ECLI:NL:RBUTR:2012:BV2526

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
3 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/504250-11, 16/600644-11 en 16/ 600886-10 (vordering tenuitvoerlegging) [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot brandstichting en bedreiging van ex-partner met ernstige gevolgen voor de veiligheid van de kinderen

Op 3 januari 2012 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn ex-vrouw heeft bedreigd en vernielingen heeft aangericht in haar woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 juni 2011 de lambrisering in de woning van zijn ex-partner heeft vernield en op 28 juni 2011 haar heeft bedreigd met brandstichting. De rechtbank oordeelde dat het handelen van de verdachte ernstige gevoelens van onveiligheid heeft veroorzaakt, niet alleen bij de ex-partner, maar ook bij hun jonge kinderen. De verdachte is eerder veroordeeld voor huiselijk geweld en loopt momenteel in een proeftijd van een eerdere veroordeling. De officier van justitie had een hogere straf geëist, maar de rechtbank besloot tot een lagere straf omdat niet alle feiten bewezen konden worden verklaard. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een van de ten laste gelegde feiten, maar legde hem wel een gevangenisstraf van drie maanden op, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast werd een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf behandeld, waarbij de rechtbank besloot dat een deel van die straf omgezet zou worden in een werkstraf. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met de ex-partner, en heeft de verdachte verplicht om zich te houden aan de aanwijzingen van de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummers:
16/504250-11, 16/600644-11 en 16/ 600886-10 (vordering tenuitvoerlegging) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 januari 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1962] te distrikt [geboorteplaats]
verblijvende te Utrecht, [adres]
raadsman mr. G.Tj. de Jong, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 5 oktober en 20 december 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer en zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
16/504250-11:
- op 5 juni 2011 de lambrisering in de woning van zijn ex-partner [slachtoffer] heeft vernield dan wel heeft geprobeerd die woning wederrechtelijk binnen te dringen;
16/600644-11:
Feit 1: op 28 juni 2011 zijn ex-partner [slachtoffer] heeft bedreigd;
Feit 2: op 8 juni 20211 zijn ex-partner [slachtoffer] heeft bedreigd.
3 De voorvragen
De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaken, de officier van justitie is ontvankelijk in haar vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangiftes en de processen-verbaal van bevindingen. Ten behoeve van het bewijs dat verdachte het feit van 8 juni 2011 begaan heeft, acht de officier van justitie, naast de aangifte, tevens de bewijsmiddelen van de feiten van 5 juni 2011 en 28 juni 2011 redengevend. Deze betreffen immers soortgelijke feiten, begaan tegenover dezelfde persoon, in overeenkomstige omstandigheden.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen voor de feiten van 8 juni 2011 en 28 juni 2011 en wijst er op dat geen ondersteunend bewijs voorhanden is voor de aangifte van mevrouw [slachtoffer]. Uit de printlijsten van de telefoon volgt dat mevrouw [slachtoffer] op 8 juni 2011 verdachte vele malen heeft lastig gevallen en niet andersom. Op 28 juni 2011 was verdachte wel bij de woning van [slachtoffer], maar vroeg hij uitsluitend toestemming om uit de kelderbox een jas of trui te pakken. Van enige bedreiging was geen sprake. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij bij de woning was omdat hij contact wilde met zijn kinderen; hij maakte zich zorgen over hen.
Het feit van 5 juni 2011 wordt door verdachte bekend, zodat dit feit wettig en overtuigend bewezen verklaard kan worden.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Vrijspraak feit 2 van parketnummer 16/600644-11
Aangeefster heeft verklaard dat zij op 8 juni 2011 rond 16.55 uur driemaal direct achter elkaar is gebeld door verdachte en dat hij haar in die telefoongesprekken met de dood heeft bedreigd. Uit de zich bij de stukken bevindende printlijsten van de telefoon van aangeefster volgt echter niet dat zij rond die tijd is gebeld door verdachte. Nu ook geen andere bewijsmiddelen die de aangifte ondersteunen voorhanden zijn, zal de rechtbank verdachte van dit feit vrijspreken.
4.3.2 Ten aanzien van de overige feiten
Dagvaarding 16/504250-11:
De rechtbank acht de primair ten laste gelegde vernieling wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 20 december 2011 ;
- de aangifte van [slachtoffer] .
Dagvaarding 16/600644-11:
Feit 1:
Verdachte stond op 28 juni 2011 rond 21.30 uur voor de deur van de woning van zijn ex-vrouw [slachtoffer] aan de [adres] te [woonplaats]. Hij zei: “Doe de deur open, als je de deur niet open doet, dan zal ik je huis in de brand steken. Ik zal een fles met olie het huis ingooien en het huis in de brand steken. Wacht maar tot je een nieuwe vriend hebt, ik zal jou en hem de kop afhakken.” Aangeefster hoorde aan de stem van verdachte dat hij dronken was. Hij sprak met dubbele tong. [slachtoffer] deed hiervan telefonisch melding bij de politie. Verbalisanten kwamen zeer snel daarna, rond 21.34 uur bij de woning van aangeefster en troffen in de directe omgeving verdachte. Ze zagen dat hij onvast ter been was, dat zijn ogen bloeddoorlopen waren, ze hoorden dat hij met dubbele tong sprak en roken dat zijn adem naar alcohol rook. Verbalisanten troffen [slachtoffer] nadat zij de melding had gedaan in haar woning met drie jonge kinderen. Zij merkten op dat de kinderen een angstige blik in hun ogen hadden en zichtbaar aangeslagen waren.
Bewoners in hetzelfde flatgebouw aan de [adres] hoorden die avond geschreeuw vanuit de portiek van de flat.
Nadere bewijsoverweging
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen verwerpt de rechtbank het verweer van verdachte dat hij slechts bij de woning was om kleding te halen dan wel contact te hebben met zijn kinderen. Mogelijk was dit de aanleiding voor verdachte om naar de woning te gaan, maar op grond van de aangifte, de psychische toestand van de kinderen en de waarneming van geschreeuw door de buurtbewoners is de rechtbank van oordeel dat verdachte zijn ex-vrouw heeft bedreigd.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Parketnummer 16/504250-11:
Primair
op 05 juni 2011 in de gemeente Utrecht opzettelijk en wederrechtelijk een (muur)strip, achter een voordeur in een woning op of aan de [adres], toebehorende aan [slachtoffer], heeft beschadigd, door toen aldaar - terwijl hij, verdachte, zich buiten die woning bevond - opzettelijk en wederrechtelijk zodanig krachtig tegen die voordeur te schoppen/trappen dat die strip van de muur losraakte;
Parketnummer 16/600644-11:
1.
op 28 juni 2011 te Utrecht, [slachtoffer] (zijn ex-vrouw) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Doe de deur open, als je de deur niet opendoet, dan zal ik je huis in de brand steken. Ik zal een fles met olie het huis ingooien en het huis in de brand steken" en "wacht maar tot je een nieuwe vriend hebt, ik zal jou en
hem de kop afhakken".
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
16/504250-11:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort beschadigen
16/600644-11:
Feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met brandstichting
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Dr. R. Karemater, psychiater i.o. heeft onder supervisie van F.R. Kruisdijk, een psychiatrisch onderzoek ingesteld naar de persoon van verdachte. In het rapport d.d. 22 oktober 2011 wordt geconcludeerd dat verdachte regelmatig teveel alcohol gebruikt waardoor hij onder invloed verkeert. De psychiatrische diagnose misbruik van alcohol wordt vastgesteld. De feiten waarvan verdachte wordt verdacht heeft hij begaan terwijl hij onder invloed van alcohol was. Verdachte is echter goed op de hoogte van de gevolgen van overmatige alcoholinname, is hier niet dwingend toe verplicht vanuit verslaving als stoornis en weet de gevolgen van zijn keuzes. Verdachte is dan ook volledig toerekeningsvatbaar.
De rechtbank neemt de conclusie van het psychiatrisch onderzoek over en maakt deze tot de hare.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geformuleerd.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is primair van mening dat de eis van de officier van justitie te hoog is, nu het slechts voor één feit tot een bewezenverklaring kan komen.
Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat de eis niet onredelijk is en verdachte bereid is mee te werken aan het traject van Centrum Maliebaan. Verdachte is ook bereid zich te houden aan de overige bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering geformuleerd, maar heeft wel moeite met een contactverbod. Verdachte en zijn ex-partner hebben immers 3 kinderen en verdachte wil gebruikmaken van de overeengekomen omgangsregeling.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zijn ex-vrouw bedreigd en - op een ander moment - geëist dat hij werd toegelaten tot haar woning en heeft daarbij vernielingen aangericht. Hiermee heeft hij bij zijn ex-vrouw, maar ook bij hun beider jonge kinderen, ernstige gevoelens van onveiligheid veroorzaakt. De woning is bij uitstek de plek waar mensen zich veilig moeten kunnen voelen. Door zijn handelen heeft verdachte dit gefrustreerd. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Voor wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 10 november 2011, waaruit blijkt dat hij meerdere malen is veroordeeld voor huiselijk geweld en - weliswaar langer geleden - voor bedreiging. Van een deels voorwaardelijke veroordeling van 14 december 2010 ter zake van huiselijk geweld loopt verdachte nog in een proeftijd en wordt thans de gedeeltelijke tenuitvoerlegging geëist.
Over verdachte is een beknopt reclasseringsadvies opgesteld door B. Westra, reclasseringsmedewerker bij het Leger des Heils te Utrecht, d.d. 30 juni 2011. Hierin is onder meer geadviseerd tot eerdervermelde NIFP rapportage. Ter zitting heeft mevr. I.M. Jenniskens, reclasseringswerker bij het Leger des Heils mondeling aanvullend gerapporteerd en geadviseerd. Hieruit volgt dat, ondanks het voortdurende gebrek aan juiste diagnostiek, tot een invulling van het verplichte reclasseringstoezicht kan worden gekomen. De voorkeur gaat uit naar het voegen van de bijzondere voorwaarden onder één reclasseringstoezicht gekoppeld aan een voorwaardelijke straf. Mevr. Jenniskens verwacht dat tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf geen positief gevolg heeft voor de gedragingen van verdachte na de detentie, terwijl de wetenschap dat hij iets te verliezen heeft verdachte waarschijnlijk zal motiveren tot ander gedrag.
Verdachte heeft ter zitting aangegeven te willen meewerken aan de genoemde bijzondere voorwaarden.
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van het onder feit 2 van parketnummer 16/600644-11 tenlastegelegde, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende acht de rechtbank het passend en geboden aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen van 3 maanden met aftrek van het voorarrest. De op te leggen bijzondere voorwaarden zullen worden gekoppeld aan de zaak met parketnummer 16/600886-10. Hierbij zal tevens worden opgenomen een contactverbod met aangeefster. De rechtbank is van oordeel dat het effectueren van de omgangsregeling tussen verdachte en zijn kinderen hieraan niet in de weg staat, nu de afspraken hieromtrent kunnen worden gemaakt met de gezinsvoogd.
Verdachte is zelf gemotiveerd en heeft ook al stappen ondernomen om tot een schuldhulpverleningstraject te komen. Gelet hierop zal de rechtbank dit onderdeel niet opnemen als bijzondere voorwaarde.
7 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 80 dagen gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 14 december 2010 dient te worden toegewezen voor 40 dagen en omgezet in een werkstraf van 80 uur. Ten aanzien van de overige 40 dagen dient de proeftijd te worden verlengd met een jaar.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 285, 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het in de zaak met parketnummer 16/600644-11 onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
parketnummer 16/504250-11:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort beschadigen;
parketnummer 16/600644-11, feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met brandstichting;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat van de voorwaardelijke gevangenisstraf van 80 dagen, die bij vonnis d.d. 14 december 2010 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/600886-10, een gedeelte ten uitvoer zal worden gelegd, te weten 40 dagen;
- bepaalt dat deze ten uitvoer te leggen gevangenisstraf zal worden vervangen door een werkstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen;
- verlengt de proeftijd van de vordering tot tenuitvoerlegging voor het overige met een periode van één jaar;
- wijzigt de bijzondere voorwaarden als volgt:
Verdachte:
- moet zich gedurende de proeftijd gedragen naar de aanwijzingen van reclassering Leger des Heils, zolang die instelling dat nodig vindt;
- moet zich eenmaal per twee weken melden bij reclassering Leger des Heils;
- moet meewerken aan ambulante behandeling en diagnostiek bij Centrum Maliebaan of een soortgelijke instantie;
- moet meewerken aan medisch onderzoek, waardoor kan worden bepaald of Kade 17 wellicht een meer aangewezen instantie is dan Centrum Maliebaan;
- moet meewerken aan een IQ test;
- moet meewerken aan een intake en eventueel verblijf in hostel De Bolksbeek te Utrecht of een soortgelijke instelling;
- mag op geen enkele wijze contact opnemen met mevr. [slachtoffer].
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Bruins, voorzitter, mr. J. Ebbens en mr. E.C.A. Bakker rechters, in tegenwoordigheid van D.G.W. van de Haar-Kleijer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 3 januari 2012.