een afhankelijke of afgeleide woonplaats heeft, inhoudende dat deze de woonplaats volgt van de ouder die het gezag over hem/haar heeft.
Hiervan uitgaande is de rechtbank van oordeel dat, op grond van de leer van het constitutieve gevolg, Nederland (mede) de locus delicti is. Het handelen van verdachte heeft immers zijn uitwerking gehad in Nederland, te weten de aantasting van het ouderlijk gezag dat aan [vader] toekomt, en het delict is daarom mede in Nederland gepleegd.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank niet toe aan de vraag of het bepaalde in artikel 5, eerste lid, sub 2, van het Wetboek van Strafrecht in de weg staat aan haar bevoegdheid kennis te nemen van de onderhavige zaak.
Nu ook overigens niet is gebleken van feiten en/of omstandigheden die moeten leiden tot onbevoegdheid van de rechtbank of niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, is de rechtbank van oordeel dat de rechtbank bevoegd is in de onderhavige zaak en dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
3.2 De overige voorvragen
De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen.
Daarbij heeft de verdediging er op gewezen dat het te betwijfelen valt of de vader van [minderjarige] in de hier ten laste gelegde periode van 8 december 2009 tot en met 25 februari 2010 wel alleen de drager van het ouderlijk gezag was. In dat verband heeft de verdediging er op gewezen dat de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 8 december 2009 pas op 25 februari 2010 door Groot-Brittannië is erkend, zodat die beschikking in de ten laste gelegde periode nog niet bindend was.
Voorts heeft de verdediging betoogd dat verdachte niet het opzet heeft gehad om [minderjarige] aan het wettig gezag te onttrekken. Daarbij heeft de verdediging er op gewezen dat [minderjarige] al op 4 december 2009 in Groot-Brittannië uit huis was geplaatst, en dat deze uithuisplaatsing op 11 december 2009 is bevestigd door de Britse justitiële autoriteiten. De feitelijke situatie was dat verdachte vanaf 4 december 2009 niet meer in staat was enige beslissing over [minderjarige] te nemen. Zij kon [minderjarige] dus ook niet onder zich nemen en haar overdragen.
Daar komt bij dat het verzoek van de vader van [minderjarige] aan verdachte om [minderjarige] over te dragen op 12 december 2009, verdachte, aldus de raadsman, nooit heeft bereikt en dat verdachte in Groot-Brittannië verbleef en haar paspoort haar was afgenomen door de Britse autoriteite, zodat zij niet in de gelegenheid was om [minderjarige] mee te nemen en naar Nederland te brengen.
Omdat het toereikend bewijs voor opzet ontbreekt, heeft de verdediging vrijspraak bepleit.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij beschikking van 8 december 2009 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch bepaald dat het ouderlijk gezag over [minderjarige], geboren [2005] te [geboorteplaats], aan de vader, [vader], alleen toekomt, en heeft verklaard dat de beschikking uitvoerbaar is bij voorraad.
Op 12 december 2009 heeft [vader] aangifte gedaan van de onttrekking van [minderjarige] aan het ouderlijk gezag door verdachte. Daarbij heeft aangever verklaard dat zijn advocaat de beschikking van het gerechtshof heeft doorgestuurd naar de advocaat van verdachte, mr. L. Stam, naar verdachte en naar de hen bekende e-mailadressen van verdachte, waarbij is verzocht om [minderjarige] op 12 december 2009 te 12:00 uur over te dragen aan [vader].
Op 15 maart 2010 heeft aangever verklaard dat hij op 18 december 2009 via de gezinsvoogd heeft vernomen dat [minderjarige] sinds 4 december 2009 in een pleeggezin was geplaatst. Verdachte heeft daarover niets tegen de aangever, via diens advocaat of de gezinsvoogd gezegd.
Op 1 maart 2010 heeft de gezinsvoogd van het Bureau Jeugdzorg Eindhoven, F. Berkers, verklaard dat op 2 november 2009 (door de rechtbank in ’s-Hertogenbosch ) [minderjarige] onder toezicht is gesteld van Bureau Jeugdzorg Eindhoven. Berkers is op 4 november 2009 aangesteld als gezinsvoogd over [minderjarige]. Berkers heeft verklaard dat zij op 9 december 2009 verdachte telefonisch heeft geïnformeerd over de uitspraak van het Gerechtshof van 8 december 2009 en dat zij nadien op 10 december 2009, 11 december 2009 en 15 december 2009 tevergeefs telefonisch contact heeft gezocht met verdachte. Op 15 december 2009 heeft verdachte na werktijd de voicemail van de gezinsvoogd ingesproken met de mededeling dat het goed ging met verdachte en met [minderjarige] en dat de gezinsvoogd zich geen zorgen behoefde te maken. Op 17 december 2009 heeft verdachte telefonisch contact opgenomen met de gezinsvoogd. In dat gesprek, aldus de gezinsvoogd, heeft verdachte de gezinsvoogd aangegeven niet bereid te zijn om mee te werken aan de door Bureau Jeugdzorg voorgestelde datum van overdracht van 22 december 2009 van [minderjarige] aan [vader]. Verdachte heeft in het telefoongesprek tevens aangegeven dat het goed gaat met [minderjarige] en dat [minderjarige] en zij leuke dingen gaan doen met Kerst.
De gezinsvoogd heeft voorts verklaard dat zij op 17 december 2009 een voicemail ontving uit Engeland van een social worker, genaamd Theressa Holland, en dat zij diezelfde dag nog telefonisch contact met haar heeft opgenomen. Deze social worker heeft haar toen medegedeeld dat [minderjarige] op 4 december 2009 in Engeland uit huis is geplaatst en dat zij sindsdien in een pleeggezin verblijft.
De gezinsvoogd heeft verklaard dat zij en de Engelse Jeugdzorg pas op 17 december 2009 op de hoogte waren van elkaars betrokkenheid bij [minderjarige]. Zo was de Engelse Jeugdzorg niet eerder op de hoogte van de beschikking van het gerechtshof van 8 december 2009 en waren de gezinsvoogd en de vader van [minderjarige] niet eerder geïnformeerd over de uithuisplaatsing van [minderjarige].
Ter terechtzitting van 19 december 2011 heeft gezinsvoogd F. Berkers deze verklaring bevestigd.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 19 december 2011 verklaard dat zij eerst op
11 december 2011 door haar advocaat van de beschikking van het gerechtshof
’s-Hertogenbosch d.d. 8 december 2009 op de hoogte is gesteld.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de gezinsvoogd dat zij op 9 december 2009 telefonisch contact heeft gehad met verdachte en haar op de hoogte heeft gebracht van de beschikking van het gerechtshof d.d. 8 december 2009. Verdachte had het derhalve vanaf die datum in haar macht om de verblijfplaats van [minderjarige] mee te delen aan de gezinsvoogd of de vader van [minderjarige], zodat het gezag van vader kon worden geëffectueerd, maar zij heeft dat nagelaten. Eerst op 17 december 2009 heeft de gezinsvoogd kennis genomen van de uithuisplaatsing van [minderjarige].
Met het niet meedelen van de verblijfplaats van [minderjarige] heeft verdachte een beslissende invloed gehad op de onttrekking van [minderjarige] aan het wettig gezag over de periode
9 december 2009 tot en met 17 december 2009. Na 17 december 2009 is die invloed aan haar komen te ontvallen doordat de verblijfplaats van [minderjarige] bekend werd.
Dat [minderjarige] vanaf 4 december 2009 uit huis was geplaatste en dat verdachte op haar verblijfplaats geen beslissende invloed had, maakt bovenstaande niet anders. Immers het wettig gezag, de vader, kon pas proberen de feitelijke situatie van de verblijfplaats van [minderjarige] te wijzigen nadat hij van die situatie op de hoogte was gesteld.
Dat verdachte niet het opzet heeft gehad om [minderjarige] aan het wettig gezag te onttrekken in de periode 9 december 2009 tot en met 17 december 2009, zoals door de raadsman is gesteld, wordt weerlegd door bovenaangehaalde bewijsmiddelen.
Het verweer van de verdediging dat de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 8 december 2009 pas op 25 februari 2010 door Groot-Brittannië is erkend, zodat die beschikking in de ten laste gelegde periode nog niet bindend was voor verdachte, treft, zoals hiervoor reeds overwogen, naar het oordeel van de rechtbank geen doel, reeds omdat de betreffende beschikking van het gerechtshof uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.
De rechtbank acht gelet op het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan in de periode 9 december 2009 tot en met 17 december 2009.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 9 december 2009 tot en met 17 december 2009 te Utrecht, opzettelijk een minderjarige die de leeftijd van 12 jaar nog niet had bereikt, te weten [minderjarige], geboren op [2005], heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag, immers heeft verdachte daar toen voornoemde [minderjarige] weggehouden van degene die het ouderlijke gezag over haar had.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft aansluiting gezocht bij een vonnis van de rechtbank Utrecht d.d. 16 april 2009 (LJN: BI1291).
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat het door de officier van justitie genoemde vonnis van de rechtbank Utrecht een niet met de onderhavige zaak vergelijkbare zaak betreft. In het onderhavige geval heeft het kind nooit bij haar vader gewoond, is het kind zonder vader geboren en wilde de vader het kind aanvankelijk niet.
Voorts heeft de verdediging betoogd dat het aanvechten van de Britse gerechtelijke uitspraak tot erkenning van de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch iets anders is dan het tegenwerken van de uitvoering van de beslissing. De omstandigheid dat het lang heeft geduurd voordat de zaak op zitting stond, is naar de mening van de verdediging reden een strafvermindering toe te passen.
Omdat het naar de mening van de verdediging geen toegevoegde waarde heeft om verdachte op te sluiten en recidive niet aan de orde is, heeft de verdediging gepleit voor een geheel voorwaardelijke straf.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan onttrekking van haar destijds 4-jarige dochter aan het wettig gezag over een periode van 9 dagen. Zij heeft hiermee de wettelijke gezagsdrager verhinderd zijn taak (het beschermen van de minderjarige) te kunnen uitoefenen en daarmee heeft zij niet alleen de belangen van de vader maar ook die van de minderjarige [minderjarige] geschonden. Het feit dat [minderjarige] jonger was dan 12 jaar levert bovendien een strafverzwarende omstandigheid op.
Daarnaast laat de rechtbank meewegen dat verdachte een rechterlijke beslissing geheel naast zich heeft neergelegd.
In beginsel heeft als uitgangspunt te gelden een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Niet alleen wist de vader gedurende enige tijd niet waar en in welke situatie zijn minderjarige dochter zich bevond, maar ook Bureau Jeugdzorg die met de ondertoezichtstelling was belast werd door verdachte in het ongewisse gelaten.
Anderzijds houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en kan zij enigszins begrip opbrengen voor de omstandigheid dat het voor verdachte, als moeder van [minderjarige], beslist niet makkelijk zal zijn geweest dat [minderjarige] op 4 december 2009 door de Britse autoriteiten uit huis is geplaatst en dat op 8 december 2009 het ouderlijk gezag over [minderjarige] aan de vader van [minderjarige], [vader], alleen werd toegewezen.
Verder heeft de rechtbank gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d.
10 november 2011, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een delict als het onderhavige.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden geboden is en het meest past bij de persoon van verdachte. In deze straf komt enerzijds het strafwaardige gedrag tot uitdrukking, maar anderzijds ook de bijzondere omstandigheden waarmee de rechtbank rekening houdt. De voorwaardelijke straf dient ook als waarschuwing en als stok achter de deur, teneinde te voorkomen dat verdachte zich gedurende de proeftijd nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 279 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart zich bevoegd kennis te nemen van de tenlastelegging;
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mr. M.A.E. Somsen en
mr. N. van der Velden, rechters, in tegenwoordigheid van A. Heijboer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 januari 2012.
Mrs. Somsen en Van der Velden zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.