parketnummer: 16/600657-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 januari 2012
[verdachte],
geboren op [1966] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats],
raadsvrouw mr. M. Grinwis-Veldman, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 3 januari 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte met geweld een tas heeft gestolen van [slachtoffer].
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer] en de verklaringen van verdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de aan verdachte ten laste gelegde geweldshandelingen. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen die verdachte hierover heeft afgelegd eensluidend zijn. De aangifte van [slachtoffer] wordt niet ondersteund door, bijvoorbeeld, een medische verklaring. Er is daarom naar het oordeel van de raadsvrouw onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring van de geweldshandelingen te kunnen komen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Op 3 juli 2011 doet [slachtoffer] aangifte van diefstal met geweld van haar tas. In de tas bewaarde aangeefster haar portemonnee met daarin – ondermeer – een rijbewijs, een identiteitsbewijs, een bankpas, een ring, een biljet van 10 euro en een biljet van 5 euro.
Aangeefster heeft verklaard dat zij eerder die avond, rond 20.29 uur, zat te wachten op de bus bij de bushalte aan de ’t Goylaan te Utrecht. Zij zat op de bank in het bushokje toen er een man kwam aanfietsen. De man is vervolgens het bushokje ingelopen waarin aangeefster zich op dat moment bevond. De man is steeds dichterbij aangeefster gaan staan.
Over het daarop volgende moment heeft aangeefster verklaard dat zij zag en voelde dat de man met veel kracht haar tas vastgreep. De man gebruikte zoveel kracht dat aangeefster haast van het bankje werd getrokken waarop zij zat. Aangeefster droeg haar tas kruislings over haar linkerschouder. Zij voelde dat de man de tas over haar hoofd trok. Toen de tas eenmaal door de man over haar hoofd was getrokken, pakte aangeefster de tas vast met haar handen en gaf een ruk aan haar tas. Aangeefster heeft tegen de man geroepen dat hij haar tas moest loslaten. De man hield de tas met beide handen vast. Omdat de man met zijn vuist in de richting van de borst en schouders van aangeefster sloeg, heeft zij haar tas losgelaten. De man is vervolgens weggefietst met de tas van aangeefster. Aangeefster heeft daarop het alarmnummer gebeld.
Kort na de binnenkomst van de melding van aangeefster [slachtoffer], om 20.45 uur, is een man aangehouden die voldoet aan het signalement dat door aangeefster [slachtoffer] is opgegeven. De man blijkt [verdachte] (verder: verdachte) te zijn genaamd. Op aanwijzen van verdachte kan de tas van aangeefster [slachtoffer] worden teruggevonden.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de tas heeft gegrepen van een meisje dat op een bankje zat bij de bushalte.
Verdachte heeft bij de politie ook verklaard dat hij de tas gewoon van de nek van het meisje kon pakken en dat dit gemakkelijk ging. Volgens verdachte zou het ook best
kunnen dat het meisje de tas nog heeft vastgehouden. Omdat hij die avond crack had gebruikt, zegt hij niet veel meer te weten van wat er die avond is gebeurd. Verdachte ontkent dat hij het meisje heeft geslagen.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de tas van de arm van het meisje heeft gepakt, zonder aan de tas te rukken. Verdachte verklaarde nog precies te weten dat het meisje de tas meteen heeft losgelaten. Volgens verdachte heeft hij niet gedreigd, geslagen of zelfs maar in de richting van het meisje geslagen. Ten slotte heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij ‘van de wereld was’ door het gebruik van crack en medicijnen.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van de verklaring van verdachte
Zowel bij de politie als tijdens de behandeling van de zaak ter terechtzitting heeft verdachte ontkend enig geweld te hebben gebruikt tegen aangeefster [slachtoffer]. Aangeefster [slachtoffer] heeft een gedetailleerde verklaring afgelegd over de manier waarop verdachte de tas van haar heeft afgepakt.
De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaringen van verdachte voor zover deze verklaringen betrekking hebben op het ontkennen van het gebruik van geweld en bedreiging met geweld jegens aangeefster [slachtoffer]. Verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd over de manier waarop de tas van aangeefster [slachtoffer] in zijn bezit is gekomen. Zo heeft verdachte verklaard over het grijpen van de tas, maar ook over het pakken van de tas. Hij zou de tas van de nek van het meisje hebben gepakt, maar heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de tas van de arm van het meisje heeft gepakt. Ten slotte heeft verdachte wisselende verklaringen afgelegd over het al dan niet meteen loslaten van de tas door aangeefster.
Daarnaast heeft verdachte erkend dat hij op de avond van 3 juli 2011 crack en medicijnen heeft gebruikt waardoor hij ‘van de wereld was’ en ook dat hij niet veel meer weet van wat er is gebeurd. Dit alles leidt ertoe dat de rechtbank meer waarde hecht aan de verklaring van aangeefster [slachtoffer] over de wijze waarop de tas is weggenomen dan aan de verklaringen van verdachte.
Gezien het vorenstaande acht de rechtbank het aan verdachte ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 03 juli 2011 te Utrecht, op de openbare weg, te weten de 't Goylaan, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas met daarin onder meer een rijbewijs en een portemonnee en een identeitsbewijs en een bankpas en 15 euro en een ring, geheel toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, met kracht die tas heeft vastgepakt en vastgehouden en aan die tas getrokken en met gebalde vuist geslagen in de richting van de schouders en borst van die [slachtoffer].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op: Diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van drie jaren, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende die proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften van Reclassering Nederland. Hierbij dient de bemoeizorg zoals die thans wordt verzorgd door Reclassering Nederland in samenwerking met het OGGZ-team van Altrecht te worden voortgezet tot er een alternatief voorhanden is, waarbij zou kunnen worden gedacht aan beschermd wonen bij Stichting Abrona.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis op te leggen.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het voor verdachte niet goed mogelijk is om een werkstraf te verrichten. Het is voor verdachte, vanwege zijn psychische en fysieke gesteldheid, niet goed mogelijk om ergens heen te gaan en om afspraken na te komen. De raadsvrouw heeft daarom voorgesteld om een geheel voorwaardelijke straf op te leggen met toezicht.
De raadsvrouw heeft ook aangevoerd dat verdachte voor langere tijd begeleiding nodig heeft en wijst daartoe op het rapport van psycholoog T.E.G.A. Oosterhof die concludeert dat verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. De raadsvrouw kan zich vinden in het opleggen van een proeftijd voor de duur van drie jaar.
Ten slotte heeft de raadsvrouw ten aanzien van de door psycholoog Oosterhof voorgestelde behandeling opgemerkt dat verdachte niet in een beschermde woonvorm terecht wil komen; het is voor verdachte van belang dat hij zijn eigen plek in zijn woonwagen kan behouden. Verdachte ervaart veel steun van de gesprekken die de medewerkers van de Reclassering en Altrecht bij verdachte thuis in het kader van de bemoeizorg met hem voeren. Verdachte is gemotiveerd om een dagbehandeling te ondergaan.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft op straat een vrouw beroofd van haar tas door die tas met geweld van haar af te pakken. Verdachte is tot het plegen van dit strafbare feit gekomen omdat hij geld nodig had voor het kopen van crack. Een beroving op straat zoals de onderhavige is een angstaanjagende ervaring voor het slachtoffer en draagt ook in het algemeen bij aan gevoelens van onrust en onveiligheid die bestaan in de samenleving. Verdachte heeft zich bij het plegen van dit feit alleen laten leiden door zijn eigen (financieel) gewin en heeft geen oog gehad voor de (mogelijke) gevolgen van een dergelijk feit voor het slachtoffer.
Een dergelijk ernstig strafbaar feit rechtvaardigt in beginsel het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het zijn slechts in de persoon van verdachte gelegen bijzondere omstandigheden die de rechtbank hebben doen besluiten hiervan ten gunste van verdachte af te wijken.
Hierbij heeft de rechtbank in het bijzonder acht geslagen op het rapport dat GZ-psycholoog T.E.G.A. Oosterhof op 20 september 2011 over verdachte heeft uitgebracht. In dit rapport wordt geconcludeerd dat verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. In het rapport wordt verdachte omschreven als een verstandelijk beperkte man, bij wie sprake is van ernstige en langdurige verslavingsproblematiek. Ook is sprake van een scheefgroei in de persoonlijkheid (persoonlijkheidsstoornis NAO met passief-agressieve, ontwijkende en afhankelijke trekken) en langdurig depressieve klachten. Ondanks een lange hulpverleningsgeschiedenis heeft verdachte nog altijd zeer veel moeite om zich staande te houden en bestaan er problemen op bijna alle leefgebieden. Met het oog op deze problematiek van verdachte wordt een langdurig reclasseringstoezicht geadviseerd om verdachte te ondersteunen en te begeleiden op alle leefgebieden.
Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat een verplichte begeleiding van verdachte gedurende een langere periode noodzakelijk is. De rechtbank zal daarom een voorwaardelijke gevangenis¬straf voor de duur van vier maanden opleggen. Deze voorwaardelijke straf maakt een verplichte begeleiding van verdachte, zoals voorgesteld in het rapport van 20 september 2011, mogelijk.
Daarnaast zal de rechtbank een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis opleggen. Dit levert in combinatie met de verder bij deze uitspraak opgelegde strafrechtelijke sancties en -voorwaarden een voldoende passende strafrechtelijke reactie op het bewezen verklaarde feit. Gelet op de ernst van het feit kan niet worden volstaan met een geheel voorwaardelijke straf, zoals door de verdediging is betoogd.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat:
* verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook indien deze voorschriften en aanwijzingen begeleiding door Altrecht of een ambulante behandeling bij Stichting Abrona of een soortgelijke instelling inhouden;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel bewaring met ingang van de datum waarop dit vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Wagenmakers, voorzitter, mr. J.R. Krol en
mr. J.P.M. Schwillens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.J. Verborg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 3 januari 2012.