4.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij beschikking van 8 december 2009 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch bepaald dat het ouderlijk gezag over [minderjarige], geboren [2005] te [geboorteplaats], aan de vader, [vader], alleen toekomt, en heeft verklaard dat de beschikking uitvoerbaar is bij voorraad.
Op 12 december 2009 heeft [vader] aangifte gedaan van de onttrekking van [minderjarige] aan het ouderlijk gezag door verdachte. Daarbij heeft aangever verklaard dat zijn advocaat de beschikking van het gerechtshof heeft doorgestuurd naar de advocaat van verdachte, mr. L. Stam, naar verdachte en naar de hen bekende e-mailadressen van verdachte, waarbij is verzocht om [minderjarige] op 12 december 2009 te 12:00 uur over te dragen aan [vader].
Op 15 maart 2010 heeft aangever verklaard dat hij op 18 december 2009 via de gezinsvoogd heeft vernomen dat [minderjarige] sinds 4 december 2009 in een pleeggezin was geplaatst. Verdachte heeft daarover niets tegen de aangever, via diens advocaat of de gezinsvoogd gezegd.
Op 1 maart 2010 heeft de gezinsvoogd van het Bureau Jeugdzorg Eindhoven, F. Berkers, verklaard dat op 2 november 2009 (door de rechtbank in ’s-Hertogenbosch ) [minderjarige] onder toezicht is gesteld van Bureau Jeugdzorg Eindhoven. Berkers is op 4 november 2009 aangesteld als gezinsvoogd over [minderjarige]. Berkers heeft verklaard dat zij op 9 december 2009 verdachte telefonisch heeft geïnformeerd over de uitspraak van het Gerechtshof van 8 december 2009 en dat zij nadien op 10 december 2009, 11 december 2009 en 15 december 2009 tevergeefs telefonisch contact heeft gezocht met verdachte. Op 15 december 2009 heeft verdachte na werktijd de voicemail van de gezinsvoogd ingesproken met de mededeling dat het goed ging met verdachte en met [minderjarige] en dat de gezinsvoogd zich geen zorgen behoefde te maken. Op 17 december 2009 heeft verdachte telefonisch contact opgenomen met de gezinsvoogd. In dat gesprek, aldus de gezinsvoogd, heeft verdachte de gezinsvoogd aangegeven niet bereid te zijn om mee te werken aan de door Bureau Jeugdzorg voorgestelde datum van overdracht van 22 december 2009 van [minderjarige] aan [vader]. Verdachte heeft in het telefoongesprek tevens aangegeven dat het goed gaat met [minderjarige] en dat [minderjarige] en zij leuke dingen gaan doen met Kerst.
De gezinsvoogd heeft voorts verklaard dat zij op 17 december 2009 een voicemail ontving uit Engeland van een social worker, genaamd Theressa Holland, en dat zij diezelfde dag nog telefonisch contact met haar heeft opgenomen. Deze social worker heeft haar toen medegedeeld dat [minderjarige] op 4 december 2009 in Engeland uit huis is geplaatst en dat zij sindsdien in een pleeggezin verblijft.
De gezinsvoogd heeft verklaard dat zij en de Engelse Jeugdzorg pas op 17 december 2009 op de hoogte waren van elkaars betrokkenheid bij [minderjarige]. Zo was de Engelse Jeugdzorg niet eerder op de hoogte van de beschikking van het gerechtshof van 8 december 2009 en waren de gezinsvoogd en de vader van [minderjarige] niet eerder geïnformeerd over de uithuisplaatsing van [minderjarige].
Ter terechtzitting van 19 december 2011 heeft gezinsvoogd F. Berkers deze verklaring bevestigd.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 19 december 2011 verklaard dat zij eerst op
11 december 2011 door haar advocaat van de beschikking van het gerechtshof
’s-Hertogenbosch d.d. 8 december 2009 op de hoogte is gesteld.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de gezinsvoogd dat zij op 9 december 2009 telefonisch contact heeft gehad met verdachte en haar op de hoogte heeft gebracht van de beschikking van het gerechtshof d.d. 8 december 2009. Verdachte had het derhalve vanaf die datum in haar macht om de verblijfplaats van [minderjarige] mee te delen aan de gezinsvoogd of de vader van [minderjarige], zodat het gezag van vader kon worden geëffectueerd, maar zij heeft dat nagelaten. Eerst op 17 december 2009 heeft de gezinsvoogd kennis genomen van de uithuisplaatsing van [minderjarige].
Met het niet meedelen van de verblijfplaats van [minderjarige] heeft verdachte een beslissende invloed gehad op de onttrekking van [minderjarige] aan het wettig gezag over de periode
9 december 2009 tot en met 17 december 2009. Na 17 december 2009 is die invloed aan haar komen te ontvallen doordat de verblijfplaats van [minderjarige] bekend werd.
Dat [minderjarige] vanaf 4 december 2009 uit huis was geplaatste en dat verdachte op haar verblijfplaats geen beslissende invloed had, maakt bovenstaande niet anders. Immers het wettig gezag, de vader, kon pas proberen de feitelijke situatie van de verblijfplaats van [minderjarige] te wijzigen nadat hij van die situatie op de hoogte was gesteld.
Dat verdachte niet het opzet heeft gehad om [minderjarige] aan het wettig gezag te onttrekken in de periode 9 december 2009 tot en met 17 december 2009, zoals door de raadsman is gesteld, wordt weerlegd door bovenaangehaalde bewijsmiddelen.
Het verweer van de verdediging dat de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 8 december 2009 pas op 25 februari 2010 door Groot-Brittannië is erkend, zodat die beschikking in de ten laste gelegde periode nog niet bindend was voor verdachte, treft, zoals hiervoor reeds overwogen, naar het oordeel van de rechtbank geen doel, reeds omdat de betreffende beschikking van het gerechtshof uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.